peak performance
in tax consultancy

 

Belastingverdrag Panama

innovative_tax

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Panama tot het vermijden [...] belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, 's-Gravenhage, 06-10-2010
Geldend van 01-12-2011 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Panama tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Republiek Panama,

Geleid door de wens dat door beide Staten een verdrag wordt gesloten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen;

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG

Artikel 1. Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

  1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
  2. Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen of naar bestanddelen van het inkomen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
  3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
  4. in Nederland:

–   de inkomstenbelasting;

–   de loonbelasting;

–   de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet;

–   de dividendbelasting;

 (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

  1. in Panama:

–   deimpuesto sobre la renta voorzien in deCódigo Fiscal, Libro IV, Título I, en daarop betrekking hebbende verordeningen en voorschriften

 (hierna te noemen „Panamese belasting”).

 

  1. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun belastingwetgeving zijn aangebracht.

HOOFDSTUK II. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
  2. betekenen de uitdrukkingen „een Verdragsluitende Staat” en „de andere Verdragsluitende Staat” het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) of Panama, naargelang de context vereist;
  3. betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsmacht of soevereine rechten uitoefent;
  4. betekent de uitdrukking „Panama” de Republiek Panama en, wanneer zij in aardrijkskundige zin wordt gebezigd, het grondgebied van de Republiek Panama, met inbegrip van de binnenwateren, haar luchtruim, de territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen de Republiek Panama, in overeenstemming met het internationale recht en bij toepassing van haar nationale wetgeving, rechtsmacht of soevereine rechten uitoefent of in de toekomst kan uitoefenen met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren, en hun natuurlijke rijkdommen;
  5. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
  6. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
  7. heeft de uitdrukking „onderneming” betrekking op het uitoefenen van een bedrijf;
  8. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdragsluitende Staat” en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;
  9. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming van een Verdragsluitende Staat, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;
  10. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
  11. in Nederland: de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
  12. in Panama: hetMinisterio de Economía y Finanzasof zijn bevoegde vertegenwoordiger;
  13. betekent de uitdrukking „onderdaan” elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat bezit en elke rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in die Verdragsluitende Staat van kracht is;
  14. omvat de uitdrukking „uitoefenen van een bedrijf” mede het uitoefenen van een vrij beroep en het verrichten van andere werkzaamheden van zelfstandige aard;
  15. betekent de uitdrukking „strafrechtelijke belastingzaken” belastingzaken waarbij sprake is van opzettelijke gedragingen die vervolgd kunnen worden krachtens de strafwetten van de Verdragsluitende Staat die om inlichtingen verzoekt.

 

  1. Voor de toepassing van het Verdrag door een Verdragsluitende Staat op enig moment heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat moment heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die Staat aan die uitdrukking wordt gegeven.

Artikel 4. Inwoner

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan inkomstenbelasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van oprichting, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid en omvat tevens de Staat zelf en elk staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat die aldaar zijn gelegen.
  2. Een persoon, niet zijnde een natuurlijke persoon, die zijn plaats van oprichting of zijn plaats van leiding in een Verdragsluitende Staat heeft, wordt geacht aldaar aan belasting onderworpen te zijn mits de door die persoon verkregen inkomsten ingevolge de belastingwetgeving van die Staat behandeld worden als de inkomsten van die persoon en niet als de inkomsten van zijn rechthebbenden, leden of participanten.
  3. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
  4. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Verdragsluitende Staten een duurzaam huis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
  5. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Verdragsluitende Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
  6. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
  7. indien de positie van een natuurlijke persoon niet kan worden bepaald in overeenstemming met het bepaalde in de onderdelen a, b en c van dit lid, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderling overleg.

 

  1. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5. Vaste inrichting

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
  2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
  3. een plaats waar leiding wordt gegeven;
  4. een filiaal;
  5. een kantoor;
  6. een fabriek;
  7. een werkplaats;
  8. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen; en
  9. eigendommen ten behoeve van landbouw, beweiding of bosbouw.

