Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen
(authentiek: nl)
Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen
De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Australië,
De wens koesterende een overeenkomst te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen,
Zijn het volgende overeengekomen:
HOOFDSTUK I. Reikwijdte van de Overeenkomst
Artikel 1. Personen op wie de Overeenkomst van toepassing is
Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.
Artikel 2. Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is
(1) De bestaande belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is, zijn -
(a) in Australië:
* de Australische inkomstenbelasting (income tax), daaronder begrepen de aanvullende belasting op het niet uitgedeelde deel van de voor uitdeling beschikbare winst van een „private company”;
(b) in Nederland:
* de inkomstenbelasting;
* de loonbelasting;
* de vennootschapsbelasting;
* de dividendbelasting.
(2) Deze Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die door een van de Staten na de datum van ondertekening van deze Overeenkomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. Aan het eind van elk kalenderjaar deelt de bevoegde autoriteit van iedere Staat de bevoegde autoriteit van de andere Staat alle wezenlijke wijzigingen mede, die in de wetgeving betreffende de belastingen van zijn Staat waarop deze Overeenkomst van toepassing is, zijn aangebracht.
HOOFDSTUK II. Begripsbepalingen
Artikel 3. Algemene begripsbepalingen
(1) In deze Overeenkomst, tenzij het zinsverband anders vereist -
(a) betekent de uitdrukking „Australië” het Gemenebest van Australië en omvat deze uitdrukking, wanneer zij in aardrijkskundige zin wordt gebezigd -
(i) het gebied van Norfolk Island;
(ii) het gebied van Christmas Island;
(iii) het gebied van de Cocos (Keeling) Islands;
(iv) het gebied van de Ashmore en Cartier Islands;
(v) het Coral Sea Islands gebied; en
(vi) elk gebied grenzend aan de territoriale grenzen van Australië en de bovengenoemde gebieden ten aanzien waarvan, en gedurende de tijd dat dit het geval is, in overeenstemming met het internationale recht, een wettelijk voorschrift van Australië of van een Staat of deel van Australië of van een bovengenoemd gebied van kracht is, welke de exploitatie van natuurlijke rijkdommen van de zeebodem en de ondergrond van het continentale plat regelt;
(b) betekent de uitdrukking „Nederland” dat deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, en het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan waarop het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft;
(c) betekenen de uitdrukkingen „Staat”, „een van de Staten” en „andere Staat” Australië of Nederland, al naar het zinsverband vereist;
(d) betekent de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
(e) betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing met een rechtspersoon wordt gelijkgesteld;
(f) betekent de uitdrukking „belasting” Australische belasting of Nederlandse belasting, al naar het zinsverband vereist;
(g) betekent de uitdrukking „Australische belasting” belasting geheven door Australië, waarop deze Overeenkomst krachtens artikel 2 van toepassing is;
(h) betekent de uitdrukking „Nederlandse belasting” belasting geheven door Nederland, waarop deze Overeenkomst krachtens artikel 2 van toepassing is;
(i) betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”, wat Australië betreft, de „Commissioner of Taxation” of zijn bevoegde vertegenwoordiger, en wat Nederland betreft, de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
(j) betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een van de Staten” en „onderneming van de andere Staat” een onderneming gedreven door een inwoner van Australië of een onderneming gedreven door een inwoner van Nederland, al naar het zinsverband vereist;
(k) omvatten woorden in het enkelvoud het meervoud en woorden in het meervoud het enkelvoud.
(2) In deze Overeenkomst omvatten de uitdrukkingen „Australische belasting” en „Nederlandse belasting” niet boete of interest, die wordt geheven op grond van de wetgeving van een van beide Staten met betrekking tot de belastingen waarop deze Overeenkomst krachtens artikel 2 van toepassing is.
(3) Voor de toepassing van deze Overeenkomst door elk van de Staten heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet anders omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is.
Artikel 4. Woonplaats
(1) Voor de toepassing van deze Overeenkomst is een persoon inwoner van een van de Staten -
(a) indien het Australië betreft, onder voorbehoud van het tweede lid, indien de persoon een inwoner van Australië is voor de toepassing van de Australische belasting; en
(b) indien het Nederland betreft, indien de persoon een inwoner van Nederland is voor de toepassing van de Nederlandse belasting, maar niet indien hij in Nederland slechts aan belasting onderworpen is ter zake van inkomsten uit bronnen in Nederland.
(2) Met betrekking tot inkomsten uit bronnen in Nederland wordt een persoon die onderworpen is aan Australische belasting voor inkomsten die afkomstig zijn uit bronnen in Australië, niet behandeld als een inwoner van Australië, tenzij de inkomsten uit bronnen in Nederland onderworpen zijn aan Australische belasting of, indien deze inkomsten zijn vrijgesteld van Australische belasting, zij zijn vrijgesteld uitsluitend omdat zij onderworpen zijn aan Nederlandse belasting.
