peak performance
in tax consultancy

 

Belastingverdrag Koeweit

innovative_tax

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Koeweit [..] belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, 's-Gravenhage, 29-05-2001
Geldend van 23-04-2002 t/m heden

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Staat Koeweit tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

(authentiek: nl)

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Staat Koeweit tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van de Staat Koeweit,

De wens koesterende hun wederzijdse economische betrekkingen te stimuleren door het sluiten van een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Koeweit tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1. Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is

  1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een van de Verdragsluitende Staten of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
  2. Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, of naar bestanddelen van het inkomen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het totaalbedrag van de lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
  3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
  4. in Nederland:

–   de inkomstenbelasting;

–   de loonbelasting;

–   de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de regering in de netto winsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet 1810 met betrekking tot concessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Nederlandse Mijnwet continentaal plat 1965;
en

–   de dividendbelasting;
(hierna te noemen: „Nederlandse belasting");

  1. in Koeweit:

–   de vennootschapsbelasting (the corporate income tax);

–   de heffing van de netto winst van Koeweitse vennootschappen met een in aandelen verdeeld kapitaal verschuldigd aan de Kuwait Foundation for Advancement of Science (KFAS); en

–   de Zakat;
(hierna te noemen: „Koeweitse belasting").

 

  1. Dit Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen welke na de datum van ondertekening van dit Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen welke in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
  2. betekent de uitdrukking „een Verdragsluitende Staat" het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) of de Staat Koeweit (Koeweit), al naar de context vereist; betekent de uitdrukking „Verdragsluitende Staten" het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) en de Staat Koeweit (Koeweit);
  3. betekent de uitdrukking „Nederland" het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee, en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren, en hun natuurlijke rijkdommen;
  4. betekent de uitdrukking „Koeweit" het grondgebied van de Staat Koeweit, met inbegrip van elk gebied buiten de territoriale zee dat in overeenstemming met het internationale recht krachtens de Koeweitse wetgeving is of zal worden aangemerkt als een gebied waarin Koeweit soevereine rechten mag uitoefenen of rechtsbevoegdheid heeft;
  5. omvat de uitdrukking „persoon" een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
  6. betekent de uitdrukking „lichaam" elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
  7. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdragsluitende Staat" en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat" onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;
  8. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer" alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van de werkelijke leiding in een Verdragsluitende Staat is gelegen, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;
  9. betekent de uitdrukking „onderdaan":
  10. elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat bezit;
  11. elke rechtspersoon, vennootschap en vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een Verdragsluitende Staat van kracht is;
  12. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit":
  13. in Nederland: de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
  14. in Koeweit: de Minister van Financiën of een bevoegd vertegenwoordiger van de Minister van Financiën;
  15. betekent de uitdrukking „belasting" de Nederlandse belasting of Koeweitse belasting, al naar de context vereist.

 

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag door een Verdragsluitende Staat heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Verdragsluitende Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is.

Artikel 4. Inwoner

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat" iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat.
  2. Voor de toepassing van het eerste lid zal onder inwoner van een Verdragsluitende Staat worden begrepen:
  3. de Regering van die Verdragsluitende Staat of ieder staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan; en
  4. iedere overheidsinstelling tot stand gebracht in die Verdragsluitende Staat onder publiek recht zoals een rechtspersoon, Centrale Bank, fonds, publiekrechtelijk lichaam, stichting, instelling of andere soortgelijke entiteit, onder de voorwaarde dat het vermogen uiteindelijk en uitsluitend wordt gehouden door de Regering van die Verdragsluitende Staat of ieder staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan; en
  5. in Koeweit, iedere intergouvernementele entiteit opgericht in Koeweit in wier kapitaal Koeweit samen met andere staten deelneemt.

 

  1. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
  2. hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
  3. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
  4. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
  5. indien zijn positie niet bepaald kan worden ingevolge de bepalingen van de letters a. tot en met c, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

 

  1. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5. Vaste inrichting

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting" een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
  2. De uitdrukking „vaste inrichting" omvat in het bijzonder:
  3. een plaats waar leiding wordt gegeven;
  4. een filiaal;
  5. een kantoor;
  6. een fabriek;
  7. een werkplaats, en
  8. een mijn, een olie- of gasbron, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

 

