peak performance
in tax consultancy

 

Belastingverdrag Polen

innovative_tax

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Polen tot het vermijden [...] belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, Warschau, 13-02-2002
Geldend van 18-03-2003 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Polen tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

(authentiek: nl)

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Polen tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Republiek Polen,

Geleid door de wens een nieuw verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen te sluiten tussen beide Staten,

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG

Artikel 1. Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

  1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
  2. Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen of naar bestanddelen van het inkomen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende en onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door de ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
  3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
  4. in Nederland:

–   de inkomstenbelasting,

–   de loonbelasting,

–   de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de netto winsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet 1810 met betrekking tot concessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Mijnwet continentaal plat 1965,

–   de dividendbelasting,

 (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

  1. in de Republiek Polen:
  2. de inkomstenbelasting voor natuurlijke personen, en
  3. de inkomstenbelasting voor rechtspersonen,

 (hierna te noemen: „Poolse belasting”).

 

  1. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.

HOOFDSTUK II. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
  2. betekent de uitdrukking „een Verdragsluitende Staat” het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) of de Republiek Polen (Polen), al naar de context vereist; betekent de uitdrukking „Verdragsluitende Staten” het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) en de Republiek Polen (Polen);
  3. betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren, en hun natuurlijke rijkdommen;
  4. betekent de uitdrukking „Polen”, wanneer zij in aardrijkskundige zin wordt gebezigd, het grondgebied van de Republiek Polen, met inbegrip van elk gebied buiten haar territoriale wateren, waarbinnen de Republiek Polen, op grond van het recht van de Republiek Polen en in overeenstemming met het internationale recht, haar soevereine rechten uitoefent op de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren, en hun natuurlijke rijkdommen;
  5. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
  6. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
  7. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdragsluitende Staat” en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat” onderscheidenlijk een onderneming uitgeoefend door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming uitgeoefend door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;
  8. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of een luchtvaartuig of een boot die dient voor het vervoer op de binnenwateren, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van de werkelijke leiding in een Verdragsluitende Staat is gelegen, behalve wanneer het schip, het luchtvaartuig of de boot uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;
  9. betekent de uitdrukking „onderdaan”:
  10. iedere natuurlijke persoon die de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat bezit;
  11. iedere rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn/haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een Verdragsluitende Staat van kracht is;
  12. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
  13. in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
  14. in Polen de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger.

 

  1. Voor de toepassing van het Verdrag op enig moment door een Verdragsluitende Staat heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat moment heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die Staat aan die uitdrukking wordt gegeven.

Artikel 4. Inwoner

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid, en met inbegrip van die Staat en een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat.
  2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
  3. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
  4. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
  5. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
  6. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

 

  1. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waar zijn plaats van werkelijke leiding is gelegen.
  2. Een pensioenfonds dat volgens de wettelijke bepalingen van een Verdragsluitende Staat is erkend en onder toezicht staat en waarvan het inkomen in het algemeen is vrijgesteld van belasting in die Staat, wordt geacht inwoner te zijn van die Staat.

Artikel 5. Vaste inrichting

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
  2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
  3. een plaats waar leiding wordt gegeven;
  4. een filiaal;
  5. een kantoor;
  6. een fabriek;
  7. een werkplaats, en
  8. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

 

  1. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.
  2. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
  3. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
  4. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
  5. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
  6. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
  7. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
  8. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de letters a) tot en met e) genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

 

  1. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het zesde lid van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in die Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
  2. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
  3. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), bestempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende zaken

  1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
  2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen en boten die dienen voor het vervoer op de binnenwateren worden niet als onroerende zaken beschouwd.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
  4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming en op inkomsten uit onroerende zaken die worden gebruikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
  2. Onverminderd de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
  3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.
  4. Voor zover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Verdragsluitende Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
  5. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
  6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
  7. Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, laten de bepalingen van dit artikel de bepalingen van die artikelen onverlet.