(3) Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, gelden de volgende regels:
(a) hij wordt geacht uitsluitend inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft;
(b) indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht uitsluitend inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn.
(4) Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt hij geacht uitsluitend inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.
Artikel 5. Vaste inrichting
(1) Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting waarin de werkzaamheden van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
(2) De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder -
(a) een plaats waar leiding wordt gegeven;
(b) een filiaal;
(c) een kantoor;
(d) een fabriek;
(e) een werkplaats;
(f) een mijn, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen;
(g) een bezitting, gebezigd voor landbouw, veeteelt of bosbouw;
(h) de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie-, installatie- of montagewerkzaamheden waarvan de duur twaalf maanden overschrijdt.
(3) Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting te bezitten, enkel omdat -
(a) gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
(b) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;
(c) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;
(d) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
(e) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend voor werkzaamheden voor de onderneming die van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben, zoals reclame of wetenschappelijk onderzoek.
(4) Een onderneming wordt geacht een vaste inrichting in een van de Staten te bezitten en haar bedrijf met behulp van deze vaste inrichting uit te oefenen, indien -
(a) zij in die Staat gedurende langer dan twaalf maanden werkzaamheden van toezichthoudende aard verricht in verband met een bouwwerk dat, of constructie-, installatie of montagewerkzaamheden die in die Staat worden uitgevoerd; of
(b) groot materiaal in die Staat wordt gebruikt gedurende langer dan twaalf maanden door, voor of onder contract met de onderneming bij de opsporing of de exploitatie van natuurlijke rijkdommen of bij werkzaamheden die verband houden met zodanige opsporing of exploitatie.
(5) Een persoon die in een van de Staten voor een onderneming van de andere Staat werkzaam is - niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van het zesde lid - wordt als een in de eerstbedoelde Staat aanwezige vaste inrichting van die onderneming beschouwd, indien -
(a) hij een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in die Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij zijn werkzaamheden beperkt blijven tot de aankoop van goederen of koopwaar voor de onderneming; of
(b) hij, op deze wijze werkzaam, in die Staat voor de onderneming goederen of koopwaar vervaardigt of bewerkt welke aan de onderneming toebehoren, met dien verstande dat deze bepaling alleen van toepassing is met betrekking tot de op deze wijze vervaardigde of bewerkte goederen of koopwaar.
(6) Een onderneming van een van de Staten wordt niet geacht een vaste inrichting in de andere Staat te bezitten op grond van de enkele omstandigheid dat zij aldaar zaken doet door middel van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, indien deze persoon in de normale uitoefening van zijn bedrijf als zulk een makelaar of vertegenwoordiger handelt.
(7) De enkele omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst, dat inwoner is van de andere Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij met behulp van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van de beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.
(8) De beginselen, die zijn vermeld in het eerste tot en met het zevende lid zijn van toepassing, indien voor de toepassing van deze Overeenkomst moet worden vastgesteld of er een vaste inrichting buiten beide Staten is, en of een onderneming die niet een onderneming van een van de Staten is, een vaste inrichting in een van de Staten bezit.
HOOFDSTUK III. Belastingheffing naar het inkomen
Artikel 6. Inkomsten uit onroerende goederen
(1) Inkomsten uit onroerende goederen, daaronder begrepen royalty’s en andere vergoedingen ter zake van de exploitatie van mijnen of steengroeven of ter zake van de winning van enige natuurlijke rijkdom, mogen worden belast in de Staat waar deze onroerende goederen, mijnen, steengroeven of natuurlijke rijkdommen zijn gelegen.
(2) Inkomsten uit erfpacht en inkomsten uit elk ander rechtstreeks belang in of op al dan niet bebouwde grond worden beschouwd als inkomsten uit onroerend goed. Inkomsten uit schepen of luchtvaartuigen worden evenwel niet als inkomsten uit onroerend goed beschouwd.
(3) De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor de uitoefening van een vrij beroep.
Artikel 7. Winst uit onderneming
(1) De voordelen van een onderneming van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
(2) Met inachtneming van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn, die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde; of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is of met andere ondernemingen waarmede zij transacties aangaat.
(3) Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten de kosten van de onderneming (daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten) die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt en die aftrekbaar zouden zijn, indien de vaste inrichting een onafhankelijke eenheid was die deze kosten maakte, ongeacht of zij gemaakt zijn in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd of elders.
(4) Geen voordelen worden aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
(5) Voor de toepassing van dit artikel zijn, behoudens het bepaalde in de in dit lid genoemde artikelen, in de voordelen van een onderneming niet begrepen de bestanddelen van het inkomen die worden behandeld in de artikelen 6, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 16 en 17.
