In mijn bijdrage aan Belastingmagazine voor de maand april 2011 ben ik ingegaan op de toepassingsvoorwaarden en mogelijkheden van de innovatiebox hoofdzakelijk vanuit de theorie. Voor nadere theoretische achtergronden moge ik dan ook kortheidshalve naar die bijdrage verwijzen. Inmiddels is de nodige ervaring opgedaan met de faciliteit. In deze bijdrage staat dan ook (vooral) de implementatie van de innovatiebox in de praktijk centraal. Afhankelijk van de intensiteit van de R & D in een bedrijf kan in sommige gevallen tot wel 65% van de winst uit innovatie afgerekend worden tegen het innovatieboxtarief. De innovatiebox kan dus zeer lucratief zijn voor bedrijven waar innovatie de sleutel is tot succes..
In paragraaf 1 zal ik aandacht besteden aan de diverse voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om een beroep te kunnen doen op de innovatiebox. In de paragrafen 2 en 3 zal ik de directe en indirecte methode om innovatiewinst toe te rekenen aan de innovatiebox bespreken aan de hand van praktijkcasussen. Het geheel wordt afgesloten met een conclusie.
Voorwaarden innovatiebox
De faciliteit van de innovatiebox staat open voor een in Nederland gevestigde rechtspersoon die onderworpen is aan de vennootschapsbelasting en voor wiens rekening en risico zelf ontwikkelde immateriële activa ter zake waarvan aan hem een octrooi of kweekrecht is verleend. De wetgever heeft er voor gekozen de innovatiebox te laten aansluiten bij deze eenvoudig toetsbare, wettelijk beschermde rechten, omdat hierbij de relatie met (technische) innovatie duidelijk aanwezig is. Merken, goodwill, logo’s en hiermee vergelijkbare rechten zijn uitgesloten van de innovatiebox. Ook voor immateriële activa die zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk (hierna: S & O werkzaamheden) en waarvoor aan belastingplichtige een S & O verklaring is afgegeven staat de innovatiebox open.
Wanneer de S & O werkzaamheden tot een octrooi leiden maakt het niet uit of het octrooi via een nationale of internationale procedure is verleend. Evenmin is relevant in welk land het onderzoek dat tot het octrooi heeft geleid is uitgevoerd of waar het octrooi is verleend zolang maar aan genoemde voorwaarden is voldaan. De innovatiebox is dus een generieke regeling kijkende naar het EU recht. Om het toegangsticket tot de innovatiebox te verkrijgen voor het octrooiactivum moet de belastingplichtige aantonen dat de te verwachten voordelen ‘in belangrijke mate’ afkomstig zijn uit het nieuw ontwikkelde actief. Wanneer de Belastingdienst in het kader van vooroverleg over de innovatiebox een bezoek brengt aan het innovatieve bedrijf is dat voor belastingplichtige een uitstekend moment om voornoemd causaal verband voldoende aannemelijk te maken en het toegangsticket te verwerven. Dat kan bijvoorbeeld door de inspecteur een rondleiding door het bedrijf (inclusief laboratorium, R & D afdeling, werkplaats etc.) te bieden en de inspecteur daarbij uitleg te geven hoe de processen precies georganiseerd zijn en hoe het bedrijf haar winst behaald. Dan ontstaat via een zogenaamde functionele analyse ook inzicht in de wijze waarop de (met R & D behaalde) winst aan de waardeketen binnen het bedrijf kan worden toegerekend. Dit inzicht kan de basis vormen van de uiteindelijk met de Belastingdienst af te sluiten vaststellingsovereenkomst innovatiebox.
De innovatiebox kan in beginsel eerst worden toegepast vanaf het boekjaar waarin het octrooi aan de belastingplichtige is toegekend. Sinds 1 januari 2011 is het overigens mogelijk, in afwachting van het moment van toekenning, voordelen uit het octrooiactivum reeds in mindering te brengen op de voortbrengingskosten van het octrooi. Onder voordelen worden hierbij alle aan het immateriële activum toerekenbare voordelen verstaan. Indien genoemde voordelen de voortbrengingskosten overschrijden zijn deze voordelen, totdat het octrooi waaruit ze afkomstig zijn wordt toegekend, tegen het normale tarief in de vennootschapsbelasting belast. Dat is ook rechtvaardig aangezien alle ontwikkelingskosten van het octrooi eerder tegen het normale tarief in aftrek zijn gekomen op de fiscale winst van belastingplichtige. Onder omstandigheden kan deze verruiming overigens ook worden toegepast in situaties die betrekking hebben op de periode vóór 1 januari 2011.