  1. De plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden, of daarmee verband houdende werkzaamheden van toezichthoudende aard, vormt alleen een vaste inrichting indien de duur van de uitvoering of werkzaamheden zes maanden overschrijdt.
  2. Het verlenen van diensten, daaronder begrepen diensten van adviserende aard door een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat vormt alleen een vaste inrichting indien zulke werkzaamheden worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat voor hetzelfde of een daarmee samenhangend project gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van zes maanden te boven gaan.
  3. Een onderneming van een Verdragsluitende Staat wordt geacht een vaste inrichting in de andere Verdragsluitende Staat te bezitten en haar bedrijf met behulp van deze vaste inrichting uit te oefenen, indien groot materiaal in die Verdragsluitende Staat langer dan zes maanden binnen een periode van twaalf maanden wordt gebruikt door, voor of krachtens een contract met de onderneming bij de exploratie of de exploitatie van natuurlijke rijkdommen of bij werkzaamheden die verband houden met zodanige opsporing of exploitatie.
  4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting" niet geacht te omvatten:
  5. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
  6. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
  7. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
  8. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
  9. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
  10. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de letters a. tot en met e. genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

 

  1. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het achtste lid van toepassing is – in een Verdragsluitende Staat namens een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat werkzaam is, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat, ten aanzien van de activiteiten die die persoon voor de onderneming verricht, een vaste inrichting te hebben, indien
  2. hij een algemene machtiging bezit om namens de onderneming verdragen af te sluiten en hij dit recht in de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot de werkzaamheden genoemd in het zesde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken; of
  3. hij zulk een machtiging niet bezit, maar gewoonlijk in de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat een voorraad goederen of koopwaar aanhoudt waaruit hij namens de onderneming regelmatig goederen of koopwaar aflevert.

 

  1. Een onderneming van een Verdragsluitende Staat wordt niet geacht een vaste inrichting in de andere Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die andere Verdragsluitende Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen. Indien evenwel de werkzaamheden van zulk een vertegenwoordiger uitsluitend of nagenoeg uitsluitend worden verricht voor die onderneming zelf, wordt hij niet geacht een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van dit lid te zijn.
  2. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Verdragsluitende Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), bestempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende zaken

  1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Verdragsluitende Staat worden belast.
  2. De uitdrukking „onroerende zaken" heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
  4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming en op inkomsten uit onroerende zaken die worden gebruikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
  2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
  3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden als kosten in aftrek toegelaten die kosten die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, waaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, hetzij in de Verdragsluitende Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders. Geen aftrek wordt echter toegestaan ter zake van bedragen (met uitzondering van die wegens vergoeding van werkelijke kosten) welke eventueel door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren worden betaald als royalty's, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen voor het gebruik van octrooien of andere rechten, of als commissieloon voor bepaalde diensten of voor het geven van leiding, dan wel, behalve in het geval van een onderneming die het bankbedrijf uitoefent, als interest op gelden die aan de vaste inrichting zijn geleend. Evenmin wordt bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting rekening gehouden met bedragen (met uitzondering van die wegens vergoeding van werkelijke kosten) welke door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren in rekening worden gebracht als royalty's, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen voor het gebruik van octrooien of andere rechten, of als commissieloon voor bepaalde diensten of voor het geven van leiding, dan wel, behalve in het geval van een onderneming die het bankbedrijf uitoefent, als interest op gelden die aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren zijn geleend.
  4. Geen voordelen worden aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
  5. Voorzover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Verdragsluitende Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
  6. Indien de beschikbare gegevens ontoereikend zijn om te bepalen welke voordelen aan de vaste inrichting moeten worden toegerekend, beletten de bepalingen van dit artikel in geen enkel opzicht de toepassing van enige wettelijke bepaling of regeling van een Verdragsluitende Staat met betrekking tot de vaststelling van de belastingaanslag van een persoon aan de hand van een schatting, mits het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel vervatte beginselen.
  7. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
  8. Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, laten de bepalingen van dit artikel de bepalingen van die artikelen onverlet.

Artikel 8. Zee- en luchtvaart

  1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
  2. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een zeescheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de Verdragsluitende Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.
  3. Voor de toepassing van dit artikel omvatten voordelen behaald met de exploitatie van schepen en luchtvaartuigen in internationaal verkeer mede voordelen behaald met de verhuur op basis van verhuur zonder bemanning van schepen en luchtvaartuigen die in het internationale verkeer worden geëxploiteerd, voor zover deze voordelen voortvloeien uit de voordelen omschreven in het eerste lid.
  4. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool", een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

  1. Indien
  2. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,
    of
  3. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,

 

en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast. Het is echter wel te verstaan, dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals „costsharing"-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van de kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in de voorgaande zin.