Artikel 8. Zeevaart en luchtvaart
(1) Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen verkregen door een inwoner van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar.
(2) Niettegenstaande de bepaling van het eerste lid mogen die voordelen in de andere Staat worden belast, indien het voordelen betreft ter zake van schepen of luchtvaartuigen waarvan de exploitatie uitsluitend beperkt is tot plaatsen in die andere Staat.
(3) De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn van toepassing op het aandeel in de voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen verkregen door een inwoner van een Staat uit hoofde van een deelneming in een „pool”, in een gemeenschappelijke vervoersorganisatie of in een internationaal geëxploiteerd agentschap.
(4) Voor de toepassing van dit artikel worden voordelen behaald met het vervoer van personen, levende have, post, goederen of koopwaar die in een Staat aan boord van een schip of luchtvaartuig gaan of daarin worden geladen om in een andere plaats in die Staat van boord te gaan of te worden gelost, behandeld als voordelen ter zake van schepen of luchtvaartuigen waarvan de exploitatie uitsluitend beperkt is tot plaatsen in die Staat.
(5) De in een van de Staten te belasten voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen ter zake waarvan een inwoner van de andere Staat in de eerstbedoelde Staat op grond van het tweede of derde lid mag worden belast, overschrijden niet 5 percent van het bedrag (na aftrek van kortingen) dat voor het vervoer in het kader van zodanige exploitatie betaald of verschuldigd is.
(6) Het vijfde lid is niet van toepassing op voordelen behaald met de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen door een inwoner van een van de Staten die zijn hoofdkantoor in de andere Staat heeft, en evenmin op voordelen behaald met de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen door een inwoner van een Staat, indien die voordelen op andere wijze worden behaald dan met het vervoer van passagiers, levende have, post, goederen of koopwaar.
Artikel 9. Gelieerde ondernemingen
(1) Indien:
(a) een onderneming van een van de Staten onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Staat; of
(b) dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een van de Staten en een onderneming van de andere Staat,
en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden gelden, die afwijken van die welke verwacht zouden mogen worden te gelden tussen onafhankelijke ondernemingen die geheel onafhankelijk met elkaar zaken doen, mogen alle voordelen waarvan verwacht had mogen worden dat zij zonder deze voorwaarden door een van de ondernemingen zouden zijn behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet zijn behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.
(2) Indien voordelen, ter zake waarvan een onderneming van een van de Staten in die Staat in de belastingheffing is betrokken, op grond van het eerste lid eveneens zijn begrepen in de voordelen van een onderneming van de andere Staat en dienovereenkomstig zijn belast, en deze voordelen bestaan uit voordelen waarvan verwacht had mogen worden dat zij door de onderneming van de andere Staat zouden zijn behaald, indien tussen de ondernemingen zodanige voorwaarden hadden gegolden als verwacht hadden mogen worden te gelden tussen onafhankelijke ondernemingen die geheel onafhankelijk met elkaar zaken doen, zal de eerstbedoelde Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven dienovereenkomstig herzien. Bij deze herziening wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van deze Overeenkomst ten aanzien van de aard van de voordelen en te dien einde plegen de bevoegde autoriteiten van de Staten zo nodig met elkaar overleg.
Artikel 10. Dividenden
(1) Dividenden betaald door een lichaam dat voor de toepassing van de belasting van een van de Staten inwoner van die Staat is, mogen, indien het dividenden betreft waartoe een inwoner van de andere Staat uiteindelijk gerechtigd is, in die andere Staat worden belast.
(2) Deze dividenden mogen in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt voor de toepassing van zijn belasting inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 15 percent van het bruto-bedrag van de dividenden niet overschrijden. De bepalingen van dit lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winsten waaruit de dividenden worden betaald.
(3) In dit artikel betekent de uitdrukking „dividenden” -
(a) wat Australië betreft, inkomsten uit aandelen en andere inkomsten, die door de belastingwetgeving van Australië met inkomsten uit aandelen worden gelijkgesteld; en
(b) wat Nederland betreft, inkomsten die aan dividendbelasting zijn onderworpen.
(4) De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de persoon die uiteindelijk tot de dividenden gerechtigd is en die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent met behulp van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
(5) Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner van een van de Staten is en waartoe een persoon die geen inwoner van de andere Staat is uiteindelijk gerechtigd is, zijn in die andere Staat van belasting vrijgesteld, behalve voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting behoort, zulks met dien verstande dat dit lid niet van toepassing is met betrekking tot dividenden betaald door een lichaam dat voor de toepassing van de Australische belasting inwoner is van Australië en dat voor de toepassing van de Nederlandse belasting tevens inwoner is van Nederland.