Artikel 8. Zeevaart, binnenvaart en luchtvaart

  1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
  2. Voordelen uit de exploitatie van boten die dienen voor het vervoer op de binnenwateren zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
  3. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een zeescheepvaart- of een binnenscheepvaartonderneming zich aan boord van een schip of boot bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat waar de thuishaven van het schip of de boot is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de Verdragsluitende Staat waarvan de exploitant van het schip of de boot inwoner is.
  4. Voor de toepassing van dit artikel omvatten voordelen verkregen uit de exploitatie van schepen en luchtvaartuigen in internationaal verkeer mede voordelen verkregen uit de verhuur van schepen en luchtvaartuigen op basis van verhuur zonder bemanning van schepen en luchtvaartuigen die in het internationale verkeer worden geëxploiteerd indien deze huuropbrengsten voortvloeien uit de voordelen omschreven in het eerste en tweede lid.
  5. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

  1. Indien
  2. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,
    of
  3. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,

 

en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast. Het is echter wel te verstaan, dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals „costsharing”-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van de kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in de voorgaande zin, mits zulke overeenkomsten zijn gebaseerd op het „arm's length”-principe.

  1. Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, zal die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aanpassen. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10. Dividenden

  1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:
  3. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is (niet zijnde een maatschap of een vennootschap onder firma), dat onmiddellijk ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;
  4. 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.

 

  1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
  2. De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
  3. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit schuldvorderingen die aanspraak geven op een aandeel in de winst en inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
  4. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  5. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Artikel 11. Interest

  1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die wordt verkregen door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uiteindelijke gerechtigde is, mag in de andere Staat worden belast.
  2. Deze interest mag echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter die de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting 5 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden.
  3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, is interest als bedoeld in het eerste lid slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de genieter inwoner is, indien die genieter de uiteindelijke gerechtigde tot die interest is en indien die interest is betaald:
  4. op een lening van welke soort dan ook verstrekt, verzekerd of gegarandeerd door een instelling die in eigendom is van of wordt beheerst door een Verdragsluitende Staat en die de bevordering van export als doelstelling heeft;
  5. in verband met de verkoop op afbetaling van nijverheids- of handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting;
  6. op een lening van welke soort dan ook verstrekt door een bank;
  7. ter zake van een obligatie, schuldbewijs of andere soortgelijke verplichting van de Regering van een Verdragsluitende Staat of van een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan;
  8. aan de andere Verdragsluitende Staat of aan een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

 

  1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en derde lid.
  2. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek, doch geen aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boete voor te late betaling wordt voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
  3. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid van dit artikel zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  4. Interest wordt geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien de schuldenaar een inwoner is van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
  5. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 12. Royalty's

  1. Royalty's afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die worden verkregen door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uiteindelijke gerechtigde is, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. De royalty's als bedoeld in het eerste lid van dit Artikel mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's is, mag de aldus geheven belasting 5 percent van het brutobedrag van de royalty's niet overschrijden.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
  4. De uitdrukking „royalty's”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
  5. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  6. Royalty's worden geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien zij worden betaald door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty's betaalt, ongeacht of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty's was aangegaan, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
  7. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 13. Vermogenswinsten

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken zoals bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of van roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.
  3. Voordelen uit de vervreemding van schepen, luchtvaartuigen of van boten die dienen voor het vervoer op de binnenwateren die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen, luchtvaartuigen of boten, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. Voor de toepassing van dit lid zijn de bepalingen van het derde lid van artikel 8 van toepassing.
  4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede en derde lid zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
  5. De bepalingen van het vierde lid laten onverlet het recht van elk van de Verdragsluitende Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen over voordelen die uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en dat volgens de wetgeving van die Staat inwoner is van die Staat, worden verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en die in de loop van de laatste tien jaren voorafgaande aan de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen inwoner van de eerstgenoemde Staat is geweest.

In het geval waarin ingevolge de nationale wetgeving van eerstbedoelde Verdragsluitende Staat aan de natuurlijke persoon een aanslag is opgelegd ter zake van de vorenbedoelde aandelen die bij diens emigratie uit eerstbedoelde Verdragsluitende Staat geacht worden te zijn vervreemd, geldt het vorenstaande alleen voor zover er van deze aanslag nog een bedrag openstaat.

Artikel 14. Zelfstandige arbeid

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij hij in de andere Verdragsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij over zulk een vast middelpunt beschikt, mogen de voordelen in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend.
  2. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid

  1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19, 20 en 21 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstgenoemde Staat belastbaar, indien:
  3. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan, en
  4. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
  5. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat, de werkgever in de andere Staat heeft.