  1. Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstbedoelde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, zal die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aanpassen. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10. Dividenden

  1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Verdragsluitende Staten aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:
  3. nul percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is dat onmiddellijk ten minste 10% (tien percent) bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;
  4. 10% (tien percent) van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.

 

  1. De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
  2. De uitdrukking „dividenden", zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, met uitzondering van schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
  3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  4. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Artikel 11. Interest

  1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is slechts in die andere Staat belastbaar indien die inwoner de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is.
  2. De uitdrukking „interest", zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek, al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, daaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  4. Interest wordt geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn, indien deze wordt betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vast middelpunt is gevestigd.
  5. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 12. Royalty's

  1. Royalty's afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Verdragsluitende Staat worden belast.
  2. Deze royalty's mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Verdragsluitende Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's een inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting 5% (vijf percent) van het brutobedrag van de royalty's niet overschrijden.
  3. De uitdrukking „royalty's", zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, daaronder begrepen bioscoopfilms, of films of geluidsbanden gebruikt voor televisie- of radio-uitzendingen, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
  4. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty's afkomstig is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  5. Royalty's worden geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn, indien deze worden betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty's betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van royalty's was aangegaan, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
  6. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 13. Vermogenswinsten

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken, zoals bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of van roerende zaken die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, daaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.
  3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. Het bepaalde in artikel 8, tweede lid, vindt hierbij toepassing.
  4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere zaken dan die bedoeld in het eerste, tweede en derde lid zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
  5. Niettegenstaande de bepalingen van het vierde lid, mag een Verdragsluitende Staat, overeenkomstig zijn eigen wetgeving, de betekenis van de uitdrukking „vervreemding" daaronder begrepen, belasting heffen over voordelen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, verkregen uit de vervreemding van aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op, een lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal, dat volgens de wetgeving van de eerstbedoelde Verdragsluitende Staat inwoner is van die Staat, alsmede uit de vervreemding van een gedeelte van de in die aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen besloten liggende rechten, indien die natuurlijke persoon – al dan niet tezamen met zijn echtgenoot – dan wel een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn onmiddellijk of middellijk ten minste vijf percent bezit van het geplaatste kapitaal van een bepaalde soort van aandelen van dat lichaam. Deze bepaling vindt alleen toepassing wanneer de natuurlijke persoon die de voordelen verkrijgt in de loop van de laatste tien jaren voorafgaande aan het jaar waarin de voordelen worden verkregen, inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest en mits op het tijdstip waarop hij inwoner werd van de andere Verdragsluitende Staat werd voldaan aan eerdergenoemde voorwaarden ten aanzien van het aandelenbezit in eerdergenoemd lichaam. In de gevallen waarin ingevolge de nationale wetgeving van eerstbedoelde Staat aan de natuurlijke persoon een aanslag is opgelegd terzake van de bij diens emigratie uit eerstbedoelde Staat aangenomen vervreemding van vorenbedoelde aandelen, geldt het vorenstaande alleen voor zover er van deze aanslag nog een bedrag openstaat.

Artikel 14. Zelfstandige arbeid

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij hij in de andere Verdragsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij over zulk een vast middelpunt beschikt mogen de voordelen in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend.
  2. De uitdrukking „vrij beroep" omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
  3. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in een tijdvak van 12 maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en
  4. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
  5. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.

 

  1. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 16. Directeursbeloningen

Directeursbeloningen (directors' fees) en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer of, in geval van Nederland een bestuurder of een commissaris, of een ander soortgelijk college van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in de eerstbedoelde Verdragsluitende Staat worden belast.

Deze beloningen mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het eerdergenoemde lichaam inwoner is worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 25% (vijfentwintig percent) van het brutobedrag van de beloningen niet overschrijden.

Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars

  1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15, mogen voordelen of inkomsten, verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, film-, radio-, of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.
  2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
  3. De bepalingen van het eerst en tweede lid zijn niet van toepassing op beloningen of voordelen, op salarissen, lonen en soortgelijke inkomsten, verkregen door artiesten of sportbeoefenaars die inwoner zijn van een Verdragsluitende Staat uit werkzaamheden in de andere Verdragsluitende Staat indien hun bezoek aan die Verdragsluitende Staat in hoofdzaak wordt bekostigd uit de openbare middelen van de andere Verdragsluitende Staat waaronder begrepen die van enig staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of staatsrechtelijk orgaan daarvan, en niet op voordelen verkregen uit deze werkzaamheden door een niet op het maken van winst gerichte organisatie op voorwaarde dat haar inkomsten in genen dele betaalbaar zijn aan of anderszins strekken tot het persoonlijk voordeel van haar eigenaren, oprichters of leden.

