peak performance
in tax consultancy

 
Home > Belastingverdragen > Pakistan

Belastingverdrag Pakistan

innovative_tax

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Islamitische Republiek Pakistan [...] belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, 's-Gravenhage, 24-03-1982
Geldend van 04-10-1982 t/m heden

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Islamitische Republiek Pakistan tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

(authentiek: nl)

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Islamitische Republiek Pakistan tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van de Islamitische Republiek Pakistan

De wens koesterende een overeenkomst te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen,

Zijn het volgende overeengekomen:

  1. REIKWIJDTE VAN DE OVEREENKOMST

Artikel 1. Personen op wie de overeenkomst van toepassing is

Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop de overeenkomst van toepassing is

  1. Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een van de Staten.
  2. Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen of naar bestanddelen van het inkomen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
  3. De bestaande belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, zijn met name:
  4. a) wat Nederland betreft:

-    de inkomstenbelasting,

-    de loonbelasting,

-    de vennootschapsbelasting,

-    de dividendbelasting,
(hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

  1. b) wat Pakistan betreft:

-    de income tax (de inkomstenbelasting),

-    de super tax (de aanvullende inkomstenbelasting),

-    de surcharge (opcenten op de inkomstenbelasting en de aanvullende inkomstenbelasting),
(hierna te noemen: „Pakistaanse belasting”).

 

  1. De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van de Overeenkomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Staten delen elkaar alle wezenlijke wijzigingen mede die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.
  2. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst, tenzij de context anders vereist:
  2. a) betekent de uitdrukking „Staat” Nederland of Pakistan, al naar de context vereist; betekent de uitdrukking „Staten” Nederland en Pakistan;
  3. b) omvat de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, en het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan waarop het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft;
  4. c) betekent de uitdrukking „Pakistan”, wanneer zij in aardrijkskundige zin wordt gebezigd, Pakistan zoals het wordt omschreven in de grondwet van de Islamitische Republiek Pakistan en omvat mede elk gebied buiten de territoriale wateren van Pakistan, dat ingevolge het internationale recht en de wetgeving van Pakistan een gebied is waarbinnen de rechten van Pakistan met betrekking tot de zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen kunnen worden uitgeoefend;
  5. d) omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
  6. e) betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
  7. f) betekenen de uitdrukkingen ,,onderneming van een van de Staten'' en „onderneming van de andere Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een van de Staten en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Staat;
  8. g) betekent de uitdrukking „onderdaan”:
  9. iedere natuurlijke persoon die de nationaliteit van een van de Staten bezit;
  10. iedere rechtspersoon, vennootschap en vereniging die zijn rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een van de Staten van kracht is;
  11. h) betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of een luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van de werkelijke leiding in een van de Staten is gelegen, behalve wanneer het schip of het luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Staat zijn gelegen;
  12. i) betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
  13. in Nederland: de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
  14. in Pakistan: de „Central Board of Revenue”.

 

  1. Voor de toepassing van de Overeenkomst door een van de Staten heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is.

Artikel 4. Fiscale woonplaats

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „inwoner van een van de Staten” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat.
  2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
  3. a) hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
  4. b) indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;
  5. c) indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
  6. d) indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

 

  1. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5. Vaste inrichting

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
  2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
  3. a) een plaats waar leiding wordt gegeven;
  4. b) een filiaal;
  5. c) een kantoor;
  6. d) een fabriek;
  7. e) een werkplaats;
  8. f) een pakhuis, en
  9. g) een mijn, een olie- of gasbron, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

 

  1. De plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie-, installatie- of montagewerkzaamheden, of daarmee verband houdende werkzaamheden van toezichthoudende aard, vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan zes maanden overschrijdt.
  2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat eveneens het verlenen van diensten, daaronder begrepen diensten van adviserende aard, door een onderneming door middel van werknemers of ander personeel, die door de onderneming daarmee zijn belast, maar alleen indien werkzaamheden van dien aard (voor hetzelfde of een daarmee samenhangend project) in het land worden verricht gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van vier maanden te boven gaan.
  3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt een vaste inrichting niet aanwezig geacht, indien:
  4. a) gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag of uitstalling van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
  5. b) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de opslag of uitstalling;
  6. c) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;
  7. d) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
  8. e) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