 

  1. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig of aan boord van een boot die dient voor het vervoer op de binnenwateren die in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 16. Directeursbeloningen

Directeursbeloningen of andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars

  1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15, mogen voordelen of inkomsten, verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, film-, radio-, of televisieartiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.
  2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
  3. Het eerste en tweede lid van dit artikel zijn niet van toepassing op inkomsten die toekomen ter zake van de uitoefening van werkzaamheden door artiesten of sportbeoefenaars in een Verdragsluitende Staat indien het bezoek aan die Staat geheel of grotendeels wordt gefinancierd uit openbare fondsen van een van de of van beide Verdragsluitende Staten, een staatkundig onderdeel, plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of overheidsinstelling daarvan.

Artikel 18. Pensioenen, lijfrenten en sociale-zekerheidsuitkeringen

  1. Onverminderd de bepalingen van artikel 19, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking alsmede lijfrenten betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat slechts in die Staat belastbaar.
  2. Niettegenstaande het bepaalde in het eerste lid, mag een pensioen of andere soortelijke beloning of lijfrente ook worden belast in de Verdragsluitende Staat waaruit deze afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat:
  3. indien en voor zover de aanspraak op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in de Verdragsluitende Staat, waaruit het pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente afkomstig is, van belasting is vrijgesteld, dan wel met het pensioen of andere soortelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen aan de pensioenregeling of verzekeringsmaatschappij, in het verleden bij het bepalen van het in die Staat belastbare inkomen in aftrek zijn gebracht, dan wel anderszins in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale tegemoetkoming; en
  4. indien en voor zover dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in de Verdragsluitende Staat, waarvan de genieter van het pensioen of andere soortelijke beloning of lijfrente inwoner is, niet tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet-zelfstandige arbeid, dan wel het brutobedrag van dat pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente voor minder dan 90 percent, in de belastingheffing wordt betrokken; en
  5. indien het totale brutobedrag van de pensioenen en andere soortgelijke beloning of lijfrenten en ieder pensioen of andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een sociaal zekerheidsstelsel van een Staat, in enig kalenderjaar een bedrag van 20.000 Euro te boven gaat.

 

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, mag, indien dit pensioen of andere soortgelijke beloning geen periodiek karakter draagt, wordt betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat en uitbetaling plaatsvindt vóór de datum waarop het pensioen ingaat, of indien in plaats van het recht op lijfrente vóór de datum waarop de lijfrente ingaat een afkoopsom wordt betaald, de betaling of deze afkoopsom ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig is worden belast.
  2. Een pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat indien en voor zover de met dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring. De ingevolge dit artikel aan een Verdragsluitende Staat toegekende heffingsrechten worden op geen enkele wijze beperkt door de overdracht van een pensioen van een in een Verdragsluitende Staat gevestigd pensioenfonds of gevestigde verzekeringsmaatschappij naar een in een andere Staat gevestigd pensioenfonds of gevestigde verzekeringsmaatschappij.
  3. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een sociaal zekerheidstelsel van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat worden belast.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid. Daarin wordt tevens geregeld welke gegevens de inwoner van een Verdragsluitende Staat ten behoeve van een juiste toepassing van het Verdrag in de andere Verdragsluitende Staat moet overleggen, met name om te kunnen vaststellen of al dan niet voldaan is aan de omstandigheden als bedoeld in onderdelen a, b en c van het tweede lid.
  5. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
  6. Of en in hoeverre een pensioen of soortgelijke beloning onder dit artikel of onder artikel 19 valt, wordt bepaald door het karakter van de vroegere dienstbetrekking, zijnde particulier of overheid, gedurende welke de aanspraak op dat gedeelte van het pensioen of soortgelijke beloning werd opgebouwd.

Artikel 19. Overheidsfuncties

1.

  1. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam, mogen in die Staat worden belast.
  2. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon inwoner is van die Staat, en:
  3. onderdaan is van die Staat; of
  4. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.

 

2.

  1. Pensioenen betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam mogen in die Staat worden belast.
  2. Deze pensioenen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.

 

  1. De bepalingen van de artikelen 15, 16, 17 en 18 zijn van toepassing op salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen en op pensioenen ter zake van diensten bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 20. Professoren en docenten

  1. Vergoedingen die een professor of docent, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat en die in de andere Verdragsluitende Staat verblijft met het doel gedurende ten hoogste twee jaar vanaf de datum van zijn eerste bezoek voor dat doel onderwijs te geven of zich met wetenschappelijk onderzoek bezig te houden aan een universiteit, hogeschool of andere inrichting voor onderwijs of wetenschappelijk onderzoek in die andere Staat, voor dat onderwijs of onderzoek ontvangt, zijn slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar.
  2. Dit artikel is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar in de eerste plaats voor het persoonlijke nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.