 

  1. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat bovendien:
  2. een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden of daarmee verband houdende toezichthoudende activiteiten, evenwel uitsluitend indien een dergelijke plaats van uitvoering of de werkzaamheden of dergelijke activiteiten blijft voortbestaan respectievelijk voortduren voor een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden in totaal meer dan 183 dagen voortduurt of voortduren;
  3. het verlenen van diensten in een Verdragsluitende Staat, daaronder begrepen diensten van adviserende aard, door een onderneming door middel van werknemers of andere personeelsleden die door de onderneming daartoe zijn aangesteld, maar alleen indien deze werknemers of personeelsleden in die Verdragsluitende Staat aanwezig zijn voor het uitvoeren van hetzelfde of een daarmee samenhangend project, voor een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden in totaal meer dan 90 dagen voortduurt of voortduren;
  4. het gebruik van een constructie, installaties, boorinrichting, vaartuig of ander soortgelijk groot materieel: voor de exploratie naar, of exploitatie van, natuurlijke rijkdommen; of bij activiteiten die verband houden met deze exploratie of exploitatie voor een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden in totaal meer dan 90 dagen voortduurt of voortduren.

 

  1. Wanneer een onderneming van een Verdragsluitende Staat werkzaamheden verricht in de andere Verdragsluitende Staat in verband met de exploratie of exploitatie van de zeebodem of elk gebied boven of onder de zeebodem en hun natuurlijke rijkdommen in die andere Staat voor een tijdvak dat in een tijdvak van twaalf maanden in totaal meer dan 30 dagen voortduurt, wordt zij, niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel, geacht dergelijke werkzaamheden te verrichten door middel van een vaste inrichting van die onderneming in de andere Staat, tenzij de werkzaamheden beperkt blijven tot de werkzaamheden genoemd in het zesde lid. Werkzaamheden in verband met de exploratie of exploitatie van de zeebodem of elk gebied onder of boven de zeebodem en hun natuurlijke rijkdommen worden niet geacht te omvatten:
  2. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten; en
  3. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.

 

  1. Ten behoeve van het bepalen van de duur van de werkzaamheden uit hoofde van het derde en vierde lid wordt het tijdvak waarin werkzaamheden worden verricht in een Verdragsluitende Staat door een onderneming die gelieerd is aan een andere onderneming opgeteld bij het tijdvak waarin de werkzaamheden worden verricht door de onderneming waaraan zij gelieerd is indien de eerstbedoelde werkzaamheden samenhangen met de werkzaamheden die door laatstgenoemde onderneming in die Staat worden verricht, mits elk tijdvak waarin twee of meer gelieerde ondernemingen gelijktijdig werkzaamheden verrichten slechts eenmaal wordt meegerekend. Een onderneming wordt geacht gelieerd te zijn aan een andere onderneming indien de ene onderneming onmiddellijk of middellijk door de andere wordt beheerst, of indien beide ondernemingen onmiddellijk of middellijk door een derde of derden worden beheerst.
  2. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
  3. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
  4. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;
  5. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
  6. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
  7. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
  8. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

 

  1. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het achtste lid van toepassing is – in een Verdragsluitende Staat voor een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede, derde en vierde lid, geacht in die Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht indien deze persoon:
  2. een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten te sluiten en dit recht in die Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij de werkzaamheden van deze persoon beperkt blijven tot de werkzaamheden genoemd in het zesde lid, die, indien zij zouden worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken; of
  3. een dergelijke machtiging niet bezit, maar in de eerstgenoemde Staat gewoonlijk een opslagruimte voor goederen of koopwaar aanhoudt die op regelmatige basis wordt gebruikt om namens de onderneming goederen of koopwaar te leveren, indien de goederen of koopwaar worden verkocht in de Verdragsluitende Staat waar de opslagruimte is gevestigd.