 

  1. Indien een persoon - niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van het zevende lid - in een van de Staten voor of namens een onderneming van de andere Staat werkzaam is, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in de eerstbedoelde Staat een vaste inrichting te hebben, indien de persoon:
  2. a) een machtiging bezit om voor of namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in die Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij zijn werkzaamheden beperkt blijven tot de aankoop van goederen of koopwaar voor die onderneming; of
  3. b) zulk een machtiging niet bezit, maar gewoonlijk in die Staat een voorraad van goederen of koopwaar aanhoudt waaruit hij regelmatig goederen of koopwaar voor de onderneming aflevert; of
  4. c) zich in die Staat - ten behoeve van de verkoop van goederen of koopwaar - gewoonlijk bezighoudt met het opnemen van bestellingen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestemd zijn voor de onderneming zelf of voor de onderneming en andere ondernemingen die zij beheerst of door welke zij wordt beheerst.

 

  1. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een van de Staten te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen. Indien evenwel de werkzaamheden van zulk een makelaar uitsluitend of nagenoeg uitsluitend worden verricht voor die onderneming zelf of voor die onderneming en andere ondernemingen die zij beheerst of door welke zij wordt beheerst, wordt hij niet geacht een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van dit lid te zijn.
  2. Alleen de omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen nog niet tot een vaste inrichting van het andere.

III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende goederen

  1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een van de Staten uit onroerende goederen (daaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
  2. De uitdrukking „onroerende goederen” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.
  3. De bepaling van het eerste lid is van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.
  4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor het verrichten van zelfstandige arbeid.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  1. De voordelen van een onderneming van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij kunnen worden toegerekend aan (a) die vaste inrichting, aan (b) de verkoop in die andere Staat van goederen of koopwaar van dezelfde of soortgelijke aard als worden verkocht door die vaste inrichting of aan (c) andere bedrijfshandelingen in die andere Staat van dezelfde of soortgelijke aard als worden verricht door middel van die vaste inrichting.
  2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
  3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten - daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten - die ten behoeve van de bedrijfsuitoefening van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.
  4. Voorzover het in een van de Staten gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
  5. Geen voordelen worden aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
  6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat om hiervan af te wijken.
  7. Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zeevaart en luchtvaart

  1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
  2. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal geëxploiteerd agentschap.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

  1. Indien
  2. a) een onderneming van een van de Staten onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Staat, of
  3. b) dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een van de Staten en een onderneming van de andere Staat,

 

en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

  1. Indien een van de Staten in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt - en dienovereenkomstig belast - ter zake waarvan een onderneming van de andere Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstbedoelde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, zal die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig herzien. Bij deze herziening wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van deze Overeenkomst en plegen de bevoegde autoriteiten van de Staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10. Dividenden

  1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze dividenden mogen echter ook in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:
  3. a) 10 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam (niet zijnde een maatschap of een vennootschap onder firma) is dat onmiddellijk ten minste 25 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;
  4. b) 20 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.

 

  1. De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
  2. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit winstdelende obligaties en inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
  3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naargelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  4. Indien een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Artikel 11. Interest

  1. Interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mag in die andere Staat worden belast.
  2. Deze interest mag echter ook in de Staat waaruit hij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:
  3. a) 10 percent van het brutobedrag van de interest, indien de interest wordt genoten door een bank of een andere financiële instelling;
  4. b) 15 percent van het brutobedrag van de interest, indien de interest wordt betaald door een lichaam aan een lichaam (niet zijnde een maatschap of een vennootschap onder firma) dat onmiddellijk tenminste 25 percent bezit van het kapitaal van het betalende lichaam;
  5. c) 10 percent van het brutobedrag van de interest, indien de interest wordt genoten krachtens een financieringsovereenkomst of uit hoofde van uitstel van betaling verband houdende met de verkoop van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of met de constructie van installaties voor nijverheids- en handelsdoeleinden of wetenschappelijke doeleinden dan wel met openbare werken;
  6. d) 20 percent van het brutobedrag van de interest in alle andere gevallen.