Artikel 18. Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking alsmede lijfrenten betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat, slechts in die Staat belastbaar. Ieder pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een sociaalzekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, zijn slechts in die andere Staat belastbaar.
  2. Niettegenstaande het bepaalde in het eerste lid, mag een pensioen of andere soortgelijke beloning, lijfrente, of ieder pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een sociaalzekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat, ook worden belast in de Verdragsluitende Staat waaruit deze afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat:
  3. indien en voor zover de aanspraak op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in de Verdragsluitende Staat, waaruit het pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente afkomstig is, van belasting is vrijgesteld, dan wel de met het pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen aan de pensioenregeling of verzekeringsmaatschappij, in het verleden bij het bepalen van het in die Staat belastbare inkomen in aftrek zijn gebracht, dan wel anderszins in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring; en
  4. indien en voor zover dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in de Verdragsluitende Staat, waarvan de genieter van het pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente inwoner is, niet tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet-zelfstandige arbeid dan wel het brutobedrag van dat pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente voor minder dan 90 percent in de belastingheffing wordt betrokken; en
  5. indien het totale brutobedrag van de pensioenen en andere soortgelijke beloningen of lijfrenten en ieder pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een sociaalzekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat, in enig kalenderjaar een bedrag van 20.000 Euro te boven gaat.

 

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, mag, indien dit pensioen of andere soortgelijke beloning geen periodiek karakter draagt, wordt betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat en uitbetaling plaatsvindt vóór de datum waarop het pensioen ingaat, of indien in plaats van het recht op lijfrente vóór de datum waarop de lijfrente ingaat een afkoopsom wordt betaald, de betaling of deze afkoopsom ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig is worden belast.
  2. Een pensioen of andere soortelijke beloning of lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat indien en voorzover de met dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring. De ingevolge dit artikel aan een Verdragsluitende Staat toegekende heffingsrechten worden op geen enkele wijze beperkt door de overdracht van een pensioen van een in een Verdragsluitende Staat gevestigd pensioenfonds of verzekeringsmaatschappij naar een in een andere Staat gevestigd pensioenfonds of verzekeringsmaatschappij.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid. Daarin wordt tevens geregeld welke gegevens de inwoner van een Verdragsluitende Staat ten behoeve van een juiste toepassing van het Verdrag in de andere Verdragsluitende Staat moet overleggen, met name om te kunnen vaststellen of al dan niet voldaan is aan de omstandigheden als bedoeld in letters a, b en c van het tweede lid.
  4. De uitdrukking „lijfrente" betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
  5. Of en in hoeverre een pensioen of soortgelijke beloning onder dit artikel of onder artikel 19 valt, wordt bepaald door het karakter van de vroegere dienstbetrekking, zijnde particulier of overheid, gedurende welke de aanspraak op dat gedeelte van het pensioen of soortgelijke beloning werd opgebouwd.

Artikel 19. Overheidsfuncties

1.

  1. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam, zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon inwoner is van die Staat, die:
  3. onderdaan is van die Staat; of
  4. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.

 

2.

  1. Pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam, zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. Deze pensioenen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.

 

  1. De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 zijn van toepassing op salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen en pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 20. Hoogleraren en andere docenten

Een natuurlijke persoon die onmiddellijk voorafgaand aan een bezoek aan een Verdragsluitende Staat een inwoner is of was van een andere Verdragsluitende Staat en die, op uitnodiging van de regering van de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat of van een universiteit, hogeschool, school, museum of andere culturele instelling in die eerstgenoemde Verdragsluitende Staat of uit hoofde van een officieel cultureel uitwisselingsprogramma, in die Verdragsluitende Staat verblijft gedurende een tijdvak van ten hoogste twee opeenvolgende jaren uitsluitend met het doel onderwijs te geven, lezingen te geven of zich met onderzoek bezig te houden aan een dergelijke instelling is in die Verdragsluitende Staat vrijgesteld van belasting voor zijn beloning voor die activiteit, mits de betaling van die beloning door hem wordt verkregen van buiten die Verdragsluitende Staat.

Artikel 21. Studenten

  1. Betalingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon, die inwoner is of onmiddellijk voor zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat, inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.
  2. Met betrekking tot toelagen, beurzen en beloningen uit een dienstbetrekking in een Verdragsluitende Staat waarin het eerste lid niet voorziet, is een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon zoals beschreven in het eerste lid, indien hij een inwoner van die Staat is, gerechtigd gedurende zijn opleiding of training tot dezelfde uitzonderingen, vrijstellingen of verminderingen met betrekking tot belastingen die beschikbaar zijn voor inwoners van die Verdragsluitende Staat.