Vanaf 1 januari 2008 is het ook mogelijk activa die zijn voortgevloeid uit S & O werkzaamheden waarvoor inhoudingsplichtige een S & O beschikking heeft gekregen in te brengen in de innovatiebox. Nadat diverse belemmeringen per 1 januari 2010 door de wetgever zijn opgeruimd is het sindsdien mogelijk de voordelen uit dergelijke activa ongelimiteerd af te rekenen tegen het tarief van 5%. Relevant is hierbij wel dat belastingplichtige voldoet aan de door Agentschap NL gestelde voorwaarden zoals het voeren van een deugdelijke S & O urenadministratie en het realiseren van tenminste 90% van de bij de S & O beschikking toegekende S & O uren om latere correcties te voorkomen. Bij een controle van de S & O urenadministratie wordt ook beoordeeld in hoeverre de S & O uren zijn besteed aan werkzaamheden voor technisch nieuwe fysieke ontwikkelingen en niet aan zogenaamde ‘commerciële uren’; het afstemmen van een nieuwe vinding op de individuele behoeften van een cliënt.
De inhoudingsplichtige voor de loonbelasting door wie de S & O beschikking is aangevraagd en door Agentschap NL is toegekend dient de S & O activiteiten zelf te verrichten. In de praktijk ontstaan wel eens problemen indien binnen een concern vanuit verschillende groepsvennootschappen aan een bepaald project wordt gewerkt en personeelsleden onderling worden in- en uitgeleend. Wanneer werknemers worden uitgeleend voor S & O activiteiten die onder leiding van een andere werkgever binnen het concern worden uitgevoerd vervalt de aanspraak op de WBSO. Dit probleem kan worden opgelost door elke werkgever binnen het concern voor haar deel van het project een WBSO aanvraag te laten doen of alle groepsvennootschappen die samenwerken aan het project op te nemen in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Wanneer de S & O werkzaamheden worden uitgevoerd door een concernvennootschap die in een andere EU lidstaat is gevestigd dan werkt deze oplossing niet gezien de EU jurisprudentie op het gebied van de grensoverschrijdende fiscale eenheid.
Om diverse redenen worden S & O werkzaamheden door bedrijven uitbesteed in de vorm van contract research (vaak universitaire instellingen) of aan toeleveranciers. Bij deze vormen van samenwerking kunnen diverse problemen ontstaan gelet op de voorwaarden van de innovatiebox. Wanneer namelijk toeleverancier X (bestaande uit bijvoorbeeld technische ingenieurs die zelf een bedrijf hebben opgezet) S & O werkzaamheden verricht voor beursgenoteerd technologieconcern Y op het gebied van 3D televisietoestellen en daarbij overeengekomen wordt dat Y aan X een vergoeding betaalt voor het onderzoekswerk in ruil voor alle (eigendoms- en exploitatie)rechten op het (door Y te octrooieren) intellectuele eigendom van de nieuwe technische vinding dan ontneemt dat X de mogelijkheid de innovatiebox toe te passen aangezien X niet de volle eigendom heeft van het immateriële actief. Nu aan Y voor de betreffende (door X verrichte) werkzaamheden geen S & O beschikking was toegekend maar Y wel coördinerende en regisserende werkzaamheden verricht voldoet Y aan de voorwaarde dat Y zelfstandig voor haar rekening en risico een nieuw immaterieel actief heeft voortgebracht. Y kan het toegekende octrooi inbrengen in de innovatiebox maar heeft geen recht op WBSO. Dat laatste heeft toeleverancier X wel. Wanneer Y ook nog ingenieurs heeft ingezet voor onderzoek op het gebied van 3D televisietoestellen kan Y daarvoor wel in aanmerking komen voor WBSO indien aan de voorwaarden wordt voldaan. Indien Y de werkzaamheden puur zou uitbesteden aan toeleverancier X zonder daarover de coördinatie en regie te voeren dan zou naar mijn mening zowel X als Y het nieuw ontwikkelde immateriële actief niet in de innovatiebox kunnen inbrengen.
Je kunt je afvragen of het terecht is dat toeleverancier X niet in aanmerking kan komen voor de innovatiebox in de bovenstaande casus. Naarmate X meer risico draagt voor wat betreft haar researchinspanningen is het meer pleitbaar dat de innovatiebox ook voor toeleverancier X open zou moeten staan. De staatssecretaris van Financiën houdt vooralsnog de deur dicht omdat X niet de initiator is van de innovatie is.
