peak performance
in tax consultancy

 

Belastingverdrag Kenia

innovative_tax

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kenia tot het vermijden [...] belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, Nairobi, 22-07-2015
[Regeling treedt in werking op nader te bepalen tijdstip.]


Geldend van 22-07-2015 t/m heden

(vertaling: nl)

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kenia tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van de Republiek Kenia,

Geleid door de wens dat tussen de verdragsluitende staten een verdrag wordt gesloten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen,

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG

Artikel 1. Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende staten.

Artikel 2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

  1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen die worden geheven ten behoeve van een verdragsluitende staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, ongeacht de wijze van heffing.
  2. Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen of naar bestanddelen van het inkomen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
  3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
  4. wat Nederland betreft:

–   de inkomstenbelasting;

–   de loonbelasting;

–   de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet;

–   de dividendbelasting;

 (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

  1. wat Kenia betreft, de inkomstenbelasting die wordt geheven in overeenstemming met de bepalingen van de Wet Belasting op Inkomen, Cap. 470;
    (hierna te noemen: „Keniaanse belasting”).

 

  1. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun belastingwetgeving zijn aangebracht.

HOOFDSTUK II. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
  2. betekenen de uitdrukkingen „een verdragsluitende staat” en „de andere verdragsluitende staat” het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) of Kenia, al naargelang de context vereist;
  3. betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met internationaal recht, rechtsmacht of soevereine rechten uitoefent;
  4. betekent de uitdrukking „Kenia” alle grondgebieden van Kenia binnen de staatsgrenzen, met inbegrip van de binnenwateren en territoriale wateren alsmede de speciale economische zone en het continentaal plaat en alle aldaar aangelegde installaties zoals omschreven in de Wet op het continentaal plat waarbinnen Kenia zijn soevereine rechten uitoefent ten behoeve van de exploitatie van nationale rijkdommen van de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren in overeenstemming met internationaal recht;
  5. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
  6. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke entiteit die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
  7. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een verdragsluitende staat” en „onderneming van de andere verdragsluitende staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een verdragsluitende staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere verdragsluitende staat;
  8. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming van een verdragsluitende staat waarvan de plaats van zijn werkelijke leiding in een verdragsluitende staat is gelegen, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere verdragsluitende staat zijn gelegen;
  9. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
  10. wat Nederland betreft, de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
  11. wat Kenia betreft, de Minister verantwoordelijk voor Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
  12. betekent de uitdrukking „onderdaan”:
  13. elke natuurlijke persoon die de nationaliteit of het staatsburgerschap van die verdragsluitende staat bezit; en
  14. elke rechtspersoon die, elk samenwerkingsverband dat of elke vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in die verdragsluitende staat van kracht is;

 

  1. Voor de toepassing van het Verdrag op enig moment door een verdragsluitende staat heeft elke daarin niet omschreven uitdrukking, tenzij de context anders vereist, de betekenis welke deze op dat moment heeft volgens de wetgeving van die staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die staat aan die uitdrukking wordt gegeven.

Artikel 4. Inwoner

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een verdragsluitende staat” elke persoon die, ingevolge de wetgeving van die staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van oprichting of enige andere soortgelijke omstandigheid en omvat tevens de staat zelf en elk staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die staat.
  2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid van dit artikel inwoner van beide verdragsluitende staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
  3. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de verdragsluitende staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide verdragsluitende staten een duurzaam huis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de verdragsluitende staat waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
  4. indien niet kan worden bepaald in welke staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de verdragsluitende staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de verdragsluitende staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
  5. indien hij in beide verdragsluitende staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de verdragsluitende staat waarvan hij onderdaan is;
  6. indien de positie van een natuurlijke persoon niet kan worden bepaald in overeenstemming met het bepaalde in de onderdelen a, b en c van dit lid, regelen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten de aangelegenheid in onderling overleg.

 

  1. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid van dit artikel inwoner van beide verdragsluitende staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de staat waarin de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5. Vaste inrichting

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden verricht.
  2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
  3. een plaats waar leiding wordt gegeven;
  4. een filiaal;
  5. een kantoor;
  6. een fabriek;
  7. een werkplaats; en
  8. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of elke andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

 

  1. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan negen maanden overschrijdt.
  2. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
  3. het gebruikmaken van inrichtingen uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
  4. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
  5. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
  6. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of informatie in te winnen;
  7. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid te verrichten die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
  8. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

 

  1. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger op wie het zevende lid van toepassing is – namens een onderneming optreedt, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een verdragsluitende staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in die staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van een dergelijk persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden verricht door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
  2. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel, wordt een verzekeringsmaatschappij van een verdragsluitende staat, behalve in het geval van herverzekering, geacht een vaste inrichting in de andere staat te hebben, indien zij premies int op het grondgebied van die andere staat of aldaar bestaande risico’s verzekert via een persoon niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger op wie het zevende lid van toepassing is.
  3. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een verdragsluitende staat te hebben alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die staat werkzaamheden verricht door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
  4. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat of dat in die andere staat zijn bedrijf uitoefent (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), bestempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende zaken

  1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) gelegen in de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.
  2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de verdragsluitende staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op variabele of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
  4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn eveneens van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming en op inkomsten uit onroerende zaken die worden gebruikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  1. De voordelen van een onderneming van een verdragsluitende staat zijn slechts in die staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere verdragsluitende staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere staat worden belast, maar slechts in zoverre zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
  2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid van dit artikel worden, indien een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting, in elk van de verdragsluitende staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige en onafhankelijke onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
  3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de staat waarin de vaste inrichting is gelegen, hetzij elders.
  4. Voor zover het in een verdragsluitende staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid van dit artikel die verdragsluitende staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens die gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling dient echter zodanig te zijn dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
  5. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
  6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
  7. Indien in de voordelen bestanddelen van het inkomen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zee- en luchtvaart

