peak performance
in tax consultancy

 

Belastingverdrag Turkije

innovative_tax

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije tot het [...] belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, Ankara, 27-03-1986
Geldend van 30-09-1988 t/m heden

(vertaling: nl)

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van de Republiek Turkije,

De wens koesterende een overeenkomst te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen,

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. REIKWIJDTE VAN DE OVEREENKOMST

Artikel 1. Personen op wie de Overeenkomst van toepassing is

Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is

  1. Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een van de Staten of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
  2. Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, of naar bestanddelen van het inkomen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het totaalbedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
  3. De bestaande belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, zijn met name:
  4. a) in het geval van Turkije:

-    de inkomstenbelasting (gelir vergisi);

-    de vennootschapsbelasting (kurumlar vergisi);

-    de heffing ten behoeve van het fonds voor de ondersteuning van de defensie-industrie (savunma sanayii destekleme fonu);
(hierna te noemen; „Turkse belasting”).

  1. b) in het geval van Nederland:

-    de inkomstenbelasting,

-    de loonbelasting,

-    de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de regering in de netto winsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet 1810 met betrekking tot concessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Nederlandse Mijnwet continentaal plat 1965,

-    de dividendbelasting,
(hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

 

  1. De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van de Overeenkomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.

HOOFDSTUK II. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst, tenzij de context anders vereist:
  2. a) betekent de uitdrukking „Staat” Turkije of Nederland, al naar de context vereist; betekent de uitdrukking „Staten” Turkije en Nederland;
  3. b)

(i)   betekent de uitdrukking „Turkije” het grondgebied van de Republiek Turkije, met inbegrip van elk gebied waarin de wetgeving van Turkije van kracht is, alsmede het onder de Zwarte Zee, de Egeïsche Zee, en de Middellandse Zee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan voor zover dat gebied in overeenstemming met het internationale recht krachtens de Turkse wetgeving is of zal worden aangemerkt als een gebied waarbinnen Turkije soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de zeebodem en de ondergrond daarvan;

(ii)  betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan voor zover dat gebied in overeenstemming met het internationale recht krachtens de Nederlandse wetgeving is of zal worden aangemerkt als een gebied waarbinnen Nederland bepaalde rechten kan uitoefenen met betrekking tot de exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de zeebodem of de ondergrond daarvan;

  1. c) betekent de uitdrukking „belasting” elke belasting waarop artikel 2 van deze Overeenkomst van toepassing is;
  2. d) omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
  3. e) betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
  4. f) betekent de uitdrukking „wettelijk hoofdkantoor” in het geval van Turkije het naar het Turkse Wetboek van koophandel geregistreerde kantoor en in het geval van Nederland de plaats van oprichting naar Nederlands recht;
  5. g) betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een van de Staten” en „onderneming van de andere Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een van de Staten en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Staat;
  6. h) betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip, een luchtvaartuig of een wegvoertuig, geëxploiteerd door een onderneming van een van de Staten, behalve wanneer het schip, luchtvaartuig of wegvoertuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Staat zijn gelegen;
  7. i) betekent de uitdrukking „onderdanen”:

(i)   met betrekking tot Turkije, elke natuurlijke persoon die de Turkse nationaliteit bezit overeenkomstig het Turkse Wetboek op de nationaliteit en elke rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in Turkije van kracht is;

(ii)  met betrekking tot Nederland elke natuurlijke persoon die de Nederlandse nationaliteit bezit en elke rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn rechtspositie als zodag ontleent aan de wetgeving die in Nederland van kracht is;

  1. j) betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:

(i)   in Turkije, de Minister van Financiën en Douane of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

(ii)  in Nederland, de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger.

 

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst door een van de Staten heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is.

Artikel 4. Inwoner

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „inwoner van een van de Staten” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, wettelijk hoofdkantoor, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid.
  2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
  3. a) hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
  4. b) indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
  5. c) indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is:
  6. d) indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

 

  1. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen. Indien evenwel de plaats van de werkelijke leiding van een dergelijke persoon in een van de Staten is gelegen en zijn wettelijk hoofdkantoor in de andere Staat, stellen de bevoegde autoriteiten van de Staten in onderlinge overeenstemming vast van welke Staat de persoon zal worden geacht inwoner te zijn voor de toepassing van deze Overeenkomst.