Artikel 21. Studenten

Vergoedingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is of onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.

Artikel 22. Overige inkomsten

  1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.

HOOFDSTUK IV. VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 23. Vermijding van dubbele belasting

  1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Polen mogen worden belast.
  2. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, artikel 7, artikel 10, zesde lid, artikel 11, zesde lid, artikel 12, vijfde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, artikel 15, eerste lid, artikel 18, tweede en vijfde lid, artikel 19, eerste lid (onderdeel a) en tweede lid (onderdeel a) en artikel 22, tweede lid, van dit Verdrag in Polen mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze inkomensbestanddelen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden genoemde inkomensbestanddelen geacht te zijn begrepen in het totale bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
  3. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor die bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, artikel 12, tweede lid, artikel 13, vijfde lid, artikel 16, artikel 17 en artikel 18, derde lid, van dit Verdrag in Polen mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Polen over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
  4. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in Polen betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, artikel 10, zesde lid, artikel 11, zesde lid, artikel 12, vijfde lid, artikel 14, en artikel 22, tweede lid, van dit Verdrag in Polen mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepalingen van het derde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
  5. Wat een inwoner van de Republiek Polen betreft, wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
  6. Indien een inwoner van de Republiek Polen inkomen verkrijgt dat overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Nederland mag worden belast, verleent de Republiek Polen een vermindering op de belasting naar het inkomen van die inwoner tot een bedrag dat gelijk is aan de in Nederland betaalde inkomstenbelasting. Deze vermindering overschrijdt evenwel niet dat deel van de inkomstenbelasting, zoals deze is berekend vóór het verlenen van de vermindering die is toe te rekenen aan het inkomen dat in Nederland mag worden belast;
  7. Indien inkomen genoten door een inwoner van Polen in overeenstemming met enige bepaling van dit Verdrag in Polen van belastingheffing is vrijgesteld, dan mag Polen desalniettemin, bij het berekenen van het belastingbedrag over het resterende inkomen van die inwoner, het vrijgestelde inkomen in aanmerking nemen.

 

HOOFDSTUK V. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 24. Werkzaamheden buitengaats

  1. De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande enigerlei andere bepalingen van dit Verdrag. Dit artikel is echter niet van toepassing indien werkzaamheden buitengaats van een persoon voor die persoon een vaste inrichting vormen ingevolge de bepalingen van artikel 5 of een vast middelpunt ingevolge de bepalingen van artikel 14.
  2. In dit artikel betekent de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” werkzaamheden die buitengaats worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de in een Verdragsluitende Staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen.
  3. Een onderneming van een Verdragsluitende Staat die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht wordt, behoudens het in het vierde lid van dit artikel bepaalde, geacht ter zake van die werkzaamheden in die andere Staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, tenzij de desbetreffende werkzaamheden buitengaats in de andere Staat worden verricht gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van 30 dagen niet te boven gaat of gaan.

Voor de toepassing van dit lid wordt:

  1. indien een onderneming die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht en die is gelieerd aan een andere onderneming, welke andere onderneming als onderdeel van hetzelfde project dezelfde werkzaamheden buitengaats voortzet die worden of werden uitgevoerd door de eerstbedoelde onderneming, en de hiervoor bedoelde door beide ondernemingen verrichte activiteiten bij elkaar opgeteld een tijdvak van 30 dagen te boven gaan, iedere onderneming geacht haar werkzaamheden uit te oefenen gedurende een tijdvak dat 30 dagen in een tijdvak van 12 maanden te boven gaat;
  2. een onderneming geacht gelieerd te zijn aan een andere onderneming indien de een onmiddellijk of middellijk ten minste eenderde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste eenderde deel van het kapitaal van beide ondernemingen bezit.

 

  1. Voor de toepassing van het derde lid van dit artikel wordt de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” evenwel geacht niet te omvatten:
  2. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als genoemd in artikel 5, vierde lid;
  3. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten;
  4. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.