 

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid:
  2. a) is de „State Bank of Pakistan” vrijgesteld van Nederlandse belasting ter zake van interest die afkomstig is uit Nederland;
  3. b) is de Nederlandsche Bank N.V. vrijgesteld van Pakistaanse belasting ter zake van interest die afkomstig is uit Pakistan;
  4. c) is de Regering van een van de Staten vrijgesteld van belasting in de andere Staat ter zake van interest die afkomstig is uit die andere Staat, indien zodanige interest is verkregen ter zake van leningen;
  5. d) is een financiële instelling die eigendom is van of beheerst wordt door de Regering van een van de Staten vrijgesteld van belasting in de andere Staat ter zake van interest die afkomstig is uit die andere Staat, indien zodanige interest is verkregen ter zake van leningen.

 

  1. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, daaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. Deze uitdrukking omvat echter niet de inkomsten die in artikel 10 zijn behandeld. In rekening gebrachte boete voor te late betaling wordt voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
  2. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de interest afkomstig is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  3. Interest wordt geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien deze wordt betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
  4. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 12. Royalty 's

  1. Royalty's afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat mogen in die andere Staat worden belast.
  2. De royalty's mogen echter ook in de Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:
  3. a) 15 percent van het brutobedrag van de vergoedingen bedoeld in het derde lid, letter a);
  4. b) 15 percent van het brutobedrag van de vergoedingen bedoeld in het derde lid, letter b);
  5. c) 5 percent van het brutobedrag van de vergoedingen bedoeld in het derde lid, letter c).

 

  1. De uitdrukking „royalty's”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van:
  2. a) een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk of handelsnaam, een geheim recept of een geheime werkwijze, een tekening of model, of inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap;
  3. b) nijverheids- of handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, bioscoopfilms en banden voor televisie en radio;
  4. c) een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, daaronder niet begrepen bioscoopfilms en banden voor televisie of radio.

 

  1. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naargelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  2. Royalty's worden geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij worden betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty's betaalt, of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft waarvoor het contract op grond waarvan de royalty's worden betaald, was gesloten, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
  3. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 13. Vermogenswinsten

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten uit de vervreemding van onroerende goederen, zoals bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Staat mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, of van roerende zaken die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een van de Staten in de andere Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, daaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.
  3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, of van roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen, zijn slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. De bepalingen van artikel 8, tweede lid, vinden hierbij toepassing.
  4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere zaken dan die bedoeld in het eerste, tweede en derde lid zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
  5. Niettegenstaande de bepalingen van het vierde lid mogen, indien een persoon 25 percent of meer bezit van het kapitaal van een lichaam dat zich geheel of hoofdzakelijk bezig houdt met onroerende goederen, de voordelen verkregen uit de vervreemding van enige of van al die aandelen worden belast in de Staat waar die onroerende goederen zijn gelegen.
  6. Tenzij in het vijfde lid anders is bepaald, tast de bepaling van het vierde lid niet aan het recht van elk van de Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen op voordelen uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van die Staat, verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Staat en die in de loop van de laatste vijf jaren voorafgaande aan de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest.

Artikel 14. Zelfstandige arbeid

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar behalve onder de volgende omstandigheden waarin zodanige voordelen ook in de andere Staat mogen worden belast:
  2. a) indien hij in de andere Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt; in dat geval mogen de voordelen slechts in zoverre zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend, in die andere Staat worden belast; of
  3. b) indien hij in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken die in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 of meer dagen belopen; in dat geval mogen de voordelen slechts in zoverre zij worden verkregen uit zijn in die andere Staat verrichte werkzaamheden, in die andere Staat worden belast; of
  4. c) indien de beloningen voor zijn werkzaamheden in de andere Staat worden betaald door een inwoner van die Staat of ten laste komen van een vaste inrichting of een vast middelpunt in die Staat en in het belastingjaar Rs 75.000 of de tegenwaarde daarvan in Nederlandse valuta te boven gaan.

 

  1. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19, 20 en 21 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een in de andere Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
  3. a) de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in het belastingjaar van die Staat een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en
  4. b) de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
  5. c) de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.