Artikel 5. Vaste inrichting

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
  2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
  3. a) een plaats waar de leiding wordt gegeven;
  4. b) een filiaal;
  5. c) een kantoor;
  6. d) een fabriek;
  7. e) een werkplaats;
  8. f) een mijn, een olie- of gasbron, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

 

  1. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk, van constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan zes maanden overschrijdt.
  2. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
  3. a) het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
  4. b) het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
  5. c) het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;
  6. d) het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
  7. e) het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
  8. f) het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a) tot en met e) genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

 

  1. Indien een persoon - niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het zesde lid van toepassing is - in een van de Staten namens een onderneming van de andere Staat werkzaam is, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in de eerstgenoemde Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, indien die persoon:
  2. a) een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in die Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken; of
  3. b) zulk een machtiging niet bezit, maar gewoonlijk in de eerstgenoemde Staat een voorraad goederen of koopwaar aanhoudt waaruit hij regelmatig goederen of koopwaar namens de onderneming aflevert. De bepalingen in de voorgaande zin zijn niet van toepassing, tenzij wordt aangetoond dat, teneinde belastingheffing in de eerstgenoemde Staat te ontgaan, die persoon niet alleen regelmatig afleveringen van goederen of koopwaar verricht maar in wezen ook alle met de verkoop van de goederen of koopwaar samenhangende werkzaamheden verricht met uitzondering van het feitelijk sluiten van de verkoopovereenkomst zelf.

 

  1. Een onderneming van een van de Staten wordt niet geacht een vaste inrichting in de andere Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die andere Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
  2. Alleen de omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende goederen

  1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een van de Staten uit onroerende goederen (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
  2. De uitdrukking „onroerende goederen” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Staat waarin de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, alle soorten viswateren, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen, luchtvaartuigen en wegvoertuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.
  4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen die worden gebruikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  1. De voordelen van een onderneming van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
  2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
  3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten - waaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten - die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.
  4. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
  5. Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zeevaart, luchtvaart en wegvervoer

  1. Voordelen van een onderneming van een van de Staten uit de exploitatie van schepen, luchtvaartuigen of wegvoertuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in die Staat.
  2. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

  1. Indien
  2. a) een onderneming van een van de Staten onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Staat, of
  3. b) dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een van de Staten en een onderneming van de andere Staat,
    en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

 

  1. Indien een van de Staten in de voordelen van een onderneming van die staat voordelen begrijpt - en dienovereenkomstig belast - ter zake waarvan een onderneming van de andere Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstbedoelde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, zal die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aanpassen voor zover die andere Staat van oordeel is dat de aanpassing gerechtvaardigd is. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van deze Overeenkomst en plegen de bevoegde autoriteiten van de Staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10. Dividenden

  1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze dividenden mogen echter ook in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet overschrijden:
  3. a) 15 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de genieter een lichaam (niet zijnde een maatschap of een vennootschap onder firma) is dat onmiddellijk ten minste 25 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;
  4. b) 20 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.

 

De bepalingen van dit lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.

  1. De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
  2. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
  3. Voordelen van een lichaam van een van de Staten dat in de andere Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting mogen, na te zijn belast volgens het bepaalde in artikel 7, in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, worden belast naar het resterende bedrag en de aldus geheven belastingen mogen 50 percent van het percentage voorzien in onderdeel a) van het tweede lid van dit artikel niet overschrijden.
  4. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de dividenden, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of, in het geval van een inwoner van Turkije, in Nederland zelfstandige arbeid verricht vanuit een in Nederland gevestigd vast middelpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  5. Indien een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Artikel 11. Interest

  1. Interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mag in die andere Staat worden belast.
  2. Deze interest mag echter ook in de Staat waaruit hij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet overschrijden:
  3. a) 10 percent van het brutobedrag van de interest indien deze wordt betaald ter zake van een lening verstrekt voor een tijdsduur van meer dan twee jaar;
  4. b) 15 percent van het brutobedrag van de interest in alle andere gevallen.

 

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid:
  2. a) is de Centrale Bank van Turkije vrijgesteld van Nederlandse belasting ter zake van interest die afkomstig is uit Nederland;
  3. b) is de Nederlandsche Bank N.V. vrijgesteld van Turkse belasting ter zake van interest die afkomstig is uit Turkije;
  4. c) zijn de Regering, de staatkundige onderdelen of de plaatselijke publiekrechtelijke lichamen van een van de Staten vrijgesteld van belasting in de andere Staat ter zake van interest die afkomstig is uit die andere Staat.