 

  1. Een inwoner van een Verdragsluitende Staat die in het kader van een vrij beroep of van andere werkzaamheden van zelfstandige aard in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt geacht deze werkzaamheden te verrichten vanuit een vast middelpunt in de andere Verdragsluitende Staat indien de desbetreffende werkzaamheden buitengaats in een tijdvak van twaalf maanden een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen of meer beslaan.
  2. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking in verband met werkzaamheden buitengaats die worden verricht door middel van een vaste inrichting in de andere Verdragsluitende Staat, mogen, voor zover de dienstbetrekking in die andere Staat buitengaats wordt uitgeoefend, in die andere Staat worden belast.
  3. Indien aan de hand van bewijsstukken wordt aangetoond dat in Polen belasting is betaald over de bestanddelen van het inkomen die ingevolge artikel 7 en artikel 14 in verband met het derde onderscheidenlijk het vijfde lid van dit artikel en ingevolge het zesde lid van dit artikel in Polen mogen worden belast, verleent Nederland een vermindering van zijn belasting, die wordt berekend overeenkomstig de regels die zijn neergelegd in artikel 23, tweede lid.

Artikel 25. Non-discriminatie

  1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder de woonstaat betreffende, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
  2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een Verdragsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
  3. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, achtste lid, of artikel 12, zevende lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty's en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat. Zo ook zijn alle schulden van een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat bij de vaststelling van het belastbare vermogen van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij waren aangegaan met een inwoner van de eerstbedoelde Staat.
  4. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
  5. Bijdragen die door of namens een natuurlijke persoon, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, zijn betaald aan een voor de belastingheffing in de andere Verdragsluitende Staat erkende pensioenregeling, worden voor de belastingheffing in de eerstbedoelde Staat op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in die eerstbedoelde Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling, mits:
  6. die natuurlijke persoon reeds bijdroeg aan de pensioenregeling voordat hij inwoner van de eerstbedoelde Staat werd; en
  7. de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Staat van oordeel is dat de pensioenregeling overeenkomt met een door die Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling.

 

Voor de toepassing van dit lid omvat „pensioenregeling” mede een pensioenregeling die in het leven is geroepen uit hoofde van een publiek sociaal zekerheidsstelsel.

  1. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.

Artikel 26. Regeling voor onderling overleg

  1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 25, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
  2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag, te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
  5. Wanneer moeilijkheden of twijfelpunten die zijn gerezen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van het Verdrag niet binnen een periode van twee jaar nadat de vraag is gerezen opgelost kunnen worden door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in een procedure voor onderling overleg ingevolge de voorgaande leden van dit artikel, kan het geval op verzoek van een van de Verdragsluitende Staten, worden voorgelegd voor arbitrage, echter slechts nadat de procedures die beschikbaar zijn op grond van het eerste tot en met het vierde lid van dit artikel volledig zijn uitgeput en mits de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen er schriftelijk mee instemmen te zijn gebonden door de beslissing van de arbitragecommissie.

De beslissing van de arbitragecommissie in een bepaald geval is voor dat geval bindend voor beide Verdragsluitende Staten en de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen.

Artikel 27. Uitwisseling van inlichtingen

  1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die nodig zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of van de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1. Alle door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de inlichtingen bekend maken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.
  2. De Verdragsluitende Staten kunnen aan de arbitragecommissie, ingesteld volgens de bepalingen van artikel 26, vijfde lid, de inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de arbitrageprocedure uit te voeren. Deze inlichtingen worden verstrekt met inachtneming van de bepalingen van artikel 29. De leden van de arbitragecommissie zijn met betrekking tot de aldus verkregen inlichtingen onderworpen aan de beperkingen van openbaarmaking als omschreven in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 28. Bijstand bij invordering

  1. De Staten komen overeen elkaar hulp en bijstand te verlenen, in overeenstemming met hun onderscheiden wetgeving of administratieve praktijk, bij de invordering van de belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is en de op genoemde belastingen betrekking hebbende verhogingen, boetes, betalingen wegens termijnoverschrijdingen, interest en kosten.
  2. Op verzoek van de verzoekende Staat vordert de aangezochte Staat belastingvorderingen van de eerstgenoemde Staat in overeenkomstig de wetgeving en de administratieve praktijk met betrekking tot de invordering van zijn eigen belastingvorderingen. Deze vorderingen genieten echter geen voorrang in de aangezochte Staat en kunnen niet worden ingevorderd door middel van het in hechtenis nemen wegens schuld van de schuldenaar. De aangezochte Staat is niet verplicht invorderingsmaatregelen te nemen waarin de wetgeving van de verzoekende Staat niet voorziet.
  3. De bepalingen van het tweede lid zijn slechts van toepassing op belastingvorderingen die onderwerp zijn van een executoriale titel in de verzoekende Staat en die, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, niet worden bestreden.