  1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
  2. Niettegenstaande het eerste lid van dit artikel, indien een onderneming voordelen behaalt met de exploitatie van schepen in internationaal verkeer in de andere verdragsluitende staat:
  3. worden deze voordelen geacht ten hoogste 5 percent te bedragen van het volledige bedrag dat de onderneming ontvangt voor het vervoer van passagiers of vracht die in die andere staat zijn ingescheept of aan boord is genomen; en
  4. wordt de in die andere staat te heffen belasting verminderd met een bedrag gelijk aan vijftig percent daarvan.

 

  1. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze geacht te zijn gelegen in de verdragsluitende staat waarin de thuishaven van het schip is gelegen, of indien er geen thuishaven is, in de verdragsluitende staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.
  2. De bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

  1. Indien
  2. een onderneming van een verdragsluitende staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere verdragsluitende staat; of
  3. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een verdragsluitende staat en een onderneming van de andere verdragsluitende staat,

 

en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

  1. Indien een verdragsluitende staat in de voordelen van een onderneming van die staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere verdragsluitende staat in die andere staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, past die andere staat het bedrag aan belasting dat in die staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aan. Bij de vaststelling van een dergelijke aanpassing worden de overige bepalingen van dit Verdrag naar behoren in acht genomen en plegen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10. Dividenden

  1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat mogen in die andere staat worden belast.
  2. Deze dividenden mogen echter ook in de verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner van de andere verdragsluitende staat is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:
  3. 10 percent van het brutobedrag van de dividenden indien de dividenden worden betaald door een lichaam dat inwoner is van Kenia; en
  4. 15 percent van het brutobedrag van de dividenden indien de dividenden worden betaald door een lichaam dat inwoner is van Nederland.

 

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, heft de verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is geen belasting over door dat lichaam betaalde dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden:
  2. een lichaam is waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat en onmiddellijk ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt; of
  3. een pensioenfonds is dat ingevolge de wettelijke bepalingen van de andere verdragsluitende staat erkend is en onder toezicht staat.

 

  1. De bepalingen van het tweede en derde lid laten de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald onverlet.
  2. De uitdrukking „dividenden” zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
  3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting of in die andere staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gelegen vast middelpunt en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naargelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  4. Indien een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere verdragsluitende staat, mag die andere staat geen enkele belasting heffen over de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover dergelijke dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het vermogen van een in die andere staat gelegen vaste inrichting of vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere staat afkomstig zijn.
  5. Geen tegemoetkoming uit hoofde van dit artikel is beschikbaar indien het voornaamste doel of een van de voornaamste doelen van een persoon die betrokken is bij de toewijzing van de dividenden of bij het creëren of toewijzen van de aandelen of andere rechten ter zake waarvan het dividend wordt betaald of bij het oprichten, verwerven of in stand houden van het lichaam dat de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is en de uitvoering van zijn werkzaamheden, erin is gelegen de voordelen van dit artikel te genieten.

Artikel 11. Interest

  1. Interest afkomstig uit een verdragsluitende staat en betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, mag in die andere staat worden belast.
  2. Deze interest mag ingevolge de bepalingen van het derde lid van dit artikel echter ook in de verdragsluitende staat waaruit zij afkomstig is overeenkomstig de wetgeving van die staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest inwoner van de andere verdragsluitende staat is, mag de aldus geheven belasting 10 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten regelen in onderling overleg de wijze van toepassing van deze beperking.
  3. Onverminderd de bepalingen van het tweede lid van dit artikel, is interest als bedoeld in het eerste lid, uitsluitend belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de genieter inwoner is, indien die genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is en aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  4. de genieter is een verdragsluitende staat, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een bij wet ingesteld orgaan daarvan, met inbegrip van de centrale bank van die staat; of de interest wordt betaald door een van deze staten, plaatselijke publiekrechtelijke lichamen of bij wet ingestelde organen;
  5. de interest wordt betaald ter zake van een schuldvordering of lening die direct of indirect gegarandeerd, verzekerd of gesubsidieerd wordt door een verdragsluitende staat of door een andere persoon die gefinancierd wordt door of direct of indirect onder toezicht staat van een verdragsluitende staat;
  6. de interest wordt betaald aan een pensioenfonds dat ingevolge de wettelijke bepalingen van een verdragsluitende staat erkend is en onder toezicht staat.

 

  1. De uitdrukking „interest” zoals gebezigd in dit artikel betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek, al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan dergelijke leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. Opgelegde boetes voor te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
  2. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid van dit artikel zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting of in die andere staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gelegen vast middelpunt, en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het vermogen van die vaste inrichting of dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naargelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  3. Interest wordt geacht afkomstig te zijn uit een verdragsluitende staat indien zij wordt betaald door die staat zelf, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of door een inwoner van die staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een verdragsluitende staat is of niet, in een verdragsluitende staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt gelegen is.
  4. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder een dergelijke verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zulks met zorgvuldige inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
  5. Geen tegemoetkoming uit hoofde van dit artikel is beschikbaar indien het voornaamste doel of een van de voornaamste doelen van een persoon die betrokken is bij de toewijzing van de interest of bij het creëren of toewijzen van de schuldvordering ter zake waarvan de interest wordt betaald of bij het oprichten, verwerven of in stand houden van het lichaam dat de uiteindelijk gerechtigde tot interest is en de uitvoering van zijn werkzaamheden, erin is gelegen de voordelen van dit artikel te genieten. De bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat die de voordelen dient toe te kennen raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat alvorens de voordelen op grond van dit lid te weigeren.