 

  1. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen. Indien een dergelijke vertegenwoordiger al zijn werkzaamheden of nagenoeg al zijn werkzaamheden namens voornoemde onderneming verricht en de onderneming en de vertegenwoordiger in hun handelsbetrekkingen en financiële betrekkingen verbonden zijn door opgelegde of aanvaarde voorwaarden die afwijken van de voorwaarden die tussen onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen, wordt deze vertegenwoordiger niettegenstaande het bovenstaande met betrekking tot dit lid niet als een onafhankelijke vertegenwoordiger beschouwd.
  2. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende zaken

  1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
  2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waar de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, vee en uitrusting van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
  4. Indien de eigendom van aandelen, deelnemingen of andere rechten in een onderneming of enige andere rechtspersoon onmiddellijk of middellijk bijdraagt aan het recht van een inwoner van een Verdragsluitende Staat tot exploitatie van onroerende zaken gelegen in de andere Verdragsluitende Staat die bedoelde eenheid of rechtspersoon aldaar bezit, mogen de inkomsten die de eigenaar van de aandelen, deelnemingen of rechten verwerft als gevolg van de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van deze onroerende zaken, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de onroerende zaken zijn gelegen, in dezelfde mate als waarin de eigenaar van dergelijke rechten zou worden belast indien hij inwoner van die andere Staat zou zijn.
  5. De bepalingen van het eerste, derde en vierde lid zijn eveneens van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
  2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
  3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.
  4. Voor zover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Verdragsluitende Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
  5. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
  6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
  7. Indien in de voordelen bestanddelen van het inkomen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zee- en luchtvervoer

  1. De bepalingen van dit Verdrag laten onverlet de toepassing van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Panama tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot ondernemingen die schepen of luchtvaartuigen exploiteren in het internationale verkeer, ondertekend te Den Haag op 28 april 1997.
  2. De bepalingen van dit Verdrag zijn niet van toepassing op belastingen, tolheffingen, rechten of soortgelijke betalingen die van toepassing zouden kunnen zijn bij het passeren van het Panamakanaal.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

  1. Indien:
  2. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat, of
  3. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,

 

en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast. Het is echter wel te verstaan dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals„costsharing”-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in de voorgaande zin.

  1. Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, kan die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aanpassen. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10. Dividenden

  1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot het dividend een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting 15 procent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden.
  3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, heft de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is geen belasting over door dat lichaam betaalde dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden:
  4. een lichaam is waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en onmiddellijk ten minste 15 procent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt, mits:
  5. de aandelen van het lichaam dat de dividenden ontvangt regelmatig worden verhandeld op een erkende effectenbeurs; of
  6. ten minste 50 procent van de aandelen van het lichaam dat de dividenden ontvangt onmiddellijk of middellijk in eigendom is van een of meer natuurlijke personen die inwoner zijn van een van de Verdragsluitende Staten of van een of meer lichamen waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op een erkende effectenbeurs, maar uitsluitend indien de laatstbedoelde lichamen:
  7. inwoner zijn van een van de Verdragsluitende Staten; of
  8. recht zouden hebben op voordelen die gelijk zijn aan of gunstiger dan de voordelen uit hoofde van dit lid ingevolge een allesomvattende regeling tot het vermijden van dubbele belasting tussen hun woonstaat en de Verdragsluitende Staat bij welke aanspraak wordt gemaakt op de voordelen van dit lid of uit hoofde van een multilaterale overeenkomst waarbij hun woonstaat en de Verdragsluitende Staat bij welke aanspraak wordt gemaakt op de voordelen van dit lid partij zijn; of

iii.  het lichaam dat de dividenden ontvangt zich actief bezighoudt met een handels- of bedrijfsuitoefening in de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is (anders dan de activiteiten bestaande uit het beheren van investeringen voor rekening van de inwoner zelf, tenzij deze activiteiten bestaan uit het bankbedrijf of verzekeringen verricht door een bank of een verzekeringsmaatschappij).