 

  1. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 16. Bestuurders- en commissarissenbeloningen

  1. Directeursbeloningen (directors' fees) en andere beloningen, verkregen door een inwoner van een van de Staten in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer, van bestuurder of van commissaris van een lichaam dat inwoner is van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Indien de in het eerste lid bedoelde beloningen verkregen worden door een persoon die werkzaamheden van regelmatige en wezenlijke aard verricht in een vaste inrichting, welke gevestigd is in de andere Staat dan de Staat waarvan het lichaam inwoner is, en de beloningen aftrekbaar zijn bij het bepalen van de belastbare winst van die vaste inrichting, mogen de beloningen, voor zover zij aldus aftrekbaar zijn, niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid van dit artikel, worden belast in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.

Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars

  1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15, mogen voordelen of inkomsten, verkregen door een inwoner van een van de Staten als artiest, zoals een toneelspeler, film-, radio- of televisieartiest of een musicus, alsmede als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Staat, worden belast in die andere Staat.
  2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de Staat waar de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.

Artikel 18. Pensioenen en lijfrenten

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, tweede lid, zijn pensioenen of andere soortgelijke beloningen ter zake van een vroegere dienstbetrekking, alsmede lijfrenten, betaald aan een inwoner van een van de Staten, slechts in die Staat belastbaar.
  2. Indien deze beloningen echter geen periodiek karakter dragen en worden betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking in de andere Staat, mogen de beloningen in die andere Staat worden belast.
  3. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.

Artikel 19. Overheidsfuncties

1.

  1. a) Beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, mogen in die Staat worden belast.
  2. b) Deze beloningen zijn echter slechts in de andere Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon inwoner is van die Staat, die:
  3. onderdaan is van die Staat; of
  4. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.

 

2.

  1. a) Pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, mogen in die Staat worden belast.
  2. b) Deze pensioenen zijn echter slechts in de andere Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.

 

  1. De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 zijn van toepassing op beloningen en pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 20. Hoogleraren en andere docenten

  1. Vergoedingen die een hoogleraar of andere docent, die inwoner is van een van de Staten en die in de andere Staat verblijft met het doel gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaren onderwijs te geven of zich met wetenschappelijk onderzoek bezig te houden aan een universiteit, hogeschool of andere inrichting voor onderwijs of wetenschappelijk onderzoek in die andere Staat, voor dat onderwijs of dat onderzoek ontvangt, zijn slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar.
  2. Dit artikel is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar in de eerste plaats voor het persoonlijke nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.

Artikel 21. Studenten

  1. Een natuurlijke persoon, die onmiddellijk voor zijn bezoek aan een van de Staten inwoner is van de andere Staat en die tijdelijk in de eerstbedoelde Staat verblijf houdt in de eerste plaats met de bedoeling:
  2. a) aan een erkende universiteit, hogeschool of school in die eerstbedoelde Staat te studeren; of
  3. b) een opleiding voor een bedrijf of beroep te verkrijgen, is vrijgesteld van belasting in de eerstbedoelde Staat ter zake van:

(i)   alle overmakingen uit het buitenland ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, en

(ii)  alle beloningen voor persoonlijke arbeid verricht in de eerstbedoelde Staat tot een bedrag dat 5.000 Nederlandse gulden of de tegenwaarde daarvan in Pakistaanse valuta in enig belastingjaar niet te boven gaat.

 

De voordelen ingevolge dit lid worden slechts verleend voor zulk een tijdsduur als redelijk is of gewoonlijk vereist is om het doel van het bezoek te bereiken.

  1. Een natuurlijke persoon, die onmiddellijk voor zijn bezoek aan een van de Staten inwoner is van de andere Staat en die tijdelijk in de eerstbedoelde Staat verblijf houdt gedurende een tijdvak van niet langer dan drie jaren met de bedoeling er te studeren, wetenschappelijke onderzoekingen te doen of een opleiding te verkrijgen, zulks uitsluitend als genieter van een toelage, vergoeding of prijs verleend door een organisatie op het gebied van wetenschap, onderwijs, godsdienst of liefdadigheid of op grond van een programma van technische hulpverlening waaraan een van de Staten, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan deelneemt, is vrijgesteld van belasting in de eerstbedoelde Staat voor:
  2. a) het bedrag van die toelage, vergoeding of prijs; en
  3. b) alle beloningen voor persoonlijke arbeid verricht in de eerstbedoelde Staat, mits die arbeid verband houdt met zijn studie, onderzoek of opleiding of daaruit voortvloeit, zulks tot een bedrag dat 5.000 Nederlandse gulden of de tegenwaarde daarvan in Pakistaanse valuta in enig belastingjaar niet te boven gaat.