Directe toerekeningsmethode
Wanneer voor de belastingplichtige vanuit de Belastingdienst het sein ‘op groen’ staat dat nieuw ontwikkelde activa kunnen worden ingebracht in de innovatiebox rijst de vraag hoe bepaald dient te worden welk deel van de winst van het bedrijf concreet tegen het innovatieboxtarief kan worden afgerekend. In de praktijk worden hierbij twee methoden toegepast waarbij de situatie bij de individuele onderneming bepaalt welke. De directe ofwel zogenaamde cost-plusmethode wordt gehanteerd als de S & O werkzaamheden ondersteunend zijn voor de bedrijfsvoering. De R & D afdeling is hier geen kernfunctie van het bedrijf. De winst die toerekenbaar is aan de innovatiebox bestaat uit een opslagpercentage op de kosten die toerekenbaar zijn aan de R & D afdeling. In de praktijk wordt afhankelijk van de situatie bij de individuele onderneming een opslagpercentage van tussen de 10 en 30% toegepast.
Het kan bijvoorbeeld gaan om een logistiek bedrijf dat food en non-food producten verpakt voor zijn opdrachtgevers en die een innovatieve verpakking heeft ontwikkeld en voor de exploitatie van dit immateriële activum derden gebruikerslicenties verstrekt en daarvoor als tegenprestatie royalties ontvangt. Innovatie is het antwoord op concurrentie uit lage lonen landen. Stel dat het bedrijf 50 werknemers in dienst heeft waarvan er zich 8 op de R & D afdeling bevinden en waarvan sommigen ook in een andere afdeling werken. Het gaat hier om S & O werkzaamheden die kwalificeren voor WBSO subsidie. Het opleidingsniveau van de R & D medewerkers is tenminste HBO. Diverse machines zijn aangepast voor een bedrag van € 125.000. Deze machines worden voor 80% gebruikt bij projecten waarvoor WBSO subsidie is verleend.
Het gaat er nu om de kosten die samenhangen met de R & D afdeling te verzamelen en vervolgens het met de Belastingdienst overeengekomen percentage toe te passen. Een en ander kan bijvoorbeeld als volgt uitwerken:
|
Euro | |
WBSO loonkosten (8 medewerkers, zie boven) | 545.000 | |
WBSO subsidie | -/- 201.000 | |
Huisvestingskosten R & D afdeling (incl. opslag materialen etc.) | 34.500 | |
Machinekosten i.v.m. innovatie aanpassingen | 100.000 | |
Afschrijvingskosten machines | 71.500 | |
Totale kosten R & D afdeling | 550.000 |
Wanneer belastingplichtige en Belastingdienst een opslagpercentage overeenkomen van 20% dan resulteert dat in een bedrag van € 110.000 dat tegen het 5% innovatieboxtarief kan worden afgerekend. Het restant van de belastbare winst van belastingplichtige wordt tegen het reguliere tarief afgerekend. De cost-plusmethode kan meteen worden toegepast in het jaar waarin belastingplichtige het toegangsticket tot de innovatiebox verkrijgt voor het nieuw ontwikkelde immateriële activum. Bij een verlies uit normale bedrijfsvoering verhoogt de cost-plusmethode het fiscaal compensabele verlies. Dat is voordelig wanneer het verlies in latere jaren kan worden verrekend met fiscale winst.
Indirecte methode
Voor bedrijven waarbij innovatie de drijvende kracht achter hun succes is (en door continue innovatie ook in de toekomst dient te blijven) en de R & D afdeling dus een kernfunctie in het bedrijf is wordt in de praktijk de zogenaamde afpelmethode gehanteerd als het gaat om het toerekenen van winst aan de innovatiebox. Noodzakelijke voorwaarde hierbij is wel dat eerst de voortbrengingskosten van het nieuwe immateriële actief zijn goedgemaakt. De afpelmethode vereist niet dat dit nauwgezet administratief wordt bijgehouden. Aangezien deze voortbrengingskosten vaak een substantieel deel uitmaken van de compensabele verliezen van het (startende) innovatieve bedrijf staat de deur naar de innovatiebox open zodra de verliezen zijn verrekend met winsten uit normale bedrijfsvoering.