  1. een Verdragsluitende Staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan is;
  2. een lichaam is waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en onmiddellijk ten minste 15 procent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt, mits dit lichaam het hoofdkantoor is van een multinationale groep van vennootschappen dat een substantieel deel verzorgt van het algemene toezicht op en de administratie van de groep en dat de onafhankelijke discretionaire bevoegdheden heeft en uitoefent voor het verrichten van deze functies. Een persoon wordt voor dit doel uitsluitend als hoofdkantoor beschouwd indien:
  3. de groep van vennootschappen bestaat uit ondernemingen die inwoner zijn van ten minste vijf landen of vijf regio’s van landen en zich aldaar bezighouden met bedrijfsmatige activiteiten en deze bedrijfsmatige activiteiten in elk van de vijf landen (of vijf regio’s van landen) ten minste 10 procent van het brutoinkomen van de groep genereren; en
  4. niet meer dan 50 procent van zijn brutoinkomen afkomstig is uit de Verdragsluitende Staat niet zijnde de Verdragsluitende Staat waarvan het hoofdkantoor inwoner is; of
  5. een pensioenfonds is dat ingevolge de wettelijke bepalingen van een Verdragsluitende Staat erkend is en onder toezicht staat.

 

  1. Indien een lichaam niet[1] )aanmerking komt voor de voordelen uit hoofde van het derde lid, kan het er desondanks voor in aanmerking komen wanneer de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat die de voordelen moet toekennen, vaststelt dat het voornaamste doel of een van de voornaamste doelen van de oprichting, verwerving of de instandhouding van het lichaam niet het veiligstellen van de voordelen van het derde lid is.

Deze vaststelling dient te worden gebaseerd op alle feiten en omstandigheden, waaronder:

  1. de aard en de omvang van de werkzaamheden van het lichaam in zijn woonstaat ten opzichte van de aard en de omvang van de dividenden;
  2. de eigendom van het lichaam in het heden en het verleden; en
  3. de zakelijke redenen van het lichaam voor de keuze van zijn woonstaat.

 

De bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat die de voordelen moet toekennen raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat alvorens de voordelen uit hoofde van dit lid te weigeren.

  1. Voor de toepassing van het derde lid wordt verstaan onder „erkende effectenbeurs”:
  2. elke effectenbeurs in de lidstaten van de Europese Unie (EU);
  3. het NASDAQ-systeem en elke effectenbeurs in de Verenigde Staten van Amerika die voor de toepassing van deU.S. Securities Exchange Act van 1934 als nationale effectenbeurs geregistreerd is bij deU.S. Securities and Exchange Commission, deBolsa Mexicana de Valores (de Mexicaanse effectenbeurs) en deToronto Stock Exchange;
  4. dePanama Stock Exchange; en
  5. elke andere effectenbeurs die de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten overeenkomen, mits de aankoop of verkoop van aandelen op de effectenbeurs niet impliciet of expliciet is voorbehouden aan een beperkte groep investeerders.

 

  1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede, derde en vierde lid.
  2. De bepalingen van het tweede, derde en vierde lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de voordelen waaruit de dividenden worden betaald.
  3. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
  4. De bepalingen van het eerste, tweede, derde, vierde en elfde lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  5. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.
  6. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en tiende lid, mogen dividenden en uitdelingen op winstbewijzen betaald door een lichaam dat krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Staat inwoner van die Staat is, aan een natuurlijke persoon die een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is en die, nadat hij niet langer inwoner van de eerstgenoemde Staat is, wordt belast over de waardevermeerdering van aandelen, winstbewijzen, callopties en het vruchtgebruik op aandelen en winstbewijzen van en schuldvorderingen op een lichaam ter zake van het tijdvak waarin die natuurlijke persoon inwoner van de eerstgenoemde Staat was, in overeenstemming met de wetten van die Staat ook in die Staat worden belast, evenwel uitsluitend gedurende een tijdvak van tien jaar na de emigratie van de natuurlijke persoon.