Artikel 11. Interest
(1) Interest afkomstig uit een van de Staten mag, indien het interest betreft waartoe een inwoner van de andere Staat uiteindelijk gerechtigd is, in die andere Staat worden belast.
(2) Deze interest mag in de Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 10 percent van het bruto-bedrag van de interest niet overschrijden.
(3) De uitdrukking „interest” in dit artikel omvat interest uit overheidsleningen of uit obligaties of schuldbewijzen, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst, en interest uit iedere andere vorm van schuldenaarschap alsmede alle andere inkomsten die door de belastingwetgeving van de Staat waaruit de inkomsten afkomstig zijn, met interest of inkomsten uit geldleningen worden gelijkgesteld. De uitdrukking omvat niet inkomsten waarop artikel 10 van toepassing is.
(4) De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de persoon die uiteindelijk tot de interest gerechtigd is en die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent met behulp van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest verschuldigd is, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
(5) Interest wordt geacht uit een Staat afkomstig te zijn, indien zij wordt betaald door die Staat zelf of door een staatkundig onderdeel van die Staat of door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam van die Staat of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel -
(a) de persoon die de interest betaalt inwoner is van een van de Staten en in de andere Staat of buiten beide Staten een vaste inrichting bezit, waarvoor de schuldvordering ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en de interest ten laste komt van de vaste inrichting, wordt de interest geacht daarvandaan afkomstig te zijn waar de vaste inrichting is gevestigd;
(b) de persoon die de interest betaalt niet inwoner is van een van beide Staten, maar in een van de Staten een vaste inrichting bezit, waarvoor de schuldvordering ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en de interest ten laste komt van de vaste inrichting, wordt de interest geacht daarvandaan afkomstig te zijn waar de vaste inrichting is gevestigd.
(6) Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de persoon die uiteindelijk tot de interest gerechtigd is of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan zij wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat, naar verwacht had mogen worden, zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de betaalde interest belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, doch onder voorbehoud van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.
Artikel 12. Royalty’s
(1) Royalty’s afkomstig uit een van de Staten mogen, indien het royalty’s betreft waartoe een inwoner van de andere Staat uiteindelijk gerechtigd is, in die andere Staat worden belast.
(2) Deze royalty’s mogen in de Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 10 percent van het bruto-bedrag van de royalty's niet overschrijden.
(3) De uitdrukking „royalty’s” in dit artikel betekent vergoedingen, al dan niet periodiek betaald en hoe ook omschreven of berekend, voor zover zij worden betaald voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht, van een octrooi, van een tekening of model, van een plan, van een geheim recept of een geheime werkwijze, van een fabrieks- of handelsmerk, of van een andere soortgelijke zaak of soortgelijk recht, of van nijverheidsuitrusting, handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, dan wel voor het verstrekken van kennis of inlichtingen op het gebied van wetenschap, techniek, nijverheid of handel of voor het verstrekken van bijstand van bijkomstige en aanvullende aard die verleend wordt om de toepassing of het genot van die kennis of inlichtingen of van elke andere zaak of elk ander recht waarop dit artikel van toepassing is, mogelijk te maken. De uitdrukking omvat ook vergoedingen, voor zover zij worden betaald voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, bioscoopfilms, van films of beeldbanden voor televisieuitzendingen of van geluidsbanden voor radio-uitzendingen.
(4) De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de persoon die uiteindelijk tot de royalty’s gerechtigd is en die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent met behulp van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting en de zaak of het recht uit hoofde waarvan de royalty’s verschuldigd zijn, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
(5) Royalty’s worden geacht uit een Staat afkomstig te zijn, indien zij worden betaald door die Staat zelf of door een staatkundig onderdeel van die Staat of door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam van die Staat of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel -
(a) de persoon die de royalty’s betaalt inwoner is van een van de Staten en in de andere Staat of buiten beide Staten een vaste inrichting bezit, waarvoor de verplichting tot betaling van de royalty’s was aangegaan, en de royalty’s ten laste komen van de vaste inrichting, worden de royalty’s geacht daarvandaan afkomstig te zijn waar de vaste inrichting is gevestigd;
(b) de persoon die de royalty’s betaalt niet inwoner is van een van beide Staten, maar in een van de Staten een vaste inrichting bezit, waarvoor de verplichting tot betaling van de royalty’s was aangegaan, en de royalty’s ten laste komen van de vaste inrichting, worden de royalty’s geacht daarvandaan afkomstig te zijn waar de vaste inrichting is gevestigd.
(6) Indien, tengevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de persoon die uiteindelijk tot de royalty’s gerechtigd is of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde royalty’s, gelet op de prestatie waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat, naar verwacht had mogen worden, zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de betaalde royalty’s belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, doch onder voorbehoud van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.
Artikel 13. Vervreemding van zaken
(1) Voordelen uit de vervreemding van onroerende goederen mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.