Artikel 22. Overige inkomsten

  1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.

Artikel 23. Vermijding van dubbele belasting

  1. Wat betreft Nederland wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
  2. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Koeweit mogen worden belast.
  3. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, artikel 7, artikel 10, vijfde lid, artikel 11, derde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, artikel 15, eerste lid, artikel 19, eerste lid, letter a, en tweede lid, letter a, artikel 22, tweede lid, van dit Verdrag in Koeweit mogen worden belast en die in de in het eerste lid, letter a. bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden genoemde bestanddelen geacht te zijn begrepen in het totale bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
  4. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor die bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 12, tweede lid, artikel 13, vijfde lid, artikel 16, artikel 17, en artikel 18, tweede en derde lid, van dit Verdrag in Koeweit mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid, letter a. bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Koeweit over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
  5. Niettegenstaande het bepaalde in het eerste lid, letter b zal Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting verlenen voor de in Koeweit betaalde belasting op die bestanddelen van het inkomen welke volgens artikel 7, artikel 10, vijfde lid, artikel 11, derde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 14 en artikel 22, tweede lid, van dit Verdrag in Koeweit mogen worden belast, voor zover die bestanddelen in de in het eerste lid, letter a. bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland op grond van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting van de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek is het bepaalde in het eerste lid, letter c van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

 

  1. Wat betreft Koeweit wordt dubbele belasting als volgt vermeden: Indien een inwoner van Koeweit inkomsten verkrijgt die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag zowel in Nederland als in Koeweit mogen worden belast, verleent Koeweit een vermindering van de belasting naar het inkomen van die inwoner tot een bedrag dat gelijk is aan de in Nederland betaalde belasting naar het inkomen. Deze vermindering overschrijdt evenwel niet dat deel van de belasting naar het inkomen, zoals deze is berekend vóór het verlenen van de vermindering, dat kan worden toegerekend aan het inkomen dat in Nederland mag worden belast.

Artikel 24. Werkzaamheden buitengaats

  1. De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande enigerlei andere bepalingen van dit Verdrag. Dit artikel vindt echter geen toepassing indien werkzaamheden buitengaats van een persoon voor die persoon een vaste inrichting vormen ingevolge de bepalingen van artikel 5 of een vast middelpunt ingevolge de bepalingen van artikel 14.
  2. In dit artikel betekent de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats" werkzaamheden die buitengaats worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de in een Verdragsluitende Staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen.
  3. Een onderneming van een Verdragsluitende Staat die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt onder voorbehoud van het vierde lid van dit artikel geacht ter zake van die werkzaamheden in die andere Staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, tenzij de desbetreffende werkzaamheden buitengaats in de andere Staat worden verricht gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van 30 dagen niet te boven gaan.

Voor de toepassing van dit lid wordt:

  1. indien een onderneming die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht en die is gelieerd aan een andere onderneming, welke andere onderneming als onderdeel van hetzelfde project dezelfde werkzaamheden buitengaats voortzet die worden of werden uitgevoerd door de eerstbedoelde onderneming, en de hiervoor bedoelde door beide ondernemingen verrichte activiteiten bij elkaar opgeteld een tijdvak van 30 dagen te boven gaan, iedere onderneming geacht zijn werkzaamheden uit te oefenen gedurende een tijdvak dat 30 dagen in een tijdvak van 12 maanden te boven gaat;
  2. een onderneming geacht gelieerd te zijn aan een andere onderneming indien de een onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide ondernemingen bezit.

 

  1. Voor de toepassing van het derde lid van dit artikel wordt de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats" evenwel geacht niet te omvatten:
  2. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als bedoeld in artikel 5, vijfde lid;
  3. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten;
  4. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.

 

  1. Een inwoner van een Verdragsluitende Staat die in het kader van een vrij beroep of van andere werkzaamheden van zelfstandige aard in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt geacht deze werkzaamheden te verrichten vanuit een vast middelpunt in de andere Verdragsluitende Staat indien de desbetreffende werkzaamheden buitengaats een aaneengesloten periode van 30 dagen of meer beslaan.
  2. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking in verband met werkzaamheden buitengaats die worden verricht door middel van een vaste inrichting in de andere Verdragsluitende Staat, mogen, voor zover de dienstbetrekking in die andere Staat buitengaats wordt uitgeoefend, in die andere Staat worden belast.
  3. Indien aan de hand van bewijsstukken wordt aangetoond dat in Koeweit belasting is betaald over de bestanddelen van het inkomen die ingevolge artikel 7 en artikel 14 in verband met het derde respectievelijk het vijfde lid van dit artikel en ingevolge het zesde lid van dit artikel in Koeweit mogen worden belast, verleent Nederland een vermindering op zijn belasting, die wordt berekend overeenkomstig de regels die zijn neergelegd in artikel 23, eerste lid, letter b.

