peak performance
in tax consultancy

 

Belastingverdrag Oman

innovative_tax

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Sultanaat Oman tot het vermijden [...] belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, Muscat, 05-10-2009
Geldend van 28-12-2011 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Sultanaat Oman tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

(authentiek: nl)

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Sultanaat Oman tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van het Sultanaat Oman,

Geleid door de wens een verdrag te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen,

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG

Artikel 1. Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

  1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
  2. Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen of naar bestanddelen van het inkomen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
  3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
  4. in Nederland:
  5. de inkomstenbelasting;
  6. de loonbelasting;

iii.  de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet;

  1. de dividendbelasting;

 (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

  1. in het geval van het Sultanaat Oman:
  2. de vennootschapsbelasting geheven uit hoofde van koninklijk decreet nr. 47/1981 zoals gewijzigd; en
  3. de winstbelasting over vestigingen geheven uit hoofde van koninklijk decreet nr. 77/1989 zoals gewijzigd;

 (hierna te noemen: „Omaanse belasting”).

 

  1. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.

HOOFDSTUK II. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
  2. betekenen de uitdrukkingen „een Verdragsluitende Staat” en „de andere Verdragsluitende Staat” het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) of het Sultanaat Oman, naargelang de context vereist;
  3. betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent;
  4. betekent de uitdrukking „Sultanaat Oman” het grondgebied van het Sultanaat Oman en de daartoe behorende eilanden, met inbegrip van de territoriale wateren en elk gebied buiten de territoriale wateren waar het Sultanaat Oman in overeenstemming met het internationale recht en de wetgeving van het Sultanaat Oman soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen van de zeebodem, de ondergrond daarvan en de bovengelegen wateren;
  5. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
  6. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
  7. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdragsluitende Staat” en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;
  8. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming van een Verdragsluitende Staat, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;
  9. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
  10. in het geval van Nederland, de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
  11. in het geval van het Sultanaat Oman, de minister van Nationale Economische Zaken en het hoofd van het ministerie van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
  12. betekent de uitdrukking „onderdaan”:
  13. elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat bezit;
  14. elke rechtspersoon, maatschap of vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een Verdragsluitende Staat van kracht is.

 

  1. Voor de toepassing van het Verdrag door een Verdragsluitende Staat op enig moment heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat moment heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die Staat aan die uitdrukking wordt gegeven.

Artikel 4. Inwoner

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van inschrijving of enige andere soortgelijke omstandigheid en omvat tevens de Staat zelf en elk staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat.
  2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
  3. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
  4. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
  5. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
  6. indien de positie van een inwoner niet kan worden bepaald overeenkomstig de volgorde van het bepaalde in de onderdelen a, b en c, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderling overleg.

 

  1. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen. Indien de plaats van werkelijke leiding niet kan worden bepaald, regelen de bevoegde autoriteiten de aangelegenheid in onderling overleg.

Artikel 5. Vaste inrichting

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
  2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
  3. een plaats waar leiding wordt gegeven;
  4. een filiaal;
  5. een kantoor;
  6. een fabriek;
  7. een werkplaats; en
  8. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

 

  1. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden of daarmee verband houdende toezichthoudende activiteiten vormt uitsluitend een vaste inrichting indien de duur ervan 9 (negen) maanden overschrijdt.
  2. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking “vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
  3. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
  4. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;
  5. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
  6. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
  7. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
  8. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

 

  1. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het zesde lid van toepassing is – in een Verdragsluitende Staat werkzaam is namens een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat, wordt die onderneming niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die deze persoon voor de onderneming verricht, indien deze persoon:
  2. een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten te sluiten en dit recht in die Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij de werkzaamheden van deze persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij zouden worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken; of
  3. een dergelijke machtiging niet bezit, maar in de eerstgenoemde Staat gewoonlijk een voorraad goederen of koopwaar aanhoudt uit welke hij goederen of koopwaar levert namens de onderneming.