Artikel 12. Royalty’s

  1. Royalty’s afkomstig uit een verdragsluitende staat die worden betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat mogen in die andere staat worden belast.
  2. Deze royalty’s mogen echter ook in de verdragsluitende staat waaruit zij afkomstig zijn overeenkomstig de wetgeving van die staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde een inwoner van de andere verdragsluitende staat is, mag de aldus geheven belasting 10 percent van het brutobedrag van de royalty’s niet overschrijden.
  3. De uitdrukking „royalty’s” zoals gebezigd in dit artikel betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms, een octrooi, fabrieks- of handelsmerk, tekening of model, plan, geheim recept of een geheime werkwijze, of voor informatie omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
  4. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gelegen vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald, tot het vermogen van die vaste inrichting of dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naargelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  5. Royalty’s worden geacht afkomstig te zijn uit een verdragsluitende staat indien zij worden betaald door die staat zelf, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of door een inwoner van die staat. Indien evenwel de persoon die de royalty’s betaalt, ongeacht of hij inwoner van een verdragsluitende staat is of niet, in een verdragsluitende staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald tot het vermogen van die vaste inrichting of dat vaste middelpunt behoort en deze royalty’s ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty’s geacht afkomstig te zijn uit de staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gelegen.
  6. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de informatie waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder een dergelijke verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In een dergelijk blijft het daarboven uitgaande deel van de betalingen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zulks met zorgvuldige inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
  7. Geen tegemoetkoming uit hoofde van dit artikel is beschikbaar indien het voornaamste doel of een van de voornaamste doelen van een persoon die betrokken is bij de toewijzing van de royalty’s of bij het creëren of toewijzen van de rechten ter zake waarvan de royalty’s worden betaald of bij het oprichten, verwerven of in stand houden van het lichaam dat de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s is en de uitvoering van zijn werkzaamheden, erin is gelegen de voordelen van dit artikel te genieten. De bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat die de voordelen dient toe te kennen raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat alvorens de voordelen op grond van dit lid te weigeren.

Artikel 13. Vermogenswinsten

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.
  2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het vermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, of van roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, waaronder begrepen de voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere staat worden belast.
  3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende zaken die worden gebruikt voor de exploitatie van dergelijke schepen of luchtvaartuigen zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
  4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de vervreemder inwoner is.

Artikel 14. Zelfstandige arbeid

  1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die staat belastbaar, behalve onder de volgende omstandigheden waarin deze inkomsten tevens mogen worden belast in de andere verdragsluitende staat:
  2. indien hij in de andere verdragsluitende staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt; in dat geval mogen de voordelen slechts in zoverre zij zijn toe te rekenen aan dat vaste middelpunt in die andere verdragsluitende staat worden belast; of
  3. indien hij in de andere verdragsluitende staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die tezamen in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar in totaal 183 dagen of meer beslaat of beslaan; in dat geval mogen de voordelen slechts in die andere staat worden belast voor zover zij verkregen zijn met de werkzaamheden die hij in die staat verricht.

 

  1. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 15. Inkomsten uit dienstbetrekking

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20, zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere verdragsluitende staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere staat worden belast.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een in de andere verdragsluitende staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde staat belastbaar, indien:
  3. de genieter in de andere staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan; en
  4. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere staat is; en
  5. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die of een vast middelpunt dat de werkgever in de andere staat heeft.

 

  1. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, slechts in die staat belastbaar.

Artikel 16. Directeursbeloningen

Directeursbeloningen en andere beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van een lichaam dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.

Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars

  1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, mogen inkomsten verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere verdragsluitende staat, worden belast in die andere staat.
  2. Indien inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die inkomsten niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de verdragsluitende staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
  3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op inkomsten die worden verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit werkzaamheden die worden verricht in de andere verdragsluitende staat, indien het bezoek aan die andere staat geheel of grotendeels wordt bekostigd uit de openbare middelen van een of beide verdragsluitende staten, staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, of plaatsvindt in het kader van een culturele overeenkomst tussen de regeringen van de verdragsluitende staten. In dat geval zijn de inkomsten vrijgesteld van belasting in de verdragsluitende staat waar de werkzaamheden worden verricht.

Artikel 18. Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen

  1. Pensioenen, lijfrenten en andere soortgelijke beloningen, afkomstig uit een verdragsluitende staat en betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat mogen in de eerstbedoelde staat worden belast. De voorgaande volzin is eveneens van toepassing op uit hoofde van de wetgeving van een verdragsluitende staat inzake sociale zekerheid betaalde pensioenen en overige uitkeringen.
  2. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
  3. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing indien in plaats van een pensioen, lijfrente of andere soortgelijke beloning een afkoopsom wordt betaald vóór de datum waarop het pensioen, de lijfrente of andere soortgelijke beloning ingaat.
  4. Een pensioen, lijfrente of andere soortgelijke beloning wordt geacht afkomstig te zijn uit een verdragsluitende staat indien en voor zover de met het pensioen, lijfrente of een andere soortgelijke beloning samenhangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen, deze lijfrente of andere soortgelijke beloning in die staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale tegemoetkoming. De overdracht van een pensioen van een in een verdragsluitende staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij naar een in een andere staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij beperkt op geen enkele wijze de ingevolge dit artikel aan een verdragsluitende staat toegekende heffingsrechten.