Artikel 25. Non-discriminatie

  1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder de woonstaat betreffende, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoners zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
  2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Verdragsluitende Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van derde Staten die dezelfde werkzaamheden uitoefenen onder dezelfde omstandigheden. Deze bepaling mag niet zo worden uitgelegd, dat zij een Verdragsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
  3. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of ten dele, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere, soortgelijke ondernemingen waarvan het kapitaal geheel of ten dele, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is of wordt beheerst door een of meer inwoners van een derde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
  4. Niets in dit artikel mag zodanig worden uitgelegd dat het aan een van beide Verdragsluitende Staten de wettelijke verplichting oplegt het voordeel van een behandeling, voorkeur of privilege verleend aan een derde Staat of zijn inwoners krachtens de oprichting van een douane unie, een economische unie, een vrijhandelszone of een regionale overeenkomst of plaatselijke overeenkomst die volledig of hoofdzakelijk betrekking heeft op belastingheffing of kapitaalverkeer, waarbij de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat partij kan zijn, uit te breiden tot de inwoners van de andere Verdragsluitende Staat.
  5. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, vijfde lid, of artikel 12, zesde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty's en andere uitgaven, betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat. Zo ook zijn alle schulden van een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat bij de vaststelling van het belastbare vermogen van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij waren aangegaan met een inwoner van de eerstbedoelde Staat.
  6. Bijdragen die door of namens een natuurlijke persoon, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, zijn betaald aan een voor de belastingheffing in de andere Verdragsluitende Staat erkende pensioenregeling, worden voor de belastingheffing in de eerstbedoelde Staat op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in die eerstbedoelde Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling, mits:
  7. die natuurlijke persoon reeds bijdroeg aan de pensioenregeling voordat hij inwoner van de eerstbedoelde Staat werd; en
  8. de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Staat van oordeel is dat de pensioenregeling overeenkomt met een door die Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling.

 

Voor de toepassing van dit lid omvat de uitdrukking „pensioenregeling" mede een pensioenregeling ingevolge een publiekrechtelijk stelsel van sociale zekerheid.

  1. In dit artikel heeft de uitdrukking „belastingheffing" betrekking op belastingen welke voorwerp zijn van dit Verdrag.

Artikel 26. Regeling voor onderling overleg

  1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 25, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
  2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met dit Verdrag, te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in dit Verdrag geen voorziening is getroffen.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
  5. Wanneer moeilijkheden of twijfelpunten die zijn gerezen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van dit Verdrag niet binnen een tijdvak van twee jaar nadat de vraag is gerezen opgelost kunnen worden door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in een procedure voor onderling overleg ingevolge de voorgaande leden van dit artikel, kan het geval, op verzoek van een van de Verdragsluitende Staten, per geval worden voorgelegd voor arbitrage, tenzij de bevoegde autoriteiten het eens zijn over een alternatieve beslechtingsprocedure en vooropgesteld dat de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen er schriftelijk mee instemmen te zijn gebonden door de beslissing van de arbitragecommissie. De beslissing van de arbitragecommissie in een bepaald geval is voor dat geval bindend voor beide Verdragsluitende Staten en de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen.

Artikel 27. Uitwisseling van inlichtingen

  1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen die inlichtingen uit die nodig zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of van de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten met betrekking tot de belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met dit Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1. Alle door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (waaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de inlichtingen bekend maken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.
  2. In geen geval worden de bepalingen van het eerste lid zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:
  3. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
  4. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn krachtens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
  5. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids-, of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, of inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.