 

  1. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen. Indien de werkzaamheden van een dergelijke vertegenwoordiger evenwel volledig of bijna volledig worden verricht ten behoeve van die onderneming en tussen de onderneming en de vertegenwoordiger voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd ten aanzien van hun zakelijke en financiële betrekkingen die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, wordt hij niet beschouwd als een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van dit lid.
  2. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende zaken

  1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
  2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waar de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- (met inbegrip van de viskwekerij) en bosbedrijven en rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn. Vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen worden eveneens als „onroerende zaken” beschouwd. Schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
  4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn eveneens van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
  2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
  3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van werkzaamheden van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.
  4. Voor zover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Verdragsluitende Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling. De gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
  5. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
  6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
  7. Indien in de voordelen bestanddelen van het inkomen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zee- en luchtvervoer

  1. Voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.
  3. Voor de toepassing van dit artikel omvat de uitdrukking „exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer” door een onderneming:
  4. het charteren, huren of verhuren van schepen of luchtvaartuigen die volledig uitgerust, bemand en bevoorraad zijn en worden geëxploiteerd in internationaal verkeer;
  5. het charteren, huren of verhuren van schepen of luchtvaartuigen op basis van verhuur zonder bemanning, indien het charteren, huren of verhuren voortvloeit uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer;
  6. het gebruiken, onderhouden of verhuren van containers, indien dit gebruik, onderhoud of deze verhuur voortvloeit uit de exploitatie van schepen of luchtvaart in internationaal verkeer.

 

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

  1. Indien
  2. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat, of
  3. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,

 

en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

  1. Indien een Verdragsluitende Staat, in overeenstemming met de bepalingen van het eerste lid, in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, past die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aan. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt naar behoren rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10. Dividenden

  1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting:
  3. 0 (nul) percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is (niet zijnde een maatschap) dat onmiddellijk ten minste 10 (tien) percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;
  4. in alle overige gevallen 10 (tien) percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden.

 

De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van deze beperkingen.

  1. De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
  2. Niettegenstaande het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel, zijn dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat slechts belastbaar in de andere Verdragsluitende Staat, indien de uiteindelijk gerechtigde die Staat zelf is, een staatkundig onderdeel, een plaatselijk bestuur, een pensioenfonds of de Centrale Bank van een van beide Verdragsluitende Staten, het generale reservefonds van het Sultanaat Oman, het Omaanse investeringsfonds, de Omaanse ontwikkelingsbank of een ander bij wet ingesteld orgaan of bij wet ingestelde instelling welke geheel of voornamelijk toebehoort aan de Regering van het Sultanaat Oman, zoals van tijd tot tijd gezamenlijk kan worden vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten.
  3. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
  4. De bepalingen van het eerste, tweede en vierde lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14 naargelang van het geval, van toepassing.
  5. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.
  6. Met betrekking tot dividenden bedoeld in onderdeel a van het tweede lid die worden betaald door een lichaam dat inwoner is van Nederland, indien volgens de in het Sultanaat van Oman van kracht zijnde wetgeving de belasting over dergelijke dividenden in Oman zou resulteren in een belasting van minder dan 10 (tien) percent van het brutobedrag van de dividenden, mag Nederland een belasting heffen die niet meer bedraagt dan 10 (tien) percent van het bruto bedrag van de dividenden.
  7. De bepalingen van het achtste lid zijn evenwel niet van toepassing indien de dividenden worden betaald door een lichaam dat inwoner is van Nederland en de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een lichaam is dat inwoner is van het Sultanaat Oman en:
  8. de uiteindelijk gerechtigde tot het kapitaal van het lichaam dat de dividenden ontvangt uitsluitend de Regering van Oman of een staatkundig of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan is; of
  9. de aandelen in het lichaam dat de dividenden ontvangt regelmatig worden verhandeld op de effectenbeurs van Oman; of
  10. het lichaam dat de dividenden ontvangt zich bezighoudt met een actieve handels- of bedrijfuitoefening in Oman.

 

  1. Indien een lichaam niet voldoet aan een van de voorwaarden die zijn neergelegd in het negende lid, zijn de bepalingen van het achtste lid ter zake van dat lichaam ook niet van toepassing, indien door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten, in overeenstemming met artikel 25 van het Verdrag, in onderling overleg is vastgesteld dat dat lichaam niet hoofdzakelijk is opgericht of wordt aangehouden in het Sultanaat Oman om de voordelen van het tweede lid, onderdeel a, zeker te stellen en mits het lichaam dat de dividenden ontvangt inwoner is van het Sultanaat Oman en de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is.