Indien de vordering echter een belastingverplichting betreft van een persoon die geen inwoner van de verzoekende Staat is, is het tweede lid slechts van toepassing indien de vordering niet langer kan worden bestreden, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten.

  1. De verplichting om bijstand te verlenen bij het invorderen van belastingvorderingen betreffende een overledene of zijn nalatenschap is beperkt tot de waarde van de nalatenschap of van de goederen verkregen door iedere begunstigde van de nalatenschap, afhankelijk van de vraag of de belastingvordering dient te worden ingevorderd uit de nalatenschap of bij de begunstigden daarvan.

De aangezochte Staat is niet verplicht het verzoek in te willigen:

  1. indien de verzoekende Staat niet alle op zijn eigen grondgebied beschikbare middelen heeft aangewend, tenzij aanwending van die middelen zou leiden tot onevenredige moeilijkheden;
  2. indien en voor zover hij de belastingvordering in strijd acht met de bepalingen van dit Verdrag of met enig ander verdrag waarbij beide Staten partij zijn.

 

  1. Het verzoek om administratieve bijstand bij invordering van een belastingvordering gaat vergezeld van:
  2. een verklaring dat de belastingvordering een belasting betreft waarop het Verdrag van toepassing is en dat aan de voorwaarden van het derde lid van dit artikel is voldaan;
  3. een officieel afschrift van de executoriale titel in de verzoekende Staat;
  4. ieder ander document dat vereist is voor invordering;
  5. indien van toepassing, een gewaarmerkt afschrift van een op de belastingvordering betrekking hebbende beslissing genomen door een administratief lichaam of een openbare rechterlijke instantie.

 

  1. De verzoekende Staat vermeldt de bedragen van de belastingvordering die moet worden ingevorderd, zowel in de munteenheid van de verzoekende Staat als in de munteenheid van de aangezochte Staat. De wisselkoers die met het oog op de voorafgaande volzin moet worden gebruikt, is de laatste verkoopprijs vastgesteld op de meest representatieve wisselmarkt of –markten van de verzoekende Staat. Ieder bedrag dat door de aangezochte Staat wordt ingevorderd, wordt naar de verzoekende Staat overgemaakt in de munteenheid van de aangezochte Staat. De overmaking geschiedt binnen een termijn van een maand na de datum van de invordering.
  2. Op verzoek van de verzoekende Staat neemt de aangezochte Staat met het oog op de invordering van een belastingbedrag conservatoire maatregelen, zelfs indien de vordering wordt bestreden of nog niet invorderbaar is, voor zover dit is toegestaan volgens de wetgeving en de administratieve praktijk van de aangezochte Staat.
  3. De executoriale titel in de verzoekende Staat wordt, indien passend en in overeenstemming met de in de aangezochte Staat van kracht zijnde bepalingen, zo spoedig mogelijk na de datum van ontvangst van het verzoek om bijstand aanvaard, erkend of aangevuld, dan wel vervangen door een executoriale titel in de aangezochte Staat.
  4. Vragen betreffende het tijdvak waarbuiten niet langer kan worden ingevorderd worden beheerst door de wetgeving van de verzoekende Staat. Het verzoek om bijstand bij invordering geeft bijzonderheden aangaande dat tijdvak.
  5. Invorderingsdaden, verricht door de aangezochte Staat ingevolge een verzoek om bijstand die overeenkomstig de wetgeving van die Staat een schorsing of onderbreking van het in het tiende lid bedoelde tijdvak tot gevolg zou hebben, worden geacht hetzelfde gevolg te hebben voor de toepassing van de wetgeving van de verzoekende Staat. De aangezochte Staat doet de verzoekende Staat mededeling van zodanige daden.
  6. De aangezochte Staat kan uitstel van betaling of betaling in termijnen toestaan indien zijn wetgeving of zijn administratieve praktijk dit toestaat in soortgelijke omstandigheden; hij doet echter eerst de verzoekende Staat hiervan mededeling.
  7. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten stellen in onderlinge overeenstemming regels vast betreffende het minimumbedrag van belastingvorderingen waarop een verzoek om bijstand betrekking kan hebben.
  8. De Staten zien wederzijds af van de terugbetaling van kosten die voortvloeien uit de onderscheiden hulp en bijstand die zij elkaar verlenen bij de toepassing van dit Verdrag. De verzoekende Staat zal in ieder geval verantwoordelijk blijven jegens de aangezochte Staat voor de geldelijke gevolgen van de invorderingsdaden die onterecht zijn gebleken ten aanzien van de realiteit van de betrokken belastingvordering of van de rechtsgeldigheid van de executoriale titel in de verzoekende Staat.