Artikel 19. Overheidsfuncties

1.

  1. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van het verlenen van diensten aan die staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, zijn slechts in die staat belastbaar.
  2. Dergelijke salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere verdragsluitende staat belastbaar indien de diensten in die staat worden verleend en de natuurlijke persoon inwoner is van die staat en:
  3. onderdaan is van die staat; of
  4. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die staat is geworden.

 

  1. De bepalingen van de artikelen 15, 16, 17 en 18 zijn van toepassing op salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen ter zake van diensten verleend in het kader van een bedrijf, uitgeoefend door een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 20. Hoogleraren en docenten

  1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 15 wordt een hoogleraar of docent die een tijdelijk bezoek aflegt aan een verdragsluitende staat gedurende ten hoogste twee jaar met het doel onderwijs te geven of onderzoek te verrichten aan een universiteit, hogeschool, school of andere instelling voor onderwijs en die onmiddellijk voorafgaand aan dat bezoek inwoner is of was van de andere verdragsluitende staat, in de eerstbedoelde staat, ten aanzien van beloningen voor dat onderwijs of onderzoek, vrijgesteld van belasting, mits de beloning die hij ontvangt afkomstig is van buiten die staat en in die andere staat aan belasting is onderworpen.
  2. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van onderzoek indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar geheel of hoofdzakelijk voor het persoonlijk nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.

Artikel 21. Studenten en stagiairs

Betalingen die een student of een stagiair die inwoner is, of onmiddellijk voorafgaand aan zijn bezoek aan een verdragsluitende staat inwoner was, van de andere verdragsluitende staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die staat niet belastbaar, mits dergelijke betalingen afkomstig zijn uit bronnen buiten die staat.

Artikel 22. Overige inkomsten

  1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een verdragsluitende staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die staat belastbaar.
  2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting of in die andere staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een vast middelpunt aldaar, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald tot het vermogen van die vaste inrichting of dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naargelang van het geval, van toepassing.

HOOFDSTUK IV. VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 23. Vermijden van dubbele belasting

  1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Kenia mogen worden belast of uitsluitend in Kenia mogen worden belast.
  2. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, eerste, derde en vierde lid, artikel 7, eerste lid, artikel 10, zesde lid, artikel 11, vijfde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, eerste lid, artikel 15, eerste lid, artikel 18, eerste lid, artikel 19, eerste lid, onderdeel a, en artikel 22, tweede lid, van dit Verdrag in Kenia mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen van het inkomen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Daartoe worden bedoelde bestanddelen van het inkomen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
  3. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor de bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 8, tweede lid, artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, artikel 12, tweede lid, artikel 16, artikel 17, eerste en tweede lid, en artikel 18, derde lid, van dit Verdrag in Kenia mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Kenia over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt, indien de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting daarin voorzien, niet meer dan het bedrag van de aftrek die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest waarvoor Nederland een aftrek verleent uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting.

Dit lid beperkt een tegemoetkoming nu of in de toekomst verleend uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting niet, echter uitsluitend voor zover het de berekening van het bedrag van de aftrek van de Nederlandse belasting betreft met betrekking tot de som van inkomsten afkomstig uit meer dan een land en de voortwenteling van de belasting betaald in Kenia op bedoelde bestanddelen van het inkomen naar de volgende jaren.

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid van dit artikel verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in Kenia betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, eerste lid, artikel 10, zesde lid, artikel 11, vijfde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, tweede lid, en artikel 22, tweede lid, van dit Verdrag in Kenia mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepalingen van het derde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
  2. In Kenia wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
  3. indien een inwoner van Kenia inkomsten uit bronnen in Nederland verkrijgt, die in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag uitsluitend belastbaar zijn in Nederland en zijn vrijgesteld van Keniaanse belasting, mag Kenia bij het berekenen van de belasting over de resterende inkomsten van die persoon het belastingtarief toepassen dat van toepassing zou zijn geweest indien de inkomsten uit de bronnen binnen Nederland niet waren vrijgesteld;
  4. indien een inwoner van Kenia inkomsten uit bronnen in Nederland verkrijgt, die in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag in beide verdragsluitende staten mogen worden belast, verleent Kenia een aftrek op de belasting over inkomsten van die persoon tot een bedrag gelijk aan de belasting betaald in Nederland. Deze aftrek is evenwel niet hoger dan het deel van de Keniaanse belasting berekend voordat de aftrek is verleend dat ziet op de inkomsten afkomstig uit Nederland.