(2) Voor de toepassing van dit artikel -
(a) omvat de uitdrukking „onroerende goederen” -
(i) erfpacht of elk ander rechtstreeks belang in of op grond;
(ii) rechten tot exploitatie of tot opsporing van natuurlijke rijkdommen; en
(iii) aandelen of vergelijkbare belangen in een lichaam, waarvan de bezittingen geheel of in hoofdzaak bestaan uit rechtstreekse belangen in of op grond in een van de Staten of uit concessies tot exploitatie of tot opsporing van natuurlijke rijkdommen in een van de Staten;
(b) worden onroerende goederen geacht gelegen te zijn -
(i) indien zij bestaan uit rechtstreekse belangen in of op grond - in de Staat waar de grond is gelegen;
(ii) indien zij bestaan uit concessies tot exploitatie of tot opsporing van natuurlijke rijkdommen - in de Staat waar de natuurlijke rijkdommen zijn gelegen of de opsporing zal plaatsvinden; en
(iii) indien zij bestaan uit aandelen of vergelijkbare belangen in een lichaam, waarvan de bezittingen geheel of in hoofdzaak bestaan uit rechtstreekse belangen in of op grond in een van de Staten of uit concessies tot exploitatie of tot opsporing van natuurlijke rijkdommen in een van de Staten - in de Staat waar de bezittingen of de voornaamste bezittingen van het lichaam zijn gelegen.
(3) Voordelen verkregen door een natuurlijke persoon, die inwoner is van Australië, uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat voor de toepassing van de Nederlandse belasting inwoner is van Nederland, mogen in Nederland worden belast.
Artikel 14. Zelfstandige arbeid
Voordelen verkregen door een natuurlijke persoon, die inwoner is van een van de Staten, in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere zelfstandige werkzaamheden van soortgelijke aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij hij in de andere Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij over zulk een vast middelpunt beschikt, mogen de voordelen in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend.
Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid
(1) Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
(2) Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een in de andere Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien -
(a) de genieter in die andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in het „year of income” of in het belastingjaar van die andere Staat een totaal van 183 dagen niet te boven gaan; en
(b) de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van die andere Staat is; en
(c) de beloning niet aftrekbaar is bij het bepalen van de belastbare winst van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat de werkgever in die andere Staat heeft.
(3) Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer slechts in die Staat belastbaar.
Artikel 16. Bestuurders- en commissarissenbeloningen
(1) Indien een inwoner van Nederland „director” is van een lichaam dat inwoner is van Australië en van dat lichaam tantièmes en andere beloningen ontvangt ter zake van de diensten die hij aan het lichaam heeft bewezen, mogen deze tantièmes en andere beloningen in Australië worden belast.
(2) Indien een inwoner van Australië bestuurder of commissaris is van een lichaam dat inwoner is van Nederland en van dat lichaam tantièmes en andere beloningen ontvangt ter zake van de diensten die hij aan het lichaam heeft bewezen, mogen deze tantièmes en andere beloningen in Nederland worden belast.
(3) Indien de in het eerste of tweede lid bedoelde beloningen verkregen worden door een persoon die werkzaamheden van regelmatige en wezenlijke aard verricht in een vaste inrichting, welke gevestigd is in de andere Staat dan de Staat waarvan het lichaam inwoner is, en de beloningen aftrekbaar zijn bij het bepalen van de belastbare winst van die vaste inrichting, zijn de beloningen, voor zover zij aldus aftrekbaar zijn, niettegenstaande de bepalingen van het eerste of tweede lid van dit artikel, slechts belastbaar in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
Artikel 17. Artiesten
(1) Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15 mogen voordelen of inkomsten, verkregen door artiesten (zoals toneelspelers, film-, radio- of televisieartiesten, alsmede musici en sportbeoefenaars) uit hun persoonlijke werkzaamheden als zodanig, worden belast in de Staat waar deze werkzaamheden worden verricht.
(2) Niettegenstaande het bepaalde in de artikelen 5 en 7 mogen, indien de diensten van een artiest als bedoeld in het eerste lid in een van de Staten worden verschaft door een onderneming van de andere Staat, de door die onderneming uit het verschaffen van die diensten verkregen voordelen in de eerstbedoelde Staat worden belast, indien de artiest die de diensten verricht of een familielid van die persoon die onderneming onmiddellijk of middellijk beheerst.
(3) De uitdrukking „familielid” in dit artikel betekent een broer, een zuster, een echtgenoot, een bloedverwant in de rechte stijgende lijn of een bloedverwant in de rechte dalende lijn.