Artikel 11. Interest

  1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die wordt verkregen door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uiteindelijke gerechtigde is, is slechts in die andere Staat belastbaar.
  2. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boetes voor te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14 naargelang van het geval, van toepassing.
  4. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van de interest van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 12. Royalty’s

  1. Royalty’s afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die worden betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze royalty’s mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting 8 (acht) percent van het brutobedrag van de royalty’s niet overschrijden. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van deze beperking.
  3. De uitdrukking „royalty’s”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen computersoftware, bioscoopfilms of films, banden of schijven voor radio- of televisieuitzendingen, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor het gebruik van of het recht van gebruik van uitrusting op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
  4. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14 naargelang van het geval, van toepassing.
  5. Royalty’s worden geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat indien zij worden betaald door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty’s betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty’s was aangegaan en deze royalty’s ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty’s geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
  6. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van de royalty’s van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 13. Vermogenswinsten

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft of van roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt waarover een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat beschikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming), mogen in die andere Staat worden belast.
  3. Voordelen verkregen door een onderneming van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen zijn slechts belastbaar in die Staat.
  4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

Artikel 14. Zelfstandige arbeid

  1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij hij in de andere Verdragsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij beschikt over een dergelijk vast middelpunt, mogen de inkomsten in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend.
  2. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 15. Inkomsten uit dienstbetrekking

  1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19, 20 en 21, zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
  3. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan, en
  4. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
  5. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de andere Staat heeft.

 

  1. Niettegenstaande de voorgaande leden van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, in die Staat worden belast.

Artikel 16. Directeursbeloningen

Directeursbeloningen, soortgelijke beloningen en andere beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars

  1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15, mogen voordelen of inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.
  2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
  3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op voordelen of inkomsten die worden verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit werkzaamheden als artiest of sportbeoefenaar die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, indien het bezoek aan die andere Staat geheel of grotendeels wordt ondersteund uit de openbare middelen van een of beide Verdragsluitende Staten, staatkundige onderdelen, plaatselijke publiekrechtelijke lichamen of bij wet ingestelde organen daarvan, of plaatsvindt in het kader van een culturele overeenkomst tussen de Regeringen van de Verdragsluitende Staten. In een zodanig geval zijn de voordelen of inkomsten slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de artiest of sportbeoefenaar inwoner is.

Artikel 18. Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, tweede lid, mogen pensioenen, lijfrenten en andere soortgelijke beloningen, afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat in de eerstbedoelde Staat worden belast.
  2. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van de socialezekerheidswetgeving van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mogen in de eerstbedoelde Staat worden belast.
  3. Een pensioen, lijfrente of andere soortgelijke beloning wordt geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat voor zover de met dit pensioen, deze lijfrente of andere soortgelijke beloning samenhangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen, deze lijfrente of deze andere soortgelijke beloning in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring. De ingevolge dit artikel aan een Verdragsluitende Staat toegekende heffingsrechten worden op geen enkele wijze beperkt door de overdracht van een pensioen, lijfrente of andere soortgelijke beloning van een in die Verdragsluitende Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij naar een in een andere Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij.
  4. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
  5. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing indien in plaats van een pensioen, lijfrente of andere soortgelijke beloning een afkoopsom ineens wordt betaald vóór de datum waarop het recht op pensioen, de lijfrente of andere soortgelijke beloning ingaat.

Artikel 19. Overheidsfuncties

1.

  1. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een Verdragsluitende Staat, een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een bij wet ingesteld orgaan daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die Staat, of dat onderdeel, of dat lichaam of dat orgaan, zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon een inwoner is van die Staat die:
  3. onderdaan is van die Staat; of
  4. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.

 

2.

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of bij wet ingesteld orgaan daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die Staat of dat onderdeel of dat lichaam of dat orgaan, slechts in die Staat belastbaar.
  2. Deze pensioenen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.

 

  1. De bepalingen van de artikelen 15, 16, 17 en 18 zijn van toepassing op salarissen, lonen, pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald ter zake van diensten verleend in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een bij wet ingesteld orgaan daarvan.

Artikel 20. Hoogleraren en onderzoekers

  1. Een natuurlijke persoon die onmiddellijk voorafgaand aan een bezoek aan de andere Verdragsluitende Staat inwoner is van een Verdragsluitende Staat en die andere Verdragsluitende Staat op uitnodiging van een erkende universiteit, hogeschool of soortgelijke onderwijsinstelling of instelling voor wetenschappelijk onderzoek bezoekt voor een tijdvak van ten hoogste twee jaar te rekenen vanaf de datum van aankomst in die andere Staat, uitsluitend voor het geven van onderwijs of verrichten van onderzoek of beide aan die onderwijs- of onderzoeksinstelling, is over de daaruit voortvloeiende beloning uitsluitend belasting verschuldigd in de eerstgenoemde Staat.
  2. Dit artikel is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar in de eerste plaats voor het persoonlijk nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.