 

  1. De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en derde lid.
  2. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies.
  3. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de genieter van de interest, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de interest afkomstig is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in het geval van een inwoner van Turkije, in Nederland zelfstandige arbeid verricht vanuit een in Nederland gevestigd vast middelpunt, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  4. Interest wordt geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien deze wordt betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waarin de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
  5. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de genieter of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de genieter zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.
  6. Indien een inwoner van een van de Staten nijverheids-, handels- of wetenschappelijke goederen, uitrusting of koopwaar verkoopt aan een inwoner van de andere Staat, en de betalingen ter zake van die verkopen plaatsvinden binnen een bepaalde periode na de aflevering van die goederen, uitrusting of koopwaar, zal voor de toepassing van dit artikel geen enkel deel van die betalingen worden aangemerkt als interest. In dat geval zijn de bepalingen van de artikelen 5 en 7 van toepassing.

Artikel 12. Royalty's

  1. Royalty's afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze royalty's mogen echter ook in de Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 10 percent van het brutobedrag van de royalty's niet overschrijden.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
  4. De uitdrukking „royalty's”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, of de verkoop van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap - waaronder begrepen bioscoopfilms en opnamen voor radio en televisie -, van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap, dan wel voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting.
  5. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de royalty's, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of, in het geval van een inwoner van Turkije, in Nederland zelfstandige arbeid verricht vanuit een in Nederland gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  6. Royalty's worden geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij worden betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty's betaalt, of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waarin de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
  7. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de genieter of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de genieter zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 13. Vermogenswinsten

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten uit de vervreemding van onroerende goederen, zoals bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Staat mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, of van roerende zaken die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een van de Staten in de andere Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.
  3. Voordelen verkregen door een onderneming van een van de Staten uit de vervreemding van schepen, luchtvaartuigen of wegvoertuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, of van roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen, luchtvaartuigen of wegvoertuigen, zijn slechts belastbaar in die Staat.
  4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere zaken dan die bedoeld in het eerste, tweede en derde lid zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
  5. De bepalingen van het vierde lid tasten niet aan het recht van een van de Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen op voordelen verkregen door een inwoner van de andere Staat uit de vervreemding van aandelen of obligaties welke zijn uitgegeven door een lichaam dat inwoner is van de eerstgenoemde Staat (andere dan aandelen en obligaties genoteerd op een effectenbeurs van die Staat), indien de vervreemding plaatsvindt aan een inwoner van de eerstgenoemde Staat en indien de periode tussen verkrijging en vervreemding de duur van een jaar niet overschrijdt.
  6. De bepalingen van het vierde lid tasten niet aan het recht van elk van de Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen op voordelen die uit de vervreemding van aandelen of winst bewijzen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en dat, volgens de wetgeving van die Staat, inwoner is van die Staat, worden verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Staat en die in de loop van de laatste vijf jaar voorafgaande aan de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest.

Artikel 14. Zelfstandige arbeid

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar. Deze voordelen mogen evenwel ook in de andere Staat worden belast indien deze arbeid of werkzaamheden worden verricht in die andere Staat en indien:
  2. a) hij in die andere Staat voor het verrichten van deze arbeid of werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt; of
  3. b) hij voor het verrichten van deze arbeid of werkzaamheden in die andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken die in enig aaneengesloten tijdvak van 12 maanden in totaal 183 dagen of meer belopen.

 

Onder die omstandigheden mogen de voordelen slechts in zoverre zij aan dat vaste middelpunt of aan de gedurende zijn verblijf in die andere Staat verrichte arbeid of werkzaamheden, naar gelang van het geval, kunnen worden toegerekend, in die andere Staat worden belast.

  1. Voordelen verkregen door een onderneming van een van de Staten in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van soortgelijke aard zijn slechts in die Staat belastbaar. Deze voordelen mogen evenwel ook in de andere Staat worden belast indien deze arbeid of werkzaamheden worden verricht in die andere staat en indien:
  2. a) de onderneming in die andere Staat beschikt over een vaste inrichting door middel waarvan de arbeid of de werkzaamheden worden verricht; of
  3. b) het tijdvak of de tijdvakken gedurende welke de arbeid wordt verricht in totaal 183 dagen in enig aangesloten tijdvak van 12 maanden overschrijden.