Artikel 11. Interest

  1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die wordt verkregen door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uiteindelijk gerechtigde is, mag in die andere Staat worden belast.
  2. Deze interest mag echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit hij afkomstig is overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting 5 procent van het brutobedrag niet overschrijden. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van deze beperking.
  3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, mag interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat uitsluitend in die andere Staat worden belast indien
  4. de uiteindelijk gerechtigde tot de interest een Verdragsluitende Staat, de Centrale Bank van een Verdragsluitende Staat of een van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan is;
  5. de interest in verband met de verkoop op krediet van koopwaar of uitrusting aan een onderneming van een Verdragsluitende Staat betaald wordt;
  6. de interest aan andere eenheden of instanties (met inbegrip van financiële instellingen) betaald wordt als gevolg van door dergelijke instellingen of instanties verstrekte financiering in verband met overeenkomsten die tussen de Regeringen van de Verdragsluitende Staten zijn gesloten; of
  7. de uiteindelijk gerechtigde tot de interest een pensioenfonds is dat ingevolge de wettelijke bepalingen van een Verdragsluitende Staat erkend is en onder toezicht staat.

 

  1. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies of prijzen, alsook daarmee verband houdende garantievergoedingen en commissies. In rekening gebrachte boetes voor een te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
  2. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  3. Interest wordt geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat indien zij wordt betaald door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting heeft waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald was aangegaan en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
  4. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde tot de interest of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde tot de interest zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van de interest van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 12. Royalty’s

  1. Royalty’s afkomstig uit een Verdragsluitende Staat waarvan de uiteindelijk gerechtigde een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze royalty’s mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting 5 procent van het brutobedrag van de royalty’s niet overschrijden. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van deze beperking.
  3. De uitdrukking „royalty’s”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen computersoftware, bioscoopfilms of films of banden en elk ander middel voor de reproductie van beeld of geluid, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, tekeningen of modellen, plannen, geheime recepten of geheime werkwijzen, of voor het gebruik van of het recht van gebruik van uitrusting op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
  4. De bepalingen van het eerste lid en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of die vaste basis behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  5. Royalty’s worden geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat indien zij worden betaald door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty’s betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty’s was aangegaan en deze royalty’s ten laste komen van die vaste inrichting, worden deze royalty’s geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
  6. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 13. Vermogenswinsten

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming), mogen in die andere Staat worden belast.
  3. Voordelen verkregen door een onderneming die inwoner is van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen zijn slechts belastbaar in die Verdragsluitende Staat.
  4. Voordelen verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van aandelen of daarmee vergelijkbare belangen in een onderneming die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat die gedurende het tijdvak van 12 maanden vóór een dergelijke vervreemding meer dan 10 procent van het stemrecht, de waarde of het aandelenkapitaal van een dergelijke onderneming in zijn bezit had, mogen in die andere Staat worden belast.
  5. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat, niet zijnde een natuurlijke persoon, uit de vervreemding van aandelen of daarmee vergelijkbare belangen in een onderneming die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, die meer dan 10 procent van het stemrecht, de waarde of het aandelenkapitaal van een dergelijke onderneming in zijn bezit had gedurende een tijdvak van ten hoogste 24 maanden vóór een dergelijke vervreemding, mogen in die andere Staat worden belast.
  6. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van aandelen, niet zijnde aandelen die worden verhandeld aan een erkende effectenbeurs, of andere daarmee vergelijkbare belangen die meer dan 90% van hun waarde middellijk of onmiddellijk ontlenen aan onroerende zaken gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, niet zijnde onroerende zaken waarin dat lichaam of de houders van die belangen hun bedrijf uitoefenen, mogen in die andere Verdragsluitende Staat worden belast. Deze voordelen zijn echter uitsluitend belastbaar in de eerstgenoemde Staat indien:
  7. de inwoner vóór de eerste vervreemding minder dan 10 procent van de aandelen of daarmee vergelijkbare belangen bezat;
  8. de voordelen voortvloeien uit een reorganisatie, fusie, splitsing of soortgelijke transactie; of
  9. de inwoner een pensioenfonds is dat ingevolge de wettelijke bepalingen van een Verdragsluitende Staat erkend is en onder toezicht staat, mits de voordelen niet voortvloeien uit de, onmiddellijke of middellijke, uitoefening van een bedrijf door dat pensioenfonds.