Artikel 18. Pensioenen en lijfrenten
(1) Pensioenen, daaronder begrepen pensioenen toegekend krachtens de bepalingen van een publiekrechtelijke regeling inzake sociale zekerheid, doch daaronder niet begrepen pensioenen waarop artikel 19 van toepassing is, betaald aan een inwoner van een van de Staten, alsmede aan een zodanige inwoner betaalde lijfrenten, zijn slechts in die Staat belastbaar.
(2) De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat
Artikel 19. Overheidsfuncties
(1) Beloningen (daaronder begrepen pensioenen) betaald aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten in de uitoefening van overheidsfuncties bewezen aan een van de Staten of aan een staatkundig onderdeel van een van de Staten of aan een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam van een van de Staten, mogen in die Staat worden belast. Een zodanige beloning, behalve een pensioen, is echter slechts in de andere Staat belastbaar, indien de diensten in die andere Staat worden bewezen en de ontvanger een inwoner is van die andere Staat, die -
(a) staatsburger of onderdaan is van die Staat; of
(b) niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.
(2) Dit artikel is niet van toepassing op beloningen (daaronder begrepen pensioenen) ter zake van diensten, bewezen in het kader van een bedrijf of onderneming uitgeoefend door een van de Staten of een staatkundig onderdeel van een van de Staten of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam van een van de Staten. In dat geval zijn de bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 van toepassing.
Artikel 20. Professoren en leraren
(1) Vergoedingen die een professor of leraar, die inwoner is van een van de Staten en die gedurende een tijdvak van ten hoogste 2 jaren de andere Staat bezoekt met het doel onderwijs te geven of zich bezig te houden met voortgezette studie of wetenschappelijk onderzoek aan een universiteit, hogeschool, school of andere onderwijsinrichting, voor zodanige werkzaamheden ontvangt, zijn slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar.
(2) Dit artikel vindt geen toepassing op vergoedingen die hij ontvangt voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek in de eerste plaats voor het persoonlijke nut van een bepaalde persoon of van bepaalde personen wordt verricht.
Artikel 21. Studenten
Betalingen die een student die inwoner is, of onmiddellijk voor zijn bezoek aan een van de Staten inwoner was, van de andere Staat en die uitsluitend voor zijn studie tijdelijk in de eerstbedoelde Staat verblijf houdt, ontvangt uit bronnen buiten die eerstbedoelde Staat ten behoeve van zijn onderhoud of studie zijn in die eerstbedoelde Staat vrijgesteld van belasting.
Artikel 22. Inkomsten van een persoon met een dubbele woonplaats
Indien een persoon, die ingevolge de bepaling van het eerste lid van artikel 4 inwoner van beide Staten is, maar ingevolge de bepalingen van het derde of vierde lid van dat artikel voor de toepassing van deze Overeenkomst geacht wordt uitsluitend inwoner te zijn van een van de Staten, inkomsten verkrijgt uit bronnen in die Staat of uit bronnen buiten beide Staten, zijn die inkomsten slechts in die Staat belastbaar.
HOOFDSTUK IV. Wijze van vermijding van dubbele belasting
Artikel 23
(1) Met inachtneming van de alsdan geldende bepalingen van de wetgeving van Australië die betrekking hebben op de verrekening van belasting die in een gebied buiten Australië betaald is, met belasting van Australië (welke bepalingen het algemene beginsel van het hiernavolgende niet mogen aantasten), wordt Nederlandse belasting die, hetzij rechtstreeks, hetzij door inhouding, is betaald ter zake van voordelen of inkomsten die door een persoon die inwoner is van Australië uit Nederlandse bronnen zijn verkregen (daaronder, in het geval van dividend, niet begrepen belasting die is betaald ter zake van de winst waaruit het dividend is betaald), verrekend met Australische belasting die over die voordelen of inkomsten verschuldigd is.
(2) Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Australië mogen worden belast.
(3) Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen betreffende de verliescompensatie in de eenzijdige voorschriften tot het vermijden van dubbele belasting, verleent Nederland een vermindering op het overeenkomstig het tweede lid van dit artikel berekende belastingbedrag tot een bedrag dat gelijk is aan dat gedeelte van het belastingbedrag dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat als het gedeelte van het inkomen dat in de in het tweede lid van dit artikel bedoelde grondslag is begrepen en dat volgens de artikelen 6 en 7, artikel 8, tweede en derde lid, artikel 10, vierde lid, artikel 11, vierde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, eerste lid, artikel 14, artikel 15, eerste lid, artikel 16, eerste lid, en artikel 19 van deze Overeenkomst in Australië mag worden belast, staat tot het bedrag van het gehele inkomen dat de in het tweede lid van dit artikel bedoelde grondslag vormt.