 

Onder die omstandigheden mogen de voordelen slechts in zoverre zij kunnen worden toegerekend aan die vaste inrichting of aan de in die andere Staat verrichte arbeid of werkzaamheden, naar gelang van het geval, in die andere Staat worden belast. In elk geval mag de Republiek Turkije van deze voordelen een bronbelasting heffen. De genieter van deze voordelen, die aan een dergelijke belasting zijn onderworpen, kan evenwel verkiezen ter zake van deze voordelen in overeenstemming met de bepalingen van artikel 7 van deze Overeenkomst te worden belast naar de netto-opbrengst alsof de voordelen waren toe te rekenen aan een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting van de onderneming.

  1. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants, alsmede andere werkzaamheden waarvoor een bijzondere vakbekwaamheid vereist is.

Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een in de andere Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
  3. a) de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in het desbetreffende kalenderjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en
  4. b) de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
  5. c) de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.

 

  1. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip, luchtvaartuig of wegvoertuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd door een onderneming van de andere Staat in die andere Staat worden belast.

Artikel 16. ,, Directeursbeloningen ”

Directeursbeloningen (directors' fees) of andere beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer, van bestuurder of van commissaris van een lichaam dat inwoner is van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars

  1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15 mogen voordelen of inkomsten, verkregen door een inwoner van een van de Staten als artiest, zoals een toneelspeler, film-, radio-, of televisieartiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Staat, worden belast in die andere Staat.
  2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
  3. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid zijn de voordelen verkregen uit werkzaamheden die in een van de Staten worden verricht door artiesten of sportbeoefenaars indien hun bezoek aan die Staat in hoofdzaak wordt bekostigd uit de openbare middelen van de andere Staat - waaronder begrepen die van enig staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of staatsrechtelijk orgaan daarvan -, alsmede de voordelen verkregen uit deze werkzaamheden door een niet op het maken van winst gerichte organisatie op voorwaarde dat haar inkomsten in genen dele betaalbaar zijn aan of anderszins strekken tot het persoonlijk voordeel van haar eigenaren, leden of aandeelhouders, niet belastbaar in de eerstgenoemde Staat.

Artikel 18. Pensioenen, lijfrenten en sociale verzekeringspensioenen

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, eerste lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen ter zake van een vroegere dienstbetrekking, alsmede lijfrenten betaald aan een inwoner van een van de Staten slechts in die Staat belastbaar.
  2. Indien deze beloningen echter geen periodiek karakter dragen en worden betaald aan een inwoner van een van de Staten, die geen onderdaan is van die Staat, ter zake van een vroegere dienstbetrekking in de andere Staat, mogen de beloningen in die andere Staat worden belast.
  3. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, mogen pensioenen al dan niet betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking en uitbetaald krachtens de bepalingen van een sociaal zekerheidsstelsel van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, in de eerstbedoelde Staat worden belast. Deze pensioenen zijn echter slechts in de andere Staat belastbaar indien zij worden betaald aan een natuurlijke persoon die inwoner en onderdaan is van die andere Staat.
  4. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen gedurende het leven of gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.

Artikel 19. Overheidsfuncties

  1. Beloningen, waaronder begrepen pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam daarvan in de uitoefening van overheidsfuncties, mogen in die Staat worden belast.
  2. De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 zijn van toepassing op beloningen en pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 20. Hoogleraren en andere docenten

  1. Vergoedingen die een hoogleraar of andere docent die inwoner is van een van de Staten en die in de andere Staat verblijft met het doel gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaar onderwijs te geven of zich met wetenschappelijk onderzoek bezig te houden aan een universiteit, hogeschool of andere inrichting voor onderwijs of wetenschappelijk onderzoek in die andere Staat, voor dat onderwijs of dat onderzoek ontvangt, zijn slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die andere Staat.
  2. Dit artikel is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar in de eerste plaats voor het persoonlijke nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.

Artikel 21. Studenten

  1. Betalingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon, die inwoner is of onmiddellijk voor zijn bezoek aan een van de Staten, inwoner was van de andere Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.
  2. Beloningen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon, die inwoner is of onmiddellijk voor zijn bezoek aan een van de Staten inwoner was van de andere Staat, verkrijgt uit een dienstbetrekking die hij in de eerstgenoemde Staat gedurende een tijdvak of tijdvakken, welke 183 dagen in een kalenderjaar niet te boven gaan, uitoefent teneinde praktische ervaring op te doen verband houdende met zijn studie of opleiding, zijn in de eerstgenoemde Staat niet belastbaar.