 

  1. De Verdragsluitende Staten kunnen aan de arbitragecommissie, ingesteld volgens de bepalingen van artikel 26, vijfde lid, de inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de arbitrageprocedure te volbrengen. Deze inlichtingen worden verstrekt met inachtneming van de bepalingen van het tweede lid van dit artikel. De leden van de arbitragecommissie zijn met betrekking tot de aldus verstrekte inlichtingen onderworpen aan de beperkingen van openbaarmaking als omschreven in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 28. Diverse regelingen

  1. De bepalingen van dit Verdrag zullen niet zodanig worden uitgelegd, dat uitsluiting, vrijstelling, aftrek, verrekening of andere aftrekken nu of in de toekomst toegekend op grond van een andere bijzondere regeling inzake belastingen in verband met de economische of technische samenwerking tussen de Verdragsluitende Staten op enigerlei wijze worden beperkt.
  2. De bevoegde autoriteiten van iedere Verdragsluitende Staat mogen regelingen voorschrijven om de uitvoering van dit Verdrag mogelijk te maken en zullen elkaar informeren over zulke regelingen.

Artikel 29. Diplomatieke en consulaire voorrechten

  1. De bepalingen van dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke of consulaire ambtenaren ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere verdragen.
  2. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat of in een derde Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die Staat.
  3. Dit Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, hun organen en functionarissen, noch op leden van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een derde Staat die in een Verdragsluitende Staat verblijven, indien zij in die Staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.

Artikel 30. Inwerkingtreding

  1. Dit Verdrag treedt in werking op de dertigste dag na de laatste der data waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld, dat de in hun onderscheiden Staten grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld, en de bepalingen ervan toepassing vinden in beide Verdragsluitende Staten:
  2. met betrekking tot aan de bron geheven belastingen, voor bedragen die betaald of verrekend zijn op of na de dertigste dag na de datum waarop dit Verdrag in werking treedt;
  3. met betrekking tot andere belastingen, voor belastingtijdvakken die aanvangen op of na de eerste dag van januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin dit Verdrag in werking treedt.

 

  1. Niettegenstaande het bepaalde in het eerste lid, mag een inwoner van een Verdragsluitende Staat ervoor kiezen dat de bepalingen van dit Verdrag toepassing vinden vanaf 1 januari 2001.

Artikel 31. Beëindiging

Dit Verdrag blijft van kracht voor een periode van vijf jaar en zal hierna van kracht blijven voor een zelfde periode of perioden tenzij een Verdragsluitende Staat de andere, zes maanden voor de beëindiging van de eerste of enige volgende periode, schriftelijk kennis geeft van zijn voornemen om dit Verdrag te beëindigen. In dat geval houdt dit Verdrag op van toepassing te zijn in beide Verdragsluitende Staten:

  1. met betrekking tot aan de bron geheven belastingen, voor bedragen die betaald of verrekend zijn op of na de eerste dag van januari van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan; en
  2. met betrekking tot andere belastingen, voor belastingtijdvakken die aanvangen op of na de eerste dag van januari van het kalenderjaar volgend op het jaar in welke kennisgeving van beëindiging is gedaan.

 

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te 's-Gravenhage, de zesde dag van Rabbie Al-Awal 1422 H, overeenkomend met de negenentwintigste mei van het jaar 2001 in tweevoud in de Nederlandse, de Arabische en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Arabische tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) W. J. BOS

Voor de Regering van de Staat Koeweit

(w.g.) ABDUL MOHSEN AL-HENAIF

Protocol

Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Staat Koeweit, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.

  1. Ad artikel 2

Het is wel verstaan dat indien Koeweit een inkomstenbelasting van natuurlijke personen zal introduceren, deze belasting beschouwd zal worden als een identieke of in hoofdzaak vergelijkbare belasting als bedoeld in artikel 2, vierde lid.

  1. Ad artikelen 5, 6, 7, 13 en 24

Het is wel verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen van een Verdragsluitende Staat behorend tot de zeebodem en de ondergrond van een Verdragsluitende Staat beschouwd worden als een onroerende zaak die is gelegen in die Verdragsluitende Staat, alsmede dat deze rechten worden geacht te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel verstaan dat vorenbedoelde rechten ook omvatten rechten op belangen bij, of voordelen uit, vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.

  1. Ad artikel 7

Bij het bepalen van voordelen die toe zijn te rekenen aan een vaste inrichting van een onderneming van een Verdragsluitende Staat, mogen enkel die voordelen die voortvloeien uit de werkzaamheden van deze vaste inrichting worden toegerekend aan die vaste inrichting. Dit betekent, in het bijzonder, dat de voordelen die toekomen aan de onderneming of een andere vaste inrichting daarvan of aan een gelieerde onderneming en voortvloeien uit de werkzaamheden die buiten de Verdragsluitende Staat plaatsvinden in welke de vaste inrichting is gevestigd en niet rechtstreeks verbonden zijn met de werkzaamheden van die vaste inrichting, niet zullen worden toegerekend aan die vaste inrichting.