 

HOOFDSTUK V. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 24. Non-discriminatie

  1. Onderdanen van een verdragsluitende staat worden in de andere verdragsluitende staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande de bepalingen van artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende staten.
  2. Staatlozen die inwoner zijn van een verdragsluitende staat worden in geen van de verdragsluitende staten aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van de desbetreffende staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen.
  3. De belastingheffing ter zake van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, is in die andere staat niet ongunstiger dan de belastingheffing over ondernemingen van die andere staat die dezelfde werkzaamheden verrichten. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat verplicht aan inwoners van de andere verdragsluitende staat bij de belastingheffing alle persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de burgerlijke staat, de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde verdragsluitende staat aan zijn eigen inwoners verleent.
  4. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, zevende lid, of artikel 12, zesde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde staat.
  5. Ondernemingen van een verdragsluitende staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere verdragsluitende staat, worden in de eerstbedoelde staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde staat zijn of kunnen worden onderworpen.
  6. Bijdragen die zijn betaald door of namens een natuurlijke persoon die een dienstbetrekking uitoefent of als zelfstandige werkzaam is in een verdragsluitende staat, aan een voor de belastingheffing in de andere verdragsluitende staat erkende pensioenregeling, worden voor de belastingheffing in de eerstbedoelde staat op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in die eerstbedoelde staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling, mits:
  7. die natuurlijke persoon reeds bijdroeg aan de pensioenregeling voordat hij inwoner van de eerstbedoelde staat werd; en
  8. de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde staat van oordeel is dat de pensioenregeling in het algemeen overeenkomt met een door die staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling.

 

Voor de toepassing van dit lid omvat „pensioenregeling” mede een pensioenregeling die is ingesteld uit hoofde van een publiekrechtelijk socialezekerheidsstelsel.

  1. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.

Artikel 25. Procedure voor onderling overleg

  1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die staten voorziet, zijn kwestie voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn kwestie valt onder artikel 24, eerste lid, aan die van de verdragsluitende staat waarvan hij onderdaan is. De kwestie dient te worden voorgelegd binnen drie jaar na de eerste kennisgeving van de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag.
  2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de kwestie in onderling overleg met de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat op te lossen teneinde belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. De bereikte overeenstemming wordt ten uitvoer gelegd niettegenstaande eventuele termijnen in de nationale wetgeving van de verdragsluitende staten.
  3. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten trachten alle moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitleg of de toepassing van het Verdrag in onderling overleg op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting te vermijden in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.
  4. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
  5. Indien:
  6. een persoon uit hoofde van het eerste lid van dit artikel een kwestie heeft voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat omdat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten ertoe hebben geleid dat de belastingheffing voor die persoon niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, en
  7. de bevoegde autoriteiten er binnen twee jaar nadat de kwestie is voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat niet in slagen deze kwestie op te lossen overeenkomstig het tweede lid van dit artikel,

 

worden onopgeloste vraagpunten die voortvloeien uit de kwestie op verzoek van de persoon voorgelegd voor arbitrage. Tenzij de rechtstreeks bij de kwestie betrokken persoon de gezamenlijke regeling voor de tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraak niet aanvaardt, is de arbitrale uitspraak bindend voor beide verdragsluitende staten en wordt deze ten uitvoer gelegd ongeacht eventuele termijnen in het nationale recht van de staten. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten regelen in onderling overleg de wijze van toepassing van dit lid.

Artikel 26. Uitwisseling van informatie

  1. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten wisselen de informatie uit die naar verwachting van belang is voor de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag of voor de toepassing of handhaving van de nationale wetgeving betreffende belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de verdragsluitende staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing ingevolge die wetgeving niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van informatie wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
  2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een verdragsluitende staat ontvangen informatie wordt op dezelfde wijze geheim gehouden als informatie die volgens de nationale wetgeving van die staat is verkregen en wordt alleen openbaar gemaakt aan personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en bestuursrechtelijke instanties) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de handhaving of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten maken alleen voor dergelijke doeleinden gebruik van de informatie. Zij mogen de informatie openbaar maken in openbare rechtszittingen of in gerechtelijke beslissingen.
  3. De verdragsluitende staten kunnen aan het panel van arbiters, ingesteld volgens de bepalingen van artikel 25, vijfde lid, de informatie verstrekken die nodig is om de arbitrageprocedure uit te voeren. De leden van de arbitragecommissie zijn met betrekking tot de aldus verstrekte informatie onderworpen aan de beperkingen van openbaarmaking als omschreven in het tweede lid van dit artikel.
  4. In geen geval worden de bepalingen van de voorgaande leden zo uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat de verplichting opleggen:
  5. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;
  6. informatie te verstrekken die niet verkrijgbaar is volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in het bestuur van die of van de andere verdragsluitende staat;
  7. informatie te verstrekken die een handelsgeheim, zakelijk geheim, industrieel geheim, commercieel geheim of beroepsgeheim of een handelsproces openbaar zou maken, dan wel informatie waarvan openbaarmaking in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

 

  1. Indien informatie wordt verzocht door een verdragsluitende staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere verdragsluitende staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van informatie aan om de verzochte informatie te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke informatie behoeft te beschikken. Op de in de vorige volzin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het vierde lid van toepassing, maar dergelijke beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke informatie te weigeren dergelijke informatie te verstrekken.
  2. De bepalingen van het vierde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is het verstrekken van informatie te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de informatie berust bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking heeft op eigendomsbelangen in een persoon.