Wanneer belastingplichtige en Belastingdienst beiden van mening zijn dat om te komen tot de vaststellingsovereenkomst de afpelmethode kan worden gehanteerd komt het er in de eerste plaats op aan de waardeketen van het bedrijf te analyseren. Anders gezegd waar verdient het bedrijf zijn winst mee. Wat zijn de, als we kijken naar de bijdrage aan de winst, meest relevante afdelingen binnen het bedrijf?
In dit type bedrijven vormt behalve de R & D afdeling ook de salesafdeling vaak een kernfunctie (business to consumers) De Belastingdienst stelt als vaste voorwaarde bij de implementatie van de innovatiebox dat ook corporate excellence (business development) een kernfunctie is. Vaak zijn er dus drie kernfuncties te onderscheiden. Soms twee in gevallen waarbij de directeur grootaandeelhouder als voornaamste taak heeft het binnenhalen van nieuwe opdrachten en het uitdragen van de goede naam van het bedrijf. In het vooroverleg met de Belastingdienst kan dan overeengekomen worden dat er twee kernfuncties zijn: R & D en corporate excellence met naar gelang de situatie ieder hun eigen gewicht. Alleen de beloning voor de kernfunctie R & D kan worden toegerekend aan de innovatiebox. De door de Belastingdienst gestelde kernfunctie corporate excellence is in feite dus een instrument om de innovatiewinst af te romen; deze beloning is immers tegen het reguliere tarief belast.
Bij de afpelmethode wordt uitgegaan van de winst uit normale bedrijfsvoering (dus voor aftrek van rente, belastingen etc., de EBIT) Voordat de beloning van de kernfuncties van het bedrijf kunnen worden bepaald dienen eerst de ondersteunende ‘routinefuncties’ te worden beloond. Wanneer bijvoorbeeld de productie- en verkoopafdeling ondersteunend zijn kan voor deze beloning een opslag worden gehanteerd.
Inherent aan de afpelmethode is dat ook een afspraak moet worden gemaakt over de zogenaamde ingroeiperiode. De rechtvaardiging hiervoor is dat het namelijk een bepaalde periode duurt vooraleer de innovatie geheel in het productassortiment van het bedrijf is opgenomen. De lengte van de ingroeiperiode is afhankelijk van de bedrijfstak waarin wordt geopereerd. De ingroeiperiode begint zodra er uit het nieuwe immateriële activum voordelen worden behaald.
Voor een bedrijf dat machines bouwt voor de auto- en vliegtuigindustrie en is te typeren als een innovatieve nichespeler kan de afpelmethode als volgt uitwerken:
Euro | ||
Omzet | 15.000.000 | |
Kostprijs omzet | 10.000.000 | |
Brutomarge | 5.000.000 | |
Diverse kosten | -/- 3.000.000 | |
Winst (EBIT) | 2.000.000 | |
Routinefunctie productie cost plus 5% | ||
- totale (integrale) productiekosten inclusief materiaal | -/- 500.000 | |
- marketing en sales; 2% van omzet van € 15.000.000 | -/- 300.000 | |
Totaal restwinst | 1.200.000 | |
Kernfuncties : | ||
Ondernemersfunctie (vereiste volgens Belastingdienst) 40% | 480.000 | |
Aan R & D inspanningen is dan 60% toerekenbaar | 720.000 | |
1.200.000 |
Wanneer met de Belastingdienst een ingroeiperiode van vier jaar is overeengekomen dan is kan in het eerste jaar € 180.000 (zijnde 25% van € 720.000) van de winst tegen het innovatieboxtarief worden afgerekend.
Conclusie
In het bovenstaande ben ik ingegaan op de huidige implementatiepraktijk voor wat betreft de innovatiebox. Afhankelijk van de situatie bij de individuele onderneming kunnen via de directe dan wel individuele methode goede afspraken met de Belastingdienst over de innovatiebox worden gemaakt. Een transparante houding van beide partijen is daarvoor wel noodzakelijk. Let wel dat de innovatiebox eerst effectief bij een bedrijf dat fiscale winst maakt of dat na startverliezen goede vooruitzichten heeft op omvangrijke innovatievoordelen. Op basis van gesprekken met ondernemers, specialisten van de Belastingdienst en collega adviseurs kan worden geconcludeerd dat de innovatiebox een succes is. Er is veel belangstelling voor de innovatiebox bij grote en MKB bedrijven. De innovatiebox draagt daadwerkelijk bij aan het stimuleren van innovatie en hoogwaardige werkgelegenheid in Nederland.
Drs Erik Jansen is directeur belastingadvies bij Innovative Tax BV te Nijmegen