 

  1. Een natuurlijke persoon, die onmiddellijk voor zijn bezoek aan een van de Staten inwoner is van de andere Staat en die tijdelijk in de eerstbedoelde Staat verblijf houdt gedurende een tijdvak van niet langer dan twaalf maanden als werknemer van of onder een contract met de laatstbedoelde Staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of een onderneming van de laatstbedoelde Staat, met de bedoeling technische ervaring of beroeps- of bedrijfservaring te verkrijgen, is vrijgesteld van belasting in de eerstbedoelde Staat voor:
  2. a) alle overmakingen uit de laatstbedoelde Staat ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding; en
  3. b) alle beloningen voor persoonlijke arbeid verricht in de eerstbedoelde Staat, mits die arbeid verband houdt met zijn studie of opleiding of daaruit voortvloeit, zulks tot een bedrag dat 15.000 Nederlandse gulden of de tegenwaarde daarvan in Pakistaanse valuta niet te boven gaat.

 

De voordelen ingevolge dit lid worden echter niet verleend, indien de technische ervaring of beroeps- of bedrijfservaring wordt verkregen van een lichaam, van welks stemgerechtigde aandelenkapitaal de onderneming die de werknemer of de gecontracteerde persoon heeft uitgezonden, 50 percent of meer bezit dan wel van een lichaam dat 50 percent of meer bezit van het stemgerechtigde aandelenkapitaal van de onderneming die de werknemer of gecontracteerde persoon heeft uitgezonden.

  1. VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 22. Vermijding van dubbele belasting

  1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Pakistan mogen worden belast.
  2. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, artikel 7, artikel 10, vijfde lid, artikel 11, vijfde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, eerste, tweede en vijfde lid, artikel 14, artikel 15, eerste lid, artikel 16 en artikel 19 van deze Overeenkomst in Pakistan mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan.

Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden genoemde bestanddelen geacht te zijn begrepen in het totale bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.

  1. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor die bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, artikel 12, tweede lid, artikel 17 en artikel 18, tweede lid, van deze Overeenkomst in Pakistan mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Pakistan over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
  2. Indien als gevolg van bijzondere stimuleringsmaatregelen, gericht op het bevorderen van de economische ontwikkeling in Pakistan, de in feite geheven Pakistaanse belasting over uit Pakistan afkomstige interest, die ingevolge artikel 11, tweede lid, letters a) en b) in Pakistan mag worden belast, dan wel over uit Pakistan afkomstige royalty's, die ingevolge artikel 12, tweede lid, letter a), in Pakistan mogen worden belast, minder bedraagt dan de belasting die Pakistan ingevolge die bepalingen mag heffen, wordt, voor de toepassing van het derde lid, de in Pakistan over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting geacht te bedragen:
  3. a) met betrekking tot interest waarop artikel 11, tweede lid, letter a) van toepassing is: een bedrag dat gelijk is aan het belastingbedrag dat Pakistan daarover in feite heeft geheven, vermeerderd met tweemaal het verschil tussen dit bedrag en 10 percent van het brutobedrag van deze interest;
  4. b) met betrekking tot interest waarop artikel 11, tweede lid, letter b), van toepassing is dan wel royalty's waarop artikel 12, tweede lid, letter a) van toepassing is: 15 percent van het brutobedrag van deze interest of royalty's.