Nederland verleent voorts een vermindering op de aldus berekende Nederlandse belasting voor die bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, artikel 12, tweede lid, en artikel 17 in Australië mogen worden belast en die in de in het tweede lid van dit artikel bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze vermindering is het laagste van de volgende bedragen:
(a) het bedrag dat gelijk is aan de in Australië geheven belasting;
(b) het bedrag van de Nederlandse belasting dat tot het overeenkomstig het tweede lid van dit artikel berekende belastingbedrag in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de genoemde bestanddelen van het inkomen staat tot het bedrag van het inkomen dat de in het tweede lid van dit artikel bedoelde grondslag vormt.
HOOFDSTUK V. Bijzondere bepalingen
Artikel 24. Regeling voor onderling overleg
(1) Indien een inwoner van een Staat van oordeel is dat de maatregelen van de bevoegde autoriteit van een van de Staten of van beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, kan hij, onverminderd de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Staat waarvan hij inwoner is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
(2) De bevoegde autoriteit tracht, indien de klacht van de belastingplichtige haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid met de bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, te vermijden. De aldus bereikte oplossing wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Staten.
(3) De bevoegde autoriteiten van de Staten trachten gezamenlijk moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze Overeenkomst, op te lossen.
(4) De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde uitvoering te geven aan de bepalingen van deze Overeenkomst.
Artikel 25. Uitwisseling van inlichtingen
(1) De bevoegde autoriteiten van de Staten wisselen zodanige inlichtingen uit als nodig zijn om uitvoering te geven aan deze Overeenkomst of aan de nationale wetgeving van de Staten met betrekking tot de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met deze Overeenkomst. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1. Alle door de bevoegde autoriteit van een Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die onder de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is, en mogen uitsluitend voor die doeleinden worden gebruikt.
(2) In geen geval worden de bepalingen van het eerste lid aldus uitgelegd dat zij een van de Staten de verplichting opleggen -
(a) administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere Staat;
(b) bijzonderheden te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Staat;
(c) inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.
Artikel 26. Diplomatieke en consulaire ambtenaren
De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke of consulaire ambtenaren en beambten ontlenen aan de algemene regelen van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
Artikel 27. Uitvoeringsvoorschriften
De bevoegde autoriteit van Nederland kan uitvoeringsvoorschriften vaststellen die nodig zijn om de bepalingen van deze Overeenkomst in Nederland uit te voeren.
Artikel 28. Uitbreiding
(1) Deze Overeenkomst kan, hetzij in haar geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat niet in Europa is gelegen en dat belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.
(2) Tenzij anders is overeengekomen, wordt door de beëindiging van deze Overeenkomst niet tevens de toepasselijkheid van de Overeenkomst op het deel van het Koninkrijk der Nederlanden waartoe zij ingevolge dit artikel is uitgebreid, beëindigd.
HOOFDSTUK VI. Slotbepalingen
Artikel 29. Inwerkingtreding
Deze Overeenkomst treedt in werking op de dag waarop de Regering van Australië en de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden langs diplomatieke weg nota’s uitwisselen waarin zij elkaar mededelen, dat het laatste is gedaan van al hetgeen nodig is om aan deze Overeenkomst verbindende kracht te verlenen in Australië en in Nederland, en deze Overeenkomst vindt daarna toepassing -
(a) in beide Staten, met betrekking tot de bronheffingen op dividenden en interest, op dividenden en interest die op of na 1 juli 1975 zijn verkregen;
(b) in Australië, met betrekking tot belasting naar het inkomen van elk „year of income” dat op of na 1 juli 1975 aanvangt;
(c) in Nederland, met betrekking tot andere belastingen dan de dividendbelasting, voor belastingjaren en -tijdvakken, die op of na 1 januari 1975 aanvangen.
Artikel 30. Beëindiging
Deze Overeenkomst blijft voor onbepaalde tijd van kracht, maar de Regering van Australië of de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden kan op of voor 30 juni van ieder kalenderjaar na het jaar 1979 aan de andere Regering langs diplomatieke weg een schriftelijke kennisgeving van beëindiging zenden in welk geval de Overeenkomst ophoudt van toepassing te zijn -
(a) in beide Staten, met betrekking tot de bronheffingen op dividenden, interest en royalty’s, op dividenden, interest en royalty’s die op of na 1 juli van het kalenderjaar volgend op dat waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan, zijn verkregen;
(b) in Australië, met betrekking tot belasting naar het inkomen van elk „year of income” dat op of na 1 juli van het kalenderjaar volgend op dat waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan, aanvangt;
(c) in Nederland, met betrekking tot andere belastingen dan de hiervoor onder (a) genoemde bronheffingen, voor belastingjaren en -tijdvakken, die na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan, aanvangen.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te Canberra, de zeventiende maart, negentienhonderd zesenzeventig, in de Nederlandse en Engelse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden:
(w.g.) PEKELHARING
Voor de Regering van Australië:
(w.g.) PHILLIP LYNCH
Protocol
De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Australië zijn bij de ondertekening van de Overeenkomst tussen de twee Staten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen de volgende bepalingen overeengekomen welke een integrerend deel van de genoemde Overeenkomst vormen.