Artikel 21. Studenten en stagiairs

Vergoedingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is of onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.

Artikel 22. Overige inkomsten

  1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een vast middelpunt aldaar, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14 naargelang van het geval, van toepassing.

HOOFDSTUK IV. METHODEN VOOR HET VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 23. Vermijding van dubbele belasting

  1. Dubbele belasting wordt in Nederland als volgt vermeden:
  2. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in het Sultanaat Oman mogen worden belast of slechts in het Sultanaat Oman belastbaar zijn.
  3. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, eerste, derde en vierde lid, artikel 7, eerste lid, artikel 10, zesde lid, artikel 11, derde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, artikel 19, eerste lid (onderdeel a) en tweede lid (onderdeel a) en artikel 22, tweede lid, van dit Verdrag in het Sultanaat Oman mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen van het inkomen vrij door een vermindering op zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden bedoelde bestanddelen van het inkomen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
  4. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor de bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 12, tweede lid, artikel 15, eerste en derde lid, artikel 16, artikel 17, eerste en tweede lid, en artikel 18, eerste, tweede en derde lid, van dit Verdrag in het Sultanaat Oman mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze vermindering is gelijk aan de in het Sultanaat Oman over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt, indien de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting daarin voorzien, niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
    Dit lid zal een tegemoetkoming nu of in de toekomst verleend uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting niet beperken, echter uitsluitend voor zover het de berekening van het bedrag van de vermindering op de Nederlandse belasting betreft met betrekking tot de som van inkomsten afkomstig uit meer dan een land en de voortwenteling van de belasting betaald in het Sultanaat Oman op bedoelde bestanddelen van het inkomen naar de volgende jaren.
  5. Niettegenstaande de bepalingen van onderdeel b, verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in het Sultanaat Oman betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, eerste lid, artikel 10, zesde lid, artikel 11, derde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 14, eerste lid, en artikel 22, tweede lid, van dit Verdrag in het Sultanaat Oman mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze vermindering zijn de bepalingen van onderdeel c van overeenkomstige toepassing.

 

  1. In het Sultanaat Oman wordt dubbele belasting als volgt vermeden:

indien een inwoner van het Sultanaat Oman inkomsten verwerft, die in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag in Nederland mogen worden belast, verleent het Sultanaat Oman een aftrek op de belasting over inkomsten van die inwoner tot een bedrag gelijk aan de inkomstenbelasting betaald in Nederland, hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van aftrek. Deze aftrek is evenwel niet hoger dan het deel van de inkomstenbelasting berekend voordat de aftrek is verleend die is toe te rekenen aan de inkomsten die in Nederland mogen worden belast.

HOOFDSTUK V. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 24. Non-discriminatie

  1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
  2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een Verdragsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
  3. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, vierde lid, of artikel 12, zesde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty's en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat.
  4. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.

Artikel 25. Regeling voor onderling overleg

  1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 24, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
  2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

Artikel 26. Uitwisseling van inlichtingen

  1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die nodig zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of van de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten met betrekking tot belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is, voor zover heffing uit hoofde daarvan niet in strijd is met het Verdrag, alsmede voor het voorkomen van het ontgaan van belasting. De uitwisseling van informatie wordt niet beperkt door artikel 1.
  2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruikmaken. Zij mogen de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.
  3. In geen geval worden de bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:
  4. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
  5. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in het bestuur van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
  6. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

 

  1. Indien inlichtingen worden verzocht door een Verdragsluitende Staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere Verdragsluitende Staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van inlichtingen aan om de verlangde inlichtingen te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere Staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke inlichtingen behoeft te beschikken. Op de in de vorige zin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het derde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke inlichtingen te weigeren inlichtingen te verstrekken.
  2. Onverminderd procedures uit hoofde van zijn nationale wetgeving, mogen de bepalingen van het derde lid in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is het verschaffen van inlichtingen te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de gegevens berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.