 

  1. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

Artikel 14. Inkomsten uit dienstbetrekking

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 15, 17 en 18, zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, wordt de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat belast.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
  3. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan, en
  4. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
  5. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de andere Staat heeft.

 

  1. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming die het schip of luchtvaartuig exploiteert inwoner is.

Artikel 15. Directeursbeloningen

  1. Directeursbeloningen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van bestuur van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Indien een lichaam inwoner is van Nederland, omvat de uitdrukking „lid van de raad van bestuur” zowel een bestuurder als een commissaris. De uitdrukkingen „bestuurder” en „commissaris” betekenen respectievelijk personen die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam en personen die zijn belast met het toezicht daarop.

Artikel 16. Artiesten en sportbeoefenaars

  1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14, mogen voordelen of inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.
  2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
  3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op voordelen of inkomsten die worden verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit werkzaamheden die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, indien het bezoek aan die andere Staat voor ten minste 75 procent wordt bekostigd uit de openbare middelen van een of beide Verdragsluitende Staten, staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, of plaatsvindt in het kader van een culturele overeenkomst tussen de Regeringen van de Verdragsluitende Staten. In een zodanig geval zijn de voordelen of inkomsten slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de artiest of sportbeoefenaar inwoner is.

Artikel 17. Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen

  1. Pensioenen, lijfrenten en andere soortgelijke beloningen, afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mogen in de eerstbedoelde Staat worden belast. De voorgaande volzin is eveneens van toepassing op uit hoofde van de wetgeving van een Verdragsluitende Staat inzake sociale zekerheid betaalde pensioenen en overige uitkeringen.
  2. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
  3. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing indien in plaats van een pensioen, lijfrente of andere soortgelijke beloning een afkoopsom wordt betaald vóór de datum waarop het pensioen, de lijfrente of andere soortgelijke beloning ingaat.
  4. Een pensioen, lijfrente of andere soortelijke beloning wordt geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat indien en voor zover de met het pensioen, lijfrente of een andere soortgelijke beloning samenhangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen, deze lijfrente of andere soortgelijke beloning in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring. De ingevolge dit artikel aan een Verdragsluitende Staat toegekende heffingsrechten worden op geen enkele wijze beperkt door de overdracht van een pensioen van een in een Verdragsluitende Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij naar een in een andere Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij.

Artikel 18. Overheidsfuncties

1.

  1. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die Staat of dat staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden verleend en de natuurlijke persoon een inwoner is van die Staat die:
  3. onderdaan is van die Staat; of
  4. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die Staat werd.

 

  1. De bepalingen van de artikelen 14, 15, 16 en 17 zijn van toepassing op salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen ter zake van diensten verleend in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 19. Studenten

Vergoedingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is of onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.

Artikel 20. Overige inkomsten

  1. Bestanddelen van het inkomen die worden verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat die de uiteindelijk gerechtigde is, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  3. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de personen die werkzaamheden hebben uitgevoerd waaruit inkomsten zoals bedoeld in het eerste lid worden verkregen, het betaalde bedrag voor dergelijke werkzaamheden het bedrag overschrijdt dat zonder zulk een verhouding tussen onafhankelijke personen zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van het eerste lid uitsluitend van toepassing op het laatstgenoemde bedrag. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van het Verdrag.
  4. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid mogen bestanddelen van het inkomen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld en afkomstig zijn uit de andere Verdragsluitende Staat, ook in die andere Staat worden belast.