Artikel 29. Beperking van de artikelen 27 en 28

In geen geval worden de bepalingen van de artikelen 27 en 28 aldus uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:

  1. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving en de administratieve praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
  2. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
  3. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids-, of beroepsgeheim of een fabrieks-, of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

 

Artikel 30. Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten

  1. De bepalingen van dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere verdragen.
  2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een natuurlijke persoon, die deel uitmaakt van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat of in een derde Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die Staat.
  3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, hun organen en functionarissen, noch op leden van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een derde Staat die in een Verdragsluitende Staat verblijven, indien zij in die Staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.

Artikel 31. Uitbreiding tot andere gebieden

  1. Dit Verdrag kan, hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot elk van de landen of beide landen van de Nederlandse Antillen en Aruba, indien het desbetreffende land belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.
  2. Tenzij anders overeengekomen, brengt de beëindiging van het Verdrag niet met zich mede, dat tevens de uitbreiding van het Verdrag tot enig land waartoe het ingevolge dit artikel is uitgebreid, wordt beëindigd.

HOOFDSTUK VI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 32. Inwerkingtreding

  1. De Verdragsluitende Staten delen elkaar mede dat aan de grondwettelijke vereisten voor de inwerkingtreding van dit Verdrag is voldaan.
  2. Dit Verdrag treedt in werking een maand na de laatste der beide data van de mededelingen als bedoeld in het eerste lid en zijn bepalingen zijn van toepassing:
  3. met betrekking tot belastingen die aan de bron zijn ingehouden, op inkomsten die op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het Verdrag in werking treedt, ontvangen zijn;
  4. met betrekking tot andere belastingen naar het inkomen, op die belastingen die worden geheven over enig belastingjaar dat begint op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het Verdrag in werking treedt.

 

  1. De bepalingen van de Overeenkomst tussen de Regering van de Poolse Volksrepubliek en de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen ondertekend te Warschau op 20 september 1979, en het bijbehorende Protocol, houden op van toepassing te zijn op de datum voorafgaande aan de dag waarop dit Verdrag van toepassing wordt.

Artikel 33. Beëindiging

Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een van de Verdragsluitende Staten wordt beëindigd. Elk van de Verdragsluitende Staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar dat volgt op de periode van vijf jaar na de datum waarop het Verdrag in werking treedt, kennis te geven van de beëindiging. In dat geval houdt dit Verdrag op van toepassing te zijn:

  1. met betrekking tot belastingen die aan de bron zijn ingehouden, op inkomsten die op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin die kennisgeving is gedaan;
  2. met betrekking tot andere belastingen naar het inkomen, op die belastingen die worden geheven over enig belastingjaar dat begint op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin die kennisgeving is gedaan.

 

TEN BLIJKE waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Warschau, de 13e februari 2002, in tweevoud, in de Nederlandse, de Poolse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Poolse tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) A. JORRITSMA-LEBBINK

Voor de Republiek Polen

(w.g.) M. BELKA

Protocol

Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, heden tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Polen gesloten, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.

  1. Ad Artikel 3, eerste lid, onderdeel e

In geval een lichaam dat voor de belastingheffing als rechtspersoon wordt behandeld in een Verdragsluitende Staat als zodanig aan belasting is onderworpen, maar het inkomen van dat lichaam in de andere Verdragsluitende Staat als inkomen van de gerechtigden tot dat lichaam wordt belast, nemen de bevoegde autoriteiten zodanige maatregelen dat enerzijds geen dubbele belasting resteert, maar anderzijds wordt voorkomen dat enkel als gevolg van de toepassing van het Verdrag inkomen (gedeeltelijk) niet aan belastingheffing wordt onderworpen.