  1. Ad artikel 7 en 14

Vergoedingen voor technische diensten, waaronder begrepen studies of onderzoeken van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor diensten van raadgevende of toezichthoudende aard, worden, al naar gelang de situatie, aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van het Verdrag van toepassing zijn.

  1. Ad artikel 10
  2. Het is ter zake van dividenden als bedoeld in artikel 10, tweede lid, letter a. die worden betaald door een lichaam dat inwoner van Nederland is, wel te verstaan dat, indien volgens de van kracht zijnde wetgeving in Koeweit belastingheffing over die dividenden in Koeweit zal leiden tot een belastingdruk van minder dan 10 percent van het bruto bedrag van de dividenden, Nederland een belasting mag heffen die niet meer bedraagt dan 10 percent van het bruto bedrag van de dividenden.
  3. Het is voorts echter wel te verstaan dat de bepalingen van het bovenstaande eerste lid niet van toepassing zijn indien de dividenden worden betaald door een lichaam dat inwoner van Nederland is en de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden de Regering van Koeweit is of een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of een gouvernementeel instituut of intergouvernementele entiteit als bedoeld in artikel 4, tweede lid, en opgericht in Koeweit of een lichaam dat inwoner van Koeweit is en:
  4. het kapitaal van het lichaam dat de dividenden ontvangt uiteindelijk uitsluitend wordt gehouden door de regering van Koeweit of een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of een gouvernementeel instituut of intergouvernementele entiteit (voor zover het de Koeweitse deelneming in een dergelijke entiteit betreft) als bedoeld in artikel 4, tweede lid; of
  5. aandelen in dat lichaam regelmatig worden verhandeld op de Koeweitse aandelenbeurs; of
  6. het lichaam dat de dividenden ontvangt zich bezighoudt met een actieve handels- of bedrijfsuitoefening in Koeweit.

 

  1. Indien een lichaam niet voldoet aan een van de voorwaarden die zijn neergelegd in het bovenstaande tweede lid, zijn de bepalingen van het bovenstaande eerste lid ter zake van dat lichaam ook niet van toepassing, indien door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten, in overeenstemming met artikel 26 van het Verdrag, in onderling overleg is vastgesteld dat dat lichaam niet hoofdzakelijk is opgericht in of wordt aangehouden in Koeweit om de voordelen van artikel 10, tweede lid, letter a) van het Verdrag zeker te stellen en mits het lichaam dat de dividenden ontvangt een inwoner van Koeweit en de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is.
  2. Niettegenstaande het bepaalde in artikel 10, tweede lid, letter b), mag de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, de dividenden belasten naar het tarief ingevolge zijn nationale wetgeving in het geval de uiteindelijk gerechtigde van de dividenden een natuurlijke persoon en een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat evenals een inwoner van een derde Staat is. Echter indien de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt een inwoner is, een Verdrag heeft gesloten ter voorkoming van dubbele belasting met de derde Staat zoals bedoeld in de vorige volzin, mag de belasting die wordt geheven over deze dividenden niet meer bedragen dan het tarief dat wordt toegepast op dividenduitkeringen die betaald worden aan natuurlijke personen op grond van dat Verdrag.
  3. Ad artikel 10 en 11

Het is wel verstaan dat de uitdrukking dividenden inkomsten uit winstdelende obligaties omvat.

  1. Ad artikelen 10 en 12

Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van artikel 10 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

  1. Ad artikel 16

Het is wel verstaan dat onder „bestuurder" of „commissaris" van een Nederlands lichaam wordt verstaan een persoon, die benoemd is door de algemene vergadering van aandeelhouders of door enig ander bevoegd orgaan van een dergelijk lichaam en die belast is met de algemene leiding van het lichaam onderscheidenlijk, het toezicht daarvan.

  1. Ad artikel 19 en 23

Het is wel verstaan dat de bepalingen van artikel 19, eerste lid, letter a. en tweede lid, letter a) van het Verdrag Nederland niet beletten om de bepalingen van artikel 23, eerste lid, letters a) en b) van het Verdrag toe te passen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te 's-Gravenhage, de zesde dag van Rabbie Al-Awal 1422 H, overeenkomend met de negenentwintigste mei van het jaar 2001 in tweevoud in de Nederlandse, de Arabische en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Arabische tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) W. J. BOS

Voor de Regering van de Staat Koeweit

(w.g.) ABDUL MOHSEN AL-HENAIF

Terug

Contact opnemen met Innovative Tax




Bezoekadres

Contact

Volg ons