Artikel 27. Bijstand bij de invordering van belastingen

  1. De verdragsluitende staten verlenen elkaar bijstand bij de invordering van belastingvorderingen. Deze bijstand wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderling overleg de wijze van toepassing van dit artikel regelen.
  2. Onder de uitdrukking „belastingvordering” als gebezigd in dit artikel wordt verstaan een bedrag verschuldigd in verband met belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de verdragsluitende staten of van de staatkundige onderdelen of van de plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de belastingheffing uit hoofde daarvan niet in strijd is met dit Verdrag of met een ander instrument waarbij de verdragsluitende staten partij zijn, alsmede interest, bestuurlijke boetes en de kosten van invordering of van conservatoire maatregelen die verband houden met een dergelijk bedrag.
  3. De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing op een belastingvordering die onderwerp is van een executoriale titel in de verzoekende staat en die, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, niet wordt bestreden. Indien de vordering echter een belastingverplichting betreft van een persoon die geen inwoner van de verzoekende staat is, is dit artikel slechts van toepassing indien de vordering niet langer kan worden bestreden, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten. De belastingvordering wordt door die andere staat ingevorderd in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving die van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging en invordering van zijn eigen belastingen als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere staat.
  4. Indien een belastingvordering van een verdragsluitende staat een vordering is ter zake waarvan die staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan nemen teneinde de invordering te waarborgen, kan die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die staat worden aanvaard ten behoeve van het nemen van conservatoire maatregelen door de bevoegde autoriteit van die andere verdragsluitende staat. Die andere staat neemt ter zake van die belastingvordering conservatoire maatregelen in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving, als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere staat, ook wanneer de belastingvordering op het tijdstip waarop dergelijke maatregelen worden genomen niet invorderbaar is in de eerstbedoelde staat of is verschuldigd door een persoon die gerechtigd is de invordering ervan te beletten.
  5. Niettegenstaande de bepalingen van het derde en vierde lid zijn op een door een verdragsluitende staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die staat niet de termijnen van toepassing noch wordt er uit hoofde van de wetgeving van die staat op grond van haar aard als zodanig voorrang aan verleend. Voorts wordt aan een door een verdragsluitende staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die staat geen voorrang verleend die uit hoofde van de wetgeving van de andere verdragsluitende staat op die belastingvordering van toepassing is.
  6. Procedures inzake het bestaan, de geldigheid of het bedrag van een belastingvordering van een verdragsluitende staat worden niet aanhangig gemaakt bij de rechterlijke of bestuursrechtelijke instanties van de andere verdragsluitende staat.
  7. Indien te eniger tijd nadat uit hoofde van het derde of vierde lid een verzoek is gedaan door een verdragsluitende staat en voordat de andere verdragsluitende staat de desbetreffende belastingvordering heeft ingevorderd en overgemaakt aan de eerstbedoelde staat, de desbetreffende belastingvordering:
  8. in het geval van een verzoek uit hoofde van het derde lid, ophoudt een belastingvordering van de eerstbedoelde staat te zijn die invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die staat en die verschuldigd is door een persoon die op dat tijdstip uit hoofde van de wetgeving van die staat de invordering ervan niet kan beletten; of
  9. in het geval van een verzoek uit hoofde van het vierde lid, ophoudt een belastingvordering van de eerstbedoelde staat te zijn ter zake waarvan die staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan treffen teneinde de invordering ervan te waarborgen,
    stelt de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde staat de bevoegde autoriteit van de andere staat onverwijld daarvan in kennis en wordt, naar keuze van de andere staat, het verzoek door de eerstbedoelde staat uitgesteld of ingetrokken.

 

  1. In geen geval worden de bepalingen van dit artikel zo uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat de verplichting opleggen:
  2. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;
  3. maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde (ordre public);
  4. bijstand te verlenen indien de andere verdragsluitende staat niet alle redelijke invorderings- of conservatoire maatregelen heeft aangewend die hem naargelang van het geval uit hoofde van zijn wetgeving of bestuurlijke praktijk, ter beschikking staan;
  5. bijstand te verlenen in gevallen waarin de administratieve last voor die staat duidelijk onevenredig is ten opzichte van het voordeel te behalen door de andere verdragsluitende staat.

 

Artikel 28. Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten

  1. Niets in dit Verdrag tast de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
  2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat of in een derde staat en die een onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die staat.
  3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, op hun organen of functionarissen, noch op leden van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een derde staat, die in een verdragsluitende staat verblijven, indien zij in die staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die staat.

Artikel 29. Uitbreiding tot andere gebieden

  1. Dit Verdrag kan, hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een ander deel van het Koninkrijk der Nederlanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), indien het betrokken deel belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Een dergelijke uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.
  2. Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van het Verdrag niet met zich, dat tevens de uitbreiding van het Verdrag voor het deel of de delen van het Koninkrijk der Nederlanden waartoe het ingevolge dit artikel is uitgebreid, eindigt.

HOOFDSTUK VI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 30. Inwerkingtreding

Dit Verdrag treedt in werking op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarin de laatste van de data waarop de onderscheiden verdragsluitende partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat de wettelijk vereiste formaliteiten voor het in werking doen treden van dit Verdrag zijn vervuld. De bepalingen ervan zijn daarna als volgt van toepassing:

  1. in Nederland voor belastingjaren en -tijdvakken beginnend op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het Verdrag in werking is getreden;
  2. in Kenia:
  3. met betrekking tot belastingen geheven aan de bron, ter zake van bedragen betaald of opgebouwd op of na 1 januari van het jaar volgend op het kalenderjaar waarin het Verdrag in werking treedt; en
  4. met betrekking tot andere belastingen, op inkomsten verworven in inkomensjaren beginnend op of na 1 januari volgend op de datum waarop het Verdrag in werking treedt.