  1. Ad Artikel 3, tweede lid en Artikel 26

Het is wel te verstaan dat indien de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in onderlinge overeenstemming een oplossing binnen de context van het Verdrag hebben bereikt voor gevallen waarin dubbele belasting of dubbele vrijstelling zou optreden:

  1. als gevolg van de toepassing van artikel 3, tweede lid, met betrekking tot de uitleg van een in het Verdrag niet omschreven uitdrukking; dan wel
  2. als gevolg van kwalificatieverschillen (bijvoorbeeld van een inkomensbestanddeel of van een persoon),

 

deze oplossing – na bekendmaking daarvan door beide bevoegde autoriteiten – voor de toepassing van het Verdrag ook in andere, gelijksoortige gevallen bindend zal zijn.

III. Ad Artikel 4

Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Verdragsluitende Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin het schip zijn thuishaven heeft.

  1. Ad Artikelen 5, 6, 7, 13 en 24

Het is wel te verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat op wiens zeebodem en ondergrond daarvan deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij, of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.

  1. Ad Artikelen 7 en 14

Vergoedingen voor technische diensten, waaronder begrepen studies of onderzoeken van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor diensten van raadgevende of toezichthoudende aard, worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van het Verdrag van toepassing zijn.

  1. Ad Artikelen 10, 11 en 12

Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van artikel 10, 11 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

VII. Ad Artikel 10 en 33

Niettegenstaande de bepalingen van artikel 10, tweede lid, letter a, blijven, tot beide Verdragsluitende Staten de Richtlijn van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lid-Staten (90/435/EEG) volledig toepassen, de bepalingen van artikel 10, derde lid van het Verdrag tussen de Regering van de Poolse Volksrepubliek en de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met protocol, ondertekend te Warschau op 20 september 1979 van toepassing.

VIII. Ad Artikel 11

Niettegenstaande de bepalingen van artikel 11, tweede lid, is interest genoten door een inwoner van een Verdragsluitende Staat met betrekking tot een contract afgesloten voor de datum van ondertekening van dit Verdrag, slechts belastbaar in die Staat gedurende de eerste 12 maanden nadat de bepalingen van dit Verdrag van toepassing zijn geworden.

  1. Ad Artikel 16
  2. Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „lid van de raad van beheer" betekent:
  3. in de situatie van Nederland, een „bestuurder" of „commissaris";
  4. in de situatie van Polen, een lid van een directie („zarzad"), van een raad van commissarissen („rada nadzorca") en van een inspectiecommissie („komisja rewizyjna").

 

  1. Verder is het wel te verstaan dat „bestuurder" of „commissaris" van een Nederlands lichaam betrekking heeft op personen die als zodanig zijn benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders of door enig ander bevoegd orgaan van dat lichaam, en die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam, onderscheidenlijk met het toezicht daarop.
  2. Ad Artikel 18, tweede lid, onderdeel c

De bevoegde autoriteiten zullen, na een periode van 10 jaar nadat het Verdrag in werking is getreden, elkaar raadplegen teneinde te bepalen of het opportuun is om het bedrag bedoeld in artikel 18, tweede lid, letter c, door middel van een briefwisseling, aan te passen.

  1. Ad Artikel 26

De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen, zonodig in strijd met hun respectieve nationale wetgeving, ter zake van een overeengekomen regeling in het kader van een onderling overleg op basis van het bepaalde in artikel 26, tevens overeenkomen dat de Staat waarin ingevolge eerdergenoemde regeling sprake is van een additionele belastingheffing, met betrekking tot deze additionele belastingheffing afziet van belastingverhogingen, boetes, interest en kosten, indien de andere Verdragsluitende Staat, waarin ingevolge de regeling sprake is van een corresponderende vermindering van belasting, afziet van de betaling van interest verschuldigd met betrekking tot een dergelijke vermindering van belasting.

XII. Ad Artikel 28

De bepalingen inzake de bijstand bij invordering in artikel 28 van dit Verdrag zijn alleen van toepassing wanneer de bevoegde autoriteiten zulks, na onderling overleg, door middel van een briefwisseling zijn overeengekomen.

TEN BLIJKE waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Warschau, de 13e februari 2002, in tweevoud, in de Nederlandse, de Poolse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Poolse tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) A. JORRITSMA-LEBBINK

Voor de Republiek Polen

(w.g.) M. BELKA

Terug

Contact opnemen met Innovative Tax




Bezoekadres

Contact

Volg ons