 

  1. Wat Pakistan betreft wordt, behoudens in het geval bedoeld in artikel 13, zesde lid, met inachtneming van de bepalingen van de wetgeving van Pakistan, die betrekking hebben op de verrekening van belasting met Pakistaanse belasting (welke bepalingen het algemene beginsel van het hierna volgende niet mogen aantasten), het bedrag van de Nederlandse belasting, die krachtens de wetgeving van Nederland en in overeenstemming met de bepalingen van deze Overeenkomst, hetzij rechtstreeks, hetzij door inhouding, door een inwoner van Pakistan verschuldigd is ter zake van voordelen of inkomsten die zowel in Pakistan als in Nederland aan belasting zijn onderworpen, verrekend met de Pakistaanse belasting die terzake van zodanige voordelen of inkomsten verschuldigd is, doch slechts tot een bedrag dat dat deel van de Pakistaanse belasting, dat tot zodanige voordelen of inkomsten in dezelfde verhouding staat als de voordelen of inkomsten staan tot het gehele inkomen dat in Pakistan kan worden belast, niet te boven gaat.
  2. Indien een inwoner van een van de Staten voordelen verkrijgt die ingevolge artikel 13, zesde lid, in de andere Staat mogen worden belast, verleent die andere Staat een vermindering op zijn belasting over deze voordelen tot een bedrag dat gelijk is aan de belasting die in de eerstbedoelde Staat over die voordelen is geheven.
  3. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 23. Non-discriminatie

  1. Onderdanen van een van de Staten worden in de andere Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.
  2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een van de Staten verplicht aan inwoners van de andere Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
  3. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, zevende lid, of artikel 12, zesde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty's en andere uitgaven, betaald door een onderneming van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat.
  4. Ondernemingen van een van de Staten, waarvan het kapitaal geheel of ten dele, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere, soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.

Artikel 24. Regeling voor onderling overleg

  1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een van de Staten of van beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze Overeenkomst, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 23, eerste lid, aan die van de Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaren nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de Overeenkomst, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
  2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de Overeenkomst, te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Staten.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van de Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken ingevallen waarvoor in de Overeenkomst geen voorziening is getroffen.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

Artikel 25. Uitwisseling van inlichtingen

  1. De bevoegde autoriteiten van de Staten wisselen zodanige inlichtingen uit als nodig zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van deze Overeenkomst of aan de nationale wetgeving van de Staten met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met de Overeenkomst. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1. Alle door een van de Staten ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de inlichtingen bekend maken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.
  2. In geen geval worden de bepalingen van het eerste lid aldus uitgelegd dat zij een van de Staten de verplichting opleggen:
  3. a) administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere Staat;
  4. b) inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Staat;
  5. c) inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids-, of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.

 

Artikel 26. Diplomatieke en consulaire ambtenaren

  1. De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke en consulaire ambtenaren ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 4 wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van de Staten in de andere Staat of in een derde Staat, voor de toepassing van de Overeenkomst geacht inwoner van de zendstaat te zijn indien:
  3. a) hij in overeenstemming met het internationale recht in de ontvangende Staat ter zake van inkomsten uit bronnen buiten die Staat niet aan belasting is onderworpen, en
  4. b) hij in de zendstaat aan dezelfde verplichtingen ter zake van belasting over zijn totale inkomen is onderworpen als inwoners van die Staat.

 

  1. De Overeenkomst is niet van toepassing op internationale organisaties, hun organen en functionarissen, noch op leden van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een derde Staat die in een van de Staten verblijven, indien zij in die Staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.

Artikel 27. Uitvoeringsvoorschriften

  1. De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede en derde lid, en artikel 12, tweede lid.
  2. De bevoegde autoriteiten van elk van de Staten kunnen, in overeenstemming met het gebruik van die Staat, uitvoeringsvoorschriften vaststellen die nodig zijn om de overige bepalingen van deze Overeenkomst uit te voeren.

Artikel 28. Uitbreiding tot andere gebieden

  1. Deze Overeenkomst kan, hetzij in haar geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen alsmede tot gebieden voor wier internationale betrekkingen Pakistan verantwoordelijk is, indien het desbetreffende gebied of land belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.
  2. Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van deze Overeenkomst niet met zich mede, dat tevens de toepasselijkheid van deze Overeenkomst op het gebied of land waartoe zij ingevolge dit artikel is uitgebreid, wordt beëindigd.
  3. SLOTBEPALINGEN

Artikel 29. Inwerkingtreding

  1. Deze Overeenkomst treedt in werking op de laatste van de data waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld, dat aan de in hun onderscheiden landen vereiste grondwettelijke procedures is voldaan, en de bepalingen ervan vinden toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na de eerste januari van het jaar waarin de Overeenkomst in werking treedt.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid vinden de bepalingen van artikel 8 toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die op of na 1 januari 1970 aanvangen.