 

Artikel 31. Beëindiging

  1. Dit Verdrag is voor onbepaalde tijd van kracht. Elk van beide verdragsluitende staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door middel van een kennisgeving van beëindiging aan de andere verdragsluitende staat op uiterlijk 30 juni van enig kalenderjaar dat aanvangt vijf jaar na het jaar waarin het Verdrag in werking is getreden.
  2. In dat geval houdt dit Verdrag op van toepassing te zijn:
  3. in Nederland met betrekking tot inkomsten in belastingjaren of -tijdvakken beginnend op of na 1 januari van het jaar volgend op het kalenderjaar waarin de kennisgeving is gedaan;
  4. in Kenia:
  5. met betrekking tot belastingen geheven aan de bron, voor bedragen die betaald of opgebouwd zijn na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan; en
  6. met betrekking tot andere belastingen, op inkomsten verworven in belastingjaren die beginnen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving is gedaan.

 

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Nairobi op 22 juli 2015, in de Engelse taal.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden,

T.A. REINTJES

Voor de Republiek Kenia,

H.K. ROTICH

Protocol

Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, heden gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kenia, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend onderdeel van het Verdrag vormen.

  1. Ingeval een entiteit die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld als zodanig in een verdragsluitende staat aan belasting is onderworpen, maar het inkomen van die entiteit in de andere verdragsluitende staat als inkomen van de participanten van die entiteit wordt belast, nemen de bevoegde autoriteiten dusdanige maatregelen dat er enerzijds geen dubbele belasting blijft bestaan, maar anderzijds wordt voorkomen dat louter als gevolg van de toepassing van het Verdrag inkomen (gedeeltelijk) niet aan belastingheffing wordt onderworpen.
  2. Het is wel te verstaan dat indien de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten in onderling overleg een oplossing binnen de context van het Verdrag hebben bereikt voor gevallen die zouden leiden tot dubbele belasting of dubbele vrijstelling:
  3. als gevolg van de toepassing van artikel 3, tweede lid, met betrekking tot de uitlegging van een in het Verdrag niet omschreven uitdrukking; of
  4. als gevolg van verschillen in kwalificatie (bijvoorbeeld van een bestanddeel van het inkomen of van een persoon), is deze oplossing – na te zijn gepubliceerd door beide bevoegde autoriteiten – ook bindend voor andere vergelijkbare gevallen bij de toepassing van de bepalingen van het Verdrag.

III. Ad artikel 1

  1. Niettegenstaande artikel 1 heeft een lichaam dat behandeld wordt als een vrijgestelde beleggingsinstelling overeenkomstig artikel 6a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 of een identiek of grotendeels overeenkomstig regime dat na heden wordt ingevoerd geen recht op de voordelen van de artikelen 10, 11, 12, 13, 22 en 23 van het Verdrag en de bijbehorende artikelen van het Protocol.
  2. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten besluiten in onderling overleg in welke mate andere specifieke categorieën inwoners van een van de verdragsluitende staten geen recht hebben op de voordelen van dit Verdrag.
  3. Ad artikel 4
    Een lichaam wordt geacht aan belasting onderworpen te zijn:
  4. in Nederland, indien het lichaam voor de vennootschapsbelasting inwoner is van Nederland;
  5. in Kenia, indien de plaats van leiding van het lichaam gelegen is in Kenia;

 mits de inkomsten van dat lichaam uit hoofde van de belastingwetgeving van die staat worden behandeld als inkomsten van dat lichaam.

  1. Ad artikel 4
    Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de verdragsluitende staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de verdragsluitende staat waarin het schip zijn thuishaven heeft.
  2. Ad artikel 7
    Met betrekking tot artikel 7, eerste en tweede lid, geldt dat, indien een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, maar slechts op basis van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening is toe te rekenen.
    Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van industriële, commerciële of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrichting heeft, de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale bedrag van de overeenkomst, doch slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de verdragsluitende staat waar de vaste inrichting is gelegen. De voordelen die betrekking hebben op het deel van de overeenkomst dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de onderneming inwoner is.

VII. Ad artikel 7
Met betrekking tot artikel 7, eerste lid, wordt overeengekomen dat indien een onderneming van een verdragsluitende staat goederen of handelswaar verkoopt van dezelfde of een vergelijkbare soort als die worden verkocht door de vaste inrichting, of wanneer deze dezelfde of soortgelijke bedrijfsactiviteiten uitoefent als die welke de vaste inrichting uitoefent, de voordelen uit deze verkopen of activiteiten mogen worden toegeschreven aan de vaste inrichting, mits wordt aangetoond:

  1. dat deze voordelen verband houden met de activiteiten van de vaste inrichting; en
  2. er geen gegronde zakelijke redenen zijn waarom deze activiteiten niet door de vaste inrichting worden verricht.

VIII.            Ad artikelen 7 en 14
Betalingen ontvangen als vergoedingen voor technische diensten, waaronder begrepen studies of onderzoeken van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor diensten van raadgevende of toezichthoudende aard, worden geacht betalingen te zijn waarop, naargelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing zijn.

  1. Ad artikel 7
    De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderling overleg een nieuwe methode aannemen voor het toerekenen van voordelen aan vaste inrichtingen die is ontwikkeld door de OESO of de VN.
  2. Ad artikelen 7 en 9
    Het is wel te verstaan dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben gesloten, zoals „cost sharing”-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in artikel 9, eerste lid.
  3. Ad artikel 8
    Het is wel te verstaan dat de bepalingen van artikel 8 tevens van toepassing zijn op belastingen geheven op basis van bruto-ontvangsten ter zake van vervoer van passagiers en vracht in internationaal verkeer.