Artikel 22. Overige inkomsten

  1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een van de Staten, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende goederen zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.

HOOFDSTUK IV. VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 23. Vermijding van dubbele belasting

  1. Voor inwoners van Turkije wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
  2. a) Indien een inwoner van Turkije bestanddelen van het inkomen, andere dan inkomsten waarop onderdeel b) van dit lid van toepassing is, verkrijgt die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Nederland mogen worden belast, stelt Turkije deze inkomsten vrij van belasting; Turkije mag echter, bij het berekenen van de belasting over het overige inkomen van die persoon het belastingtarief toepassen dat van toepassing zou zijn geweest indien het vrijgestelde inkomen niet op deze wijze zou zijn vrijgesteld. Wat dividenden betreft, gelden de vorenstaande bepalingen van dit onderdeel voor inwoners van Turkije die onmiddellijk ten minste 10 procent bezitten van het kapitaal van een lichaam dat inwoner is van Nederland.
  3. b) Op grond van de bepalingen van de Turkse belastingwetgeving betreffende de aftrek wegens buitenlandse belastingen wordt de in Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst betaalde belasting in mindering gebracht op de in Turkije betaalde belasting uit hoofde van de hieronder genoemde inkomsten:

(i)   dividenden waarop onderdeel a) niet van toepassing is;

(ii)  interest;

(iii) royalty's;

(iv) voordelen verkregen uit de vervreemding van zaken die in artikel 13, vijfde lid, zijn genoemd en die in Nederland mogen worden belast.

 Deze verminderingen overschrijden evenwel niet dat deel van de in Turkije vóór de toekenning van de vermindering berekende inkomstenbelasting, dat aan de inkomsten die in Nederland mogen worden belast, is toe te rekenen.

  1. c) Voor de toepassing van dit lid worden bij de vaststelling van de belastingen naar het inkomen betaald aan Nederland, de investeringsbijdragen en -toeslagen en de desinvesteringsbetalingen, als bedoeld in de Nederlandse Wet investeringsrekening, niet in aanmerking genomen. Voor de toepassing van dit lid worden de belastingen als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b), en vierde lid, behouwd als belastingen naar het inkomen.

 

  1. Voor inwoners van Nederland wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
  2. a) Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Turkije mogen worden belast.
  3. b) Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, artikel 7, artikel 10, zesde lid, artikel 11, zesde lid, artikel 12, vijfde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, artikel 15, eerste lid, artikel 16, artikel 18, derde lid, artikel 19 en artikel 22, tweede lid, van deze Overeenkomst in Turkije mogen worden belast en die in de in onderdeel a) bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze inkomensbestanddelen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden genoemde bestanddelen geacht te zijn begrepen in het totale bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
  4. c) Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor die bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, artikel 12, tweede lid, artikel 13, vijfde lid, artikel 15, derde lid, artikel 17 en artikel 18, tweede lid, van deze Overeenkomst in Turkije mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in onderdeel a) bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Turkije over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
  5. d) Indien wegens een tegemoetkoming verleend op grond van de bepalingen van de Turkse wetgeving ter bevordering van investeringen in Turkije, de in feite geheven Turkse belasting op dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Turkije, op uit Turkije afkomstige interest of op uit Turkije afkomstige royalty's, minder bedraagt dan de belasting die Turkije ingevolge onderscheidenlijk artikel 10, tweede lid, onderdelen a) en b), artikel 11, tweede lid, onderdelen a) en b) en artikel 12, tweede lid, mag heffen, wordt het bedrag van de in Turkije over die dividenden, interest en royalty's betaalde belasting geacht te zijn betaald naar de in voornoemde bepalingen vermelde tarieven.
    Indien evenwel de ingevolge de Turkse wetgeving op vorengenoemde dividenden, interest en royalty's van toepassing zijnde algemene belastingtarieven worden verlaagd beneden die welke in dit onderdeel zijn genoemd, gelden voor de toepassing van dit onderdeel deze lagere tarieven. De bepalingen van dit onderdeel zijn slechts van toepassing gedurende een tijdvak van tien jaar na de datum waarop de Overeenkomst in werking is getreden. Dit tijdvak kan in onderlinge overeenstemming tussen de bevoegde autoriteiten worden verlengd.