Artikel 30. Beëindiging

Deze Overeenkomst blijft van kracht totdat zij door een van de Overeenkomstsluitende Partijen wordt beëindigd. Elk van de Partijen kan de Overeenkomst langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na een periode van vijf jaren te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst, een kennisgeving van beëindiging te zenden. In dat geval houdt de Overeenkomst op van toepassing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN te 's-Gravenhage, de 24ste maart 1982 in twee exemplaren, in de Nederlandse en de Engelse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het

Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) M. VAN DER STOEL

Voor de Regering van de

Islamitische Republiek Pakistan,

(w.g.) KHURSHID HYDER

Protocol

Bij de ondertekening van de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, heden tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Islamitische Republiek Pakistan gesloten, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van de Overeenkomst vormen.

  1. Ad Artikel 4

Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar het schip zijn thuishaven heeft.

  1. Ad Artikel 7

Bij de toepassing van artikel 7, derde lid, wordt geen aftrek toegestaan ter zake van bedragen (met uitzondering van die wegens vergoeding van werkelijke kosten) welke eventueel door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren worden betaald als royalty's, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen voor het gebruik van octrooien of andere rechten, of als commissieloon voor bepaalde diensten of voor het geven van leiding, dan wel, behalve in het geval van een onderneming die het bankbedrijf uitoefent, als interest op gelden die aan de vaste inrichting zijn geleend. Evenmin wordt bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting rekening gehouden met bedragen (met uitzondering van die wegens vergoeding van werkelijke kosten) welke door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren in rekening worden gebracht als royalty's, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen voor het gebruik van octrooien of andere rechten, of als commissieloon voor bepaalde diensten of voor het geven van leiding, dan wel, behalve in het geval van een onderneming die het bankbedrijf uitoefent, als interest op gelden die aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren zijn geleend.

III. Ad Artikelen 8 en 11

Interest op kapitaal, dat rechtstreeks wordt aangewend voor de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer, wordt aangemerkt als inkomsten uit de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen; met betrekking tot deze interest zijn de bepalingen van artikel 11 niet van toepassing.

  1. Ad Artikel 10

De bepalingen van artikel 10, tweede lid, letter a), zijn niet van toepassing, indien het lichaam dat inwoner is van Nederland, ter zake van de dividenden die het ontvangt van het lichaam dat inwoner is van Pakistan, Nederlandse vennootschapsbelasting is verschuldigd. In dat geval is de bepaling van artikel 10, tweede lid, letter b), van toepassing.

  1. Ad Artikelen 10, 11 en 12

Indien een belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van de artikelen 10, 11 en 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

  1. Ad Artikel 12

Vergoedingen voor technische diensten, daaronder begrepen studies of onderzoeken van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor contracten inzake bouw- of constructiewerkzaamheden met inbegrip van de daartoe behorende blauwdrukken, dan wel voor diensten van raadgevende of toezichthoudende aard worden beschouwd als vergoedingen waarop de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing zijn.

VII. Ad Artikel 14

De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen in onderling overleg het in artikel 14, eerste lid, letter c), genoemde bedrag aanpassen, indien de financiële en economische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

VIII. Ad Artikel 22

Na een tijdvak van tien jaren, volgende op de inwerkingtreding van de Overeenkomst, treden de bevoegde autoriteiten met elkaar in overleg, ten einde na te gaan of er aanleiding bestaat de bepalingen van artikel 22, vierde lid, van de Overeenkomst te wijzigen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te 's-Gravenhage, de 24ste maart 1982 in twee exemplaren, in de Nederlandse en de Engelse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het

Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) M. VAN DER STOEL

Voor de Regering van de

Islamitische Republiek Pakistan,

(w.g.) KHURSHID HYDER

Terug

Contact opnemen met Innovative Tax




Bezoekadres

Contact

Volg ons