HOOFDSTUK IV. METHODEN VOOR HET VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 21. Vermijding van dubbele belasting

  1. Dubbele belasting wordt in Nederland als volgt vermeden:
  2. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Panama mogen worden belast.
  3. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, eerste, derde, vierde en vijfde lid, artikel 7, eerste lid, artikel 10, negende lid, artikel 11, vijfde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, eerste en derde lid, artikel 17, eerste lid, artikel 18, eerste lid (onderdeel a) en artikel 20, tweede lid, van dit Verdrag in Panama mogen worden belast en die in de in onderdeel a bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen van het inkomen vrij door een vermindering op zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden bedoelde bestanddelen van het inkomen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
  4. Nederland verleent voorts een vermindering op de aldus berekende Nederlandse belasting voor de bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede en elfde lid, artikel 13, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, artikel 15, eerste lid, artikel 16, eerste en tweede lid, artikel 17, derde lid en artikel 20, vierde lid, van dit Verdrag in Panama mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze vermindering is gelijk aan de in Panama over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt, indien de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting daarin voorzien, niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest waarvoor Nederland een vermindering verleent uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting.
    Dit onderdeel zal een tegemoetkoming nu of in de toekomst verleend uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting niet beperken, echter uitsluitend voor zover het de berekening van het bedrag van de vermindering op de Nederlandse belasting betreft die betrekking heeft op de som van inkomsten afkomstig uit meer dan een land en de voortwenteling van de belasting betaald in Panama op bedoelde bestanddelen van het inkomen naar de volgende jaren.
  5. Niettegenstaande de bepalingen van onderdeel b, verleent Nederland een vermindering op de Nederlandse belasting voor de in Panama betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, eerste lid, artikel 10, negende lid, artikel 11, vijfde lid, artikel 12, vierde lid, en artikel 20, tweede lid, van dit Verdrag in Panama mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de onderdeel a bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een vermindering verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze vermindering zijn de bepalingen van onderdeel c van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

 

  1. In Panama wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
  2. Indien een inwoner van Panama inkomsten verwerft die in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag in Nederland mogen worden belast, worden deze inkomsten door Panama vrijgesteld van belasting.
  3. Indien inkomsten verworven door een inwoner van Panama in overeenstemming met een bepaling van dit Verdrag in Panama van belasting zijn vrijgesteld, kan Panama bij de berekening van het bedrag van de belasting over de overige inkomsten of het overige vermogen van deze inwoner de vrijgestelde inkomsten niettemin in aanmerking nemen.

 

Artikel 22. Non-discriminatie

  1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
  2. Staatlozen die inwoner zijn van een Verdragsluitende Staat worden in geen van de Verdragsluitende Staten aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van de betreffende Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen.
  3. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een Verdragsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
  4. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, zevende lid, artikel 12, zesde lid, of artikel 20, derde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat.
  5. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
  6. Bijdragen die door of namens een natuurlijke persoon die een dienstbetrekking uitoefent of als zelfstandige werkzaam is in een Verdragsluitende Staat, zijn betaald aan een voor de belastingheffing in de andere Verdragsluitende Staat erkende pensioenregeling, worden voor de belastingheffing in de eerstbedoelde Staat op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in die eerstbedoelde Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling, mits:
  7. die natuurlijke persoon reeds bijdroeg aan de pensioenregeling voordat hij inwoner van de eerstbedoelde Staat werd; en
  8. de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Staat van oordeel is dat de pensioenregeling over het algemeen gelijkwaardig is met een door die Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling.

 

Voor de toepassing van dit lid omvat „pensioenregeling” mede een pensioenregeling die in het leven is geroepen uit hoofde van een publiek socialezekerheidsstelsel.

  1. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.

Artikel 23. Regeling voor onderling overleg

  1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 22, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
  2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijn of eventuele andere termijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks, waaronder via een gezamenlijke commissie bestaande uit henzelf of hun vertegenwoordigers, met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
  5. De bevoegde autoriteiten kunnen ook overeenstemming bereiken over andere vormen van geschillenregeling indien geen onderlinge overeenstemming kan worden bereikt.