(1) Wat betreft de artikelen 6 tot en met 8 en 10 tot en met 17:
voordelen of inkomsten die door een inwoner van Nederland worden verkregen en die op grond van deze artikelen in Australië mogen worden belast, worden voor de toepassing van de Australische wetgeving inzake de inkomstenbelasting geacht inkomsten uit bronnen in Australië te zijn.
(2) Wat betreft de artikelen 7 en 9:
indien de inlichtingen die de bevoegde autoriteit van een Staat ter beschikking staan ontoereikend zijn om de voordelen van een onderneming welke in die Staat volgens artikel 7 of artikel 9 mogen worden belast, vast te stellen, beletten de bepalingen van deze artikelen in geen enkel opzicht de toepassing van de wetgeving van die Staat betreffende het vaststellen van de belastingschuld van een persoon, met dien verstande dat deze wetgeving, voor zover de inlichtingen die de bevoegde autoriteit ter beschikking staan zulks toelaten, moet worden toegepast in overeenstemming met de beginselen van deze artikelen.
(3) Wat betreft de artikelen 7 en 23:
voordelen van een onderneming van een van de Staten uit het uitoefenen van een verzekeringsbedrijf van welke soort van verzekering ook, anders dan levensverzekering, mogen in de andere Staat worden belast overeenkomstig de wetgeving van die Staat, die speciaal betrekking heeft op de belastingheffing van een persoon die een dergelijk bedrijf uitoefent. Ten aanzien van de vermijding van dubbele belasting is artikel 23 van toepassing alsof de aldus belaste voordelen waren toe te rekenen aan een vaste inrichting van de onderneming in de Staat die de belasting heft.
(4) Wat betreft de artikelen 10, 11 en 12:
verzoeken om teruggaaf van belasting die door Nederland in strijd met de bepalingen van deze artikelen is geheven, moeten bij de bevoegde autoriteit van Nederland worden ingediend binnen een tijdvak van drie jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.
(5) Wat betreft artikel 23:
(a) indien voordelen of inkomsten verkregen door een inwoner van Australië op grond van de bepalingen van de artikelen 6 tot en met 8 en 10 tot en met 17 in Nederland mogen worden belast, worden deze voordelen of inkomsten voor de toepassing van het eerste lid van artikel 23 en van de bepalingen van de Australische wetgeving inzake de inkomstenbelasting die handelen over de vermijding van dubbele belasting, geacht voordelen of inkomsten uit bronnen in Nederland te zijn;
(b) wat de Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting betreft, is de grondslag bedoeld in het tweede lid van artikel 23 het onzuivere inkomen of de winst in de zin van de Nederlandse wetten op de inkomstenbelasting, onderscheidenlijk de vennootschapsbelasting.
(6) Algemeen.
(a) Indien een van de Staten gerechtigd is de voordelen van een onderneming te belasten, mag die Staat als voordelen van de onderneming behandelen voordelen uit de vervreemding van bestanddelen van het bedrijfsvermogen van de onderneming, met uitzondering van voordelen waarop het eerste lid van artikel 13 van toepassing is.
(b) Indien in een Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting, welke in de toekomst wordt gesloten tussen Australië en en derde Staat die op de dag van ondertekening van dit Protocol lid is van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, Australië er in toestemt zijn belastingtarief -
(i) op dividenden betaald door een lichaam dat voor de toepasng van de Australische belasting inwoner is van Australië en waartoe een lichaam dat inwoner is van de derde Staat gerechtigd is, te beperken tot een tarief dat lager is dan dat waarin het tweede lid van artikel 10 voorziet; of
(ii) op interest afkomstig uit Australië waartoe een inwoner van de derde Staat gerechtigd is, te beperken tot een tarief dat lager is dan dat waarin het tweede lid van artikel 11 voorziet; of
(iii) op royalty’s afkomstig uit Australië waartoe een inwoner van de derde Staat gerechtigd is, te beperken tot een tarief dat lager is dan dat waarin het tweede lid van artikel 12 voorziet,
zal de Regering van Australië de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden onmiddellijk schriftelijk langs diplomatieke weg inlichten en zal zij onderhandelingen aangaan met de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden om de hiervoor in (i), (ii) en (iii) vermelde bepalingen te herzien ten einde Nederland dezelfde behandeling te verlenen als die waarin voor de derde Staat is voorzien.
GEDAAN in tweevoud te Canberra, de zeventiende maart, negentienhonderd zesenzeventig, in de Nederlandse en Engelse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden:
(w.g.) PEKELHARING
Voor de Regering van Australië:
(w.g.) PHILLIP LYNCH