XII. Ad artikelen 8, 13 en 22

  1. Voor de toepassing van de artikelen 8, 13 en 22 wordt de plaats van de werkelijke leiding van de luchtvaartonderneming van Koninklijke Luchtvaartmaatschappij N.V. (KLM N.V.) geacht in Nederland te zijn gelegen, zolang Nederland uitsluitende heffingsbevoegdheid heeft ter zake van de luchtvaartonderneming van KLM N.V. uit hoofde van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (met protocol); Parijs, 16 maart 1973, zoals gewijzigd bij het protocol van 7 april 2004.
  2. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn eveneens van toepassing indien de luchtvaartonderneming van de huidige KLM N.V. geheel of grotendeels wordt voortgezet door een andere persoon.

XIII.            Ad artikel 10
De bepalingen van artikel 10, derde lid, zijn van toepassing zolang, uit hoofde van de bepalingen van de belastingwetgeving op inkomen van de verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat uiteindelijk gerechtigd is tot de dividenden inwoner is, een volledige vrijstelling van belasting van toepassing is op dividenden die dat lichaam ontvangt van een lichaam dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat.

XIV.           Ad artikel 10
De vaststelling van het doel bedoeld in artikel 10, achtste lid, wordt gebaseerd op alle feiten en omstandigheden, met inbegrip van:

  1. de aard en de omvang van de werkzaamheden van het lichaam in zijn woonstaat ten opzichte van de aard en de omvang van de dividenden;
  2. de eigendom van het lichaam in het heden en het verleden; en
  3. de zakelijke redenen voor het lichaam zich in de staat van inwonerschap te vestigen, met inbegrip van de mate waarin het lichaam dat de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is, recht zou hebben op de voordelen uit een verdrag die vergelijkbaar zijn met de voordelen uit hoofde van dit Verdrag indien het lichaam inwoner zou zijn van de staat waar de meerderheid van zijn aandeelhouders inwoner is.

 De bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat die de voordelen moet toekennen raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat alvorens de voordelen uit hoofde van artikel 10, achtste lid, te weigeren.

  1. Ad artikelen 10, 11 en 12
    Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van de artikelen 10, 11 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

XVI.           Ad artikel 12
Niettegenstaande artikel 12, tweede lid, kunnen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten in onderling overleg besluiten over vrijstelling aan de bron voor royalty’s betaald voor het gebruik of voor het recht van gebruik van landbouw- of milieutechnieken.

XVII.          Ad artikelen 10 en 13

  1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 10, eerste, tweede en zevende lid, mogen dividenden betaald door een lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal en dat volgens de wetgeving van Nederland inwoner is van Nederland, aan een natuurlijke persoon met een gekwalificeerde deelneming in dat lichaam en die inwoner is van Kenia in Nederland worden belast in overeenstemming met zijn eigen wetgeving.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 13, vierde lid, mag Nederland in overeenstemming met zijn eigen wetgeving, de betekenis van de uitdrukking „vervreemding” daaronder begrepen, belasting heffen over voordelen van een natuurlijke persoon die inwoner was van Nederland en inwoner is geworden van Kenia, verkregen uit de vervreemding van aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op een lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal en dat volgens de wetgeving van de eerstbedoelde verdragsluitende staat inwoner is van die staat, alsmede uit de vervreemding van een gedeelte van de in die aandelen, bewijzen of vorderingen besloten liggende rechten, indien die natuurlijke persoon een gekwalificeerde deelneming heeft in dat lichaam.
  3. Onder de uitdrukking „gekwalificeerde deelneming” wordt verstaan het aandelenbezit van een natuurlijke persoon – al dan niet tezamen met zijn of haar echtgeno(o)t(e) – dan wel een van hun bloed- of aanverwanten in rechte lijn, van onmiddellijk of middellijk ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal van een bepaalde categorie aandelen van dat lichaam.

XVIII.         Ad artikelen 10 en 13

  1. Het is wel te verstaan dat inkomsten die worden ontvangen in verband met de (gehele of gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of een inkoop van eigen aandelen of een inkoop of afkoop van eigen winstbewijzen door een lichaam, worden behandeld als inkomsten uit aandelen en niet als vermogenswinsten.
  2. Niettegenstaande artikel 10, eerste, tweede en derde lid, en artikel 13, vierde lid, kan Nederland de volgende bepalingen toepassen tot het voorkomen van het ontgaan van belasting:
    artikel 17, derde lid, onderdeel b, juncto artikel 17a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting van 1969 of gelijke of in wezen gelijksoortige bepalingen die deze artikelen vervangen.

XIX.           Ad artikel 16
Indien een lichaam inwoner is van Nederland, omvat de uitdrukking „lid van de raad van beheer” zowel een bestuurder als een commissaris. De uitdrukkingen „bestuurder” en „commissaris” betekenen respectievelijk personen die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam en personen die zijn belast met het toezicht daarop.

  1. Ad artikel 25
    De bevoegde autoriteiten van de staten kunnen ter zake van een overeengekomen regeling in het kader van een procedure voor onderling overleg als bedoeld in artikel 25, zo nodig in strijd met hun onderscheiden nationale wetgeving, tevens overeenkomen dat de staat waarin ingevolge eerdergenoemde regeling sprake is van een additionele belastingheffing, met betrekking tot deze additionele belastingheffing geen belastingverhogingen, bestuurlijke boetes, interest en kosten oplegt, voor zover in de andere staat ingevolge de regeling sprake is van een overeenkomstige vermindering van belasting, en in die staat geen betaling van interest verschuldigd is met betrekking tot een dergelijke vermindering van belasting.

 

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Nairobi op 22 juli 2015, in de Engelse taal.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden,

T.A. REINTJES

Voor de Republiek Kenia,

H.K. ROTICH

Terug

Contact opnemen met Innovative Tax




Bezoekadres

Contact

Volg ons