 

  1. Indien een inwoner van een van de Staten voordelen verkrijgt die volgens artikel 13, zesde lid, in de andere Staat mogen worden belast, verleent die andere Staat een vermindering op zijn belasting over deze voordelen tot een bedrag dat gelijk is aan de belasting die in de eerstbedoelde Staat over die voordelen is geheven.

HOOFDSTUK V. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 24. Non-discriminatie

  1. Onderdanen van een van de Staten worden in de andere Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoners zijn van een van de Staten of van beide Staten.
  2. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 10, vijfde lid, is de belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen.
  3. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, achtste lid, of artikel 12, zevende lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty's en andere uitgaven, betaald door een onderneming van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat.
  4. Ondernemingen van een van de Staten, waarvan het kapitaal geheel of ten dele, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere, soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
  5. De bepalingen van dit artikel mogen niet zo worden uitgelegd, dat zij een van de Staten verplicht aan inwoners van de andere Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.

Artikel 25. Regeling voor onderling overleg

  1. Indien een persoon van een van de Staten van oordeel is dat de maatregelen van een van de Staten of van beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 24, eerste lid, aan die van de Staat waarvan hij onderdaan is.
  2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de Overeenkomst, te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Staten.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van de Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarin de Overeenkomst niet voorziet.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar, in verbinding stellen ten einde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

Artikel 26. Uitwisseling van inlichtingen

  1. De bevoegde autoriteiten van de Staten wisselen die inlichtingen uit die nodig zijn voor de uitvoering van de bepalingen van deze Overeenkomst of van de nationale wetgeving van de Staten betreffende de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met de Overeenkomst. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1. Alle door een van de Staten ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten, waaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen, die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken.
  2. In geen geval worden de bepalingen van het eerste lid zo uitgelegd dat zij een van de Staten de verplichting opleggen:
  3. a) administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere Staat;
  4. b) inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn krachtens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Staat;
  5. c) inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids-, of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, of inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.

 

Artikel 27. Diplomatieke en consulaire ambtenaren

  1. De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke of consulaire ambtenaren ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten. De Overeenkomst is evenwel niet van toepassing op internationale organisaties, hun organen en functionarissen, noch op leden van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een derde Staat die in een van de Staten verblijven, indien zij in die Staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.
  2. Voor de toepassing van de Overeenkomst wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van de Staten in de andere Staat of in een derde Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die Staat.

Artikel 28. Uitbreiding tot andere gebieden

  1. Deze Overeenkomst kan, hetzij in haar geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat niet in Europa is gelegen en dat belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming vun wijzigingen en voorwaarden, waaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.
  2. Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van de Overeenkomst met zich mede, dat tevens de uitbreiding van de Overeenkomst tot het deel van het Koninkrijk der Nederlanden waartoe zij ingevolge dit artikel is uitgebreid, wordt beëindigd.

HOOFDSTUK VI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 29. Inwerkingtreding

Deze Overeenkomst treedt in werking op de dertigste dag na de laatste der beide data waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld, dat de in hun onderscheiden Staten grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld, en de bepalingen ervan vinden toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op dat waarin de laatste van de beide kennisgevingen is ontvangen.

Artikel 30. Beëindiging

Deze Overeenkomst blijft van kracht totdat zij door een van de Overeenkomstsluitende Partijen wordt beëindigd. Elk van de Partijen kan de Overeenkomst langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het verstrijken van een periode van vijfjaar na de datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst een kennisgeving van beëindiging te doen. In dat geval houdt de Overeenkomst op van toepassing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN te Ankara, de zevenentwintigste maart 1986 in tweevoud in de Engelse taal.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) G. M. V. VAN AARDENNE

(w.g.) P. C. NIEMAN

Voor de Regering van de Republiek Turkije

(w.g.) I. KAYA ERDEM

Protocol

Bij de ondertekening van de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, heden tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije gesloten, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van de Overeenkomst vormen.