Artikel 24. Uitwisseling van inlichtingen

  1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die naar verwachting van belang zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of voor de administratie of de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Verdragsluitende Staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
  2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruikmaken. Zij mogen de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in gerechtelijke beslissingen.
  3. In geen geval worden de bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:
  4. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving en administratieve praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
  5. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale administratieve gang van zaken van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
  6. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

 

  1. Indien inlichtingen worden verzocht door een Verdragsluitende Staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere Verdragsluitende Staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van inlichtingen aan om de verlangde inlichtingen te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere Staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke inlichtingen behoeft te beschikken. Op de in de vorige zin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het derde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke inlichtingen te weigeren inlichtingen te verstrekken.
  2. De bepalingen van het derde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is het verschaffen van inlichtingen te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende gegevens berusten bij een bank, andere financiële instellingen, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.

Artikel 25. Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten

  1. De bepalingen in dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
  2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat of in een derde Staat en die een onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die Staat.
  3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, op hun organen of functionarissen, noch op leden van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een derde Staat, die in een Verdragsluitende Staat verblijven, indien zij in die Staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.

Artikel 26. Uitbreiding tot andere gebieden

  1. Dit Verdrag kan, hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de delen van het Koninkrijk der Nederlanden die niet in Europa zijn gelegen, indien de desbetreffende delen belastingen heffen die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Een dergelijke uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.
  2. Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van het Verdrag niet met zich mede, dat tevens de uitbreiding van het Verdrag tot enig land waartoe het ingevolge dit artikel is uitgebreid, wordt beëindigd.
  3. Dit artikel vormt voor Panama geen beletsel, in plaats daarvan, een verdrag te sluiten ten aanzien van delen van het Koninkrijk der Nederlanden (zoals Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Saba, Bonaire en Sint Eustatius) anders dan Nederland.

Artikel 27. Maatregelen om oneigenlijk gebruik van dit Verdrag tegen te gaan

Niets in dit Verdrag doet afbreuk aan het recht van elke Verdragsluitende Partij haar nationale wetten en maatregelen toe te passen tot het voorkomen, ontmoedigen, vermijden of tegengaan van transacties, regelingen of praktijken die ten doel of tot gevolg hebben dat een persoon ten onrechte een belastingvoordeel wordt verleend. De Verdragsluitende Staten wijzen in onderlinge overeenstemming de desbetreffende nationale wetten en maatregelen aan.

HOOFDSTUK VI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 28. Inwerkingtreding

  1. De Verdragsluitende Partijen stellen elkaar schriftelijk in kennis van de voltooiing van de interne procedures die in elke Verdragsluitende Staat vereist zijn voor de inwerkingtreding van dit Verdrag.
  2. Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na de datum van ontvangst van de laatste in het eerste lid bedoelde kennisgevingen, en de bepalingen ervan zijn van toepassing:
  3. met betrekking bronbelastingen, op inkomsten verkregen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het Verdrag in werking treedt;
  4. met betrekking tot inkomstenbelastingen en overige belastingen (anders dan bronbelastingen), op elk belastingjaar dat aanvangt op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin dit Verdrag in werking treedt;
  5. met betrekking tot de uitwisseling van inlichtingen:
  6. op strafrechtelijke belastingzaken op de datum van inwerkingtreding, evenwel ter zake van belastingtijdvakken beginnend op of na 1 januari van het jaar voorafgaande aan de inwerkingtreding van het Verdrag;
  7. op andere belastingzaken op de datum van inwerkingtreding ter zake van belastingtijdvakken beginnend op of na 1 januari na de inwerkingtreding van het Verdrag.

 

Artikel 29. Beëindiging

Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een Verdragsluitende Staat wordt beëindigd. Elk van de Verdragsluitende Staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar beginnend op of na het verstrijken van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag schriftelijk kennis te geven van de beëindiging. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Den Haag op 6 oktober 2010, in tweevoud, in de Nederlandse, de Spaanse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de teksten verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

  1. C. DE JAGER

Voor de Republiek Panama:

JUAN CARLOS VARELA

 

[1]) [Red: Redactie Tractatenblad: Hier ontbreekt kennelijk het woord „in”.]

Terug

Contact opnemen met Innovative Tax




Bezoekadres

Contact

Volg ons