  1. Ad artikelen 3, 4, 5 en 7

De voordelen van de bijzondere "joint venture" die ingevolge de Turkse Wet op de vennootschapsbelasting geacht wordt een rechtspersoon te zijn, zijn slechts in Turkije belastbaar. Indien de activiteiten van een dergelijke "joint venture" evenwel niet beantwoorden aan de vereisten van de bepalingen van artikel 5, derde lid, wordt voor de toepassing van deze Overeenkomst de rechtspersoonlijkheid van die "joint venture" niet in aanmerking genomen en is de Nederlandse onderneming, die deelgenoot is in een dergelijke "joint venture" in Turkije niet belastbaar voor haar aandeel in de voordelen van de "joint venture" alsmede voor het door die "joint venture" aan de Nederlandse onderneming betaalde vermeende dividend.

  1. Ad artikel 4

Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waarin het schip zijn thuishaven heeft.

III. Ad artikel 5

Met betrekking tot artikel 5, zesde lid, is het wel verstaan dat een overigens onafhankelijke vertegenwoordiger zijn onafhankelijke positie niet verliest op grond van het enkele feit dat hij ten behoeve van een onderneming een voorraad goederen of koopwaar aanhoudt, waaruit hij goederen of koopwaar levert, tegen voorwaarden die gebruikelijk zijn tussen onafhankelijke ondernemingen.

  1. Ad artikel 6
  2. Met betrekking tot artikel 6, tweede lid, is het wel verstaan dat de uitdrukking „alle soorten viswateren” niet omvat visgronden buiten de territoriale wateren van de Staten.
  3. Het is wel verstaan dat onder inkomsten uit onroerende goederen niet worden begrepen de bestanddelen van het inkomen die in artikel 12 zijn behandeld.
  4. Ad artikel 7
  5. Met betrekking tot artikel 7, eerste lid, kunnen voordelen behaald met de verkoop van goederen of koopwaar van dezelfde of soortgelijke aard als die welke worden verkocht, of met andere bedrijfsactiviteiten van dezelfde of soortgelijke aard als die welke worden verricht door middel van een vaste inrichting, worden geacht toerekenbaar te zijn aan die vaste inrichting indien wordt aangetoond dat tot deze transactie is overgegaan teneinde in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd belastingheffing te vermijden.
  6. Met betrekking tot artikel 7, eerste en tweede lid, geldt dat, indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, voor de toepassing van het eerste en tweede lid, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van de vergoedingen die aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening zijn toe te rekenen. Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrichting heeft, de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale bedrag van de overeenkomst, maar slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd. De voordelen die betrekking hebben op dat deel van de overeenkomst, dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de onderneming inwoner is.
  7. Met betrekking tot artikel 7, derde lid, wordt bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting geen aftrek toegestaan ter zake van betalingen voor interest, royalty's, commissielonen of andere soortgelijke betalingen aan het hoofdkantoor van de onderneming zelf of aan andere vaste inrichtingen uit hoofde van de gehele of gedeeltelijke verdeling van verliezen of onkosten van het hoofdkantoor van de onderneming zelf of van andere, in het buitenland gevestigde, vaste inrichtingen. Daarentegen mag de vaste inrichting, overeenkomstig artikel 7, derde lid, van de Overeenkomst, de ten behoeve van de vaste inrichting gemaakte kosten van interest, royalty's, commissielonen of andere soortgelijke betalingen (waaronder begrepen kosten van onderzoek of ontwikkeling) wel in aftrek brengen.
  8. Ad artikel 9

Met betrekking tot artikel 9, eerste lid, is het echter wel verstaan, dat het feit dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals "costsharing" overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van de kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in dat lid.

VII. Ad artikel 10

Met betrekking tot artikel 10, vierde lid, is het wel verstaan, dat onder dividenden, in het geval van Turkije, ook worden begrepen de inkomsten uit beleggingsfondsen en -trusts.

VIII. Ad artikelen 10, 11 en 12

Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van artikel 10, 11 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen de daarvoor in de nationale wetgeving van die Staat gestelde termijn.

  1. Ad artikelen 10 en 23

Niettegenstaande de bepalingen van artikel 10, tweede lid, onderdeel a), zal zolang ingevolge de bepalingen van de Nederlandse Wet op de vennootschapsbelasting en de toekomstige wijzigingen daar van, van een lichaam dat inwoner is van Nederland geen Nederlandse vennootschapsbelasting worden geheven ter zake van dividenden die dat lichaam ontvangt van een lichaam dat inwoner is van Turkije, het percentage voorzien in dat onderdeel worden verlaagd tot:

  1. a) 10 percent ter zake van dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Turkije; en
  2. b) 5 percent ter zake van dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Nederland. In dat geval worden de bepalingen van artikel 23, tweede lid, onderdeel d), dienovereenkomstig toegepast.

 

  1. Ad artikel 12

Het is wel verstaan dat beloningen ter zake van de uitoefening van zelfstandige werkzaamheden (waaronder begrepen de verlening van diensten) geen royalty's zijn als bedoeld in artikel 12, vierde lid.

  1. Ad artikelen 12 en 13

Met betrekking tot de artikelen 12 en 13 van de Overeenkomst is het wel verstaan dat in het geval van enige betaling ontvangen als een vergoeding voor de verkoop van de in artikel 12, vierde lid, bedoelde zaken, de bepalingen van artikel 12 van toepassing zijn, tenzij wordt aangetoond dat de desbetreffende vergoeding een vergoeding is voor de werkelijke vervreemding van bovengenoemde zaken. In dat geval zijn de bepalingen van artikelen 13 van toepassing.

XII. Ad artikel 14

Met betrekking tot artikel 14, tweede lid, onderdeel b), is het wel verstaan dat voor de toepassing van de in dat onderdeel voorziene termijnen slechts met elkaar samenhangende werkzaamheden in aanmerking worden genomen. Werkzaamheden die naar hun aard niet met elkaar zijn verbonden, worden echter niet beschouwd als samenhangende werkzaamheden.

XIII. Ad artikel 16

Het is wel verstaan dat met „bestuurder” of „commissaris" van een Nederlands lichaam worden bedoeld personen die als zodanig zijn benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders of door enig ander bevoegd orgaan van dat lichaam, en zijn belast met de algemene leiding van het lichaam, onderscheidlijk met het toezicht daarop.

XIV. Ad artikel 23

Het is wel verstaan dat de bepalingen van artikel 23, eerste lid, onderdeel a), met betrekking tot de in dat onderdeel genoemde dividenden slechts van toepassing zijn zolang ingevolge de bepalingen van de Nederlandse Wet op de vennootschapsbelasting en de toekomstige wijzigingen daarvan, van een lichaam dat inwoner is van Nederland geen Nederlandse vennootschapsbelasting wordt geheven ter zake van dividenden die het lichaam ontvangt van een lichaam dat inwoner is van Turkije.

  1. Ad artikel 24

Het is wel verstaan dat de uitdrukking „onder dezelfde omstandigheden” als genoemd in artikel 24, eerste lid, betrekking heeft op belastingplichtigen (natuurlijke personen, rechtspersonen, vennootschappen en verenigingen) die, gezien vanuit het oogpunt van de toepassing van de normale belastingwetten en -voorschriften, zowel naar de wet als feitelijk in wezenlijk soortgelijke omstandigheden verkeren. Dit betekent onder meer dat een onderdaan van een van de Staten, die inwoner is van een derde Staat en die een onderneming drijft in de andere Staat, in die andere Staat wordt onderworpen aan dezelfde belastingheffing of daarmede verband houdende verplichtingen, als waaraan een onderdaan van die andere Staat, die inwoner is van een derde Staat en die een onderneming drijft in die andere Staat, wordt of kan worden onderworpen.

XVI. Ad artikel 25

Met betrekking tot artikel 25, tweede lid, is het wel verstaan dat de belastingplichtige, in het geval van Turkije, om de uit een dergelijk onderling overleg voortvloeiende teruggaaf dient te verzoeken binnen een tijdvak van één jaar nadat de belastingadministratie de belastingplichtige van de uitkomst van het onderling overleg in kennis heeft gesteld.

XVII. Ad artikel 26

Met betrekking tot artikel 26, eerste lid, is het wel verstaan dat, zo lang de Republiek Turkije het Aanvullend Protocol van 17 maart 1978 'bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959, niet heeft ondertekend, de bepalingen van artikel 26, eerste lid, niet gelden ten aanzien van inlichtingen benodigd voor vervolging.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Ankara de zevenentwintigste maart 1986 in tweevoud in de Engelse taal.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) G. M. V. VAN AARDENNE

(w.g.) P. C. NIEMAN

Voor de Regering van de Republiek Turkije,

(w.g.) I. KAYA ERDEM

Terug

Contact opnemen met Innovative Tax




Bezoekadres

Contact

Volg ons