Artikel 27. Bijstand bij de invordering van belastingen

  1. De Verdragsluitende Staten verbinden zich elkaar bijstand te verlenen bij de invordering van belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is, tezamen met de interest, administratieve boetes en niet-strafrechtelijke boetes. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van dit artikel regelen.
  2. Verzoeken om bijstand door een Verdragsluitende Staat bij de invordering van deze belastingen gaan vergezeld van een verklaring van de bevoegde autoriteit van die Staat dat voornoemde belastingen krachtens de wetgeving van die Staat definitief zijn vastgesteld. Voor de toepassing van dit artikel is een belastingaanslag definitief vastgesteld indien een Verdragsluitende Staat krachtens zijn nationale wetgeving gerechtigd is de belasting in te vorderen en voor de belastingplichtige geen rechtsmiddelen openstaan om de invordering te beletten.
  3. Verzoeken bedoeld in het tweede lid worden gestaafd met een officieel afschrift van de executoriale titel, indien van toepassing vergezeld van een officieel afschrift van een definitieve administratieve of gerechtelijke beslissing.
  4. Verzoeken van een Verdragsluitende Staat die zijn aanvaard voor invordering door de andere Verdragsluitende Staat worden door deze uitgevoerd als hadden zij betrekking op zijn eigen belasting.
  5. Ten aanzien van belastingvorderingen waartegen rechtsmiddelen openstaan, kan de bevoegde autoriteit van een Verdragsluitende Staat teneinde zijn rechten te waarborgen, de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat verzoeken beschermende maatregelen te nemen. Verzoeken van een Verdragsluitende Staat die zijn aanvaard worden door de andere Verdragsluitende Staat uitgevoerd als hadden zij betrekking op zijn eigen belasting.
  6. Ingevolge dit artikel door de bevoegde autoriteit van een Verdragsluitende Staat geïnde bedragen worden overgemaakt aan de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat. Tenzij de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten anders overeenkomen, worden de gewone kosten ontstaan bij het verlenen van bijstand bij de invordering van belastingen gedragen door de aangezochte Staat.
  7. Niets in dit artikel wordt zo uitgelegd dat een Verdragsluitende Staat de verplichting wordt opgelegd:
  8. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving en administratieve praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
  9. maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde (ordre public).
  10. bijstand te verlenen indien de andere Verdragsluitende Staat niet alle redelijke invorderingsmaatregelen heeft aangewend die hem uit hoofde van zijn wetgeving of administratieve praktijk, ter beschikking staan.
  11. bijstand te verlenen in gevallen waarin de administratieve last voor die Staat duidelijk in verhouding onevenredig is met het voordeel te behalen door de andere Verdragsluitende Staat.

 

  1. Onverminderd de bepalingen van de voorgaande leden, wordt aan een door een Verdragsluitende Staat voor de toepassing van de voorgaande leden aanvaarde belastingvordering geen voorrang verleend op grond van haar aard en kan deze niet worden ingevorderd door middel van het in hechtenis nemen wegens schuld van de schuldenaar. Voorts wordt aan een door een Verdragsluitende Staat voor de toepassing van de voorgaande leden aanvaarde belastingvordering in die Staat geen voorrang verleend die uit hoofde van de wetgeving van de andere Verdragsluitende Staat op die belastingvordering van toepassing is.
  2. De verzoekende Staat blijft in alle gevallen jegens de aangezochte Staat of de belastingplichtige aansprakelijk voor de financiële gevolgen van invorderingsdaden die onterecht zijn gebleken ten aanzien van de realiteit van de betrokken belastingvordering of van de rechtsgeldigheid van de executoriale titel in de verzoekende Staat.

Artikel 28. Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten

  1. De bepalingen in dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of leden van consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
  2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat of in een derde Staat en die een onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die Staat.
  3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, op hun organen of functionarissen, noch op leden van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een derde Staat, die in een Verdragsluitende Staat verblijven, indien zij in die Staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.

Artikel 29. Protocol

Het bijgevoegde Protocol vormt een integrerend onderdeel van dit Verdrag.

HOOFDSTUK VI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 30. Inwerkingtreding

Elk van beide Verdragsluitende Staten stelt de andere Verdragsluitende Staat er langs diplomatieke weg van in kennis dat de wettelijk vereiste procedures voor het in werking doen treden van dit Verdrag zijn voltooid. Dit Verdrag treedt in werking dertig dagen na de datum van de laatste van deze kennisgevingen en zal als volgt van toepassing zijn:

  1. met betrekking tot belastingen geheven aan de bron: op bedragen betaald of ingevorderd op of na 1 januari volgend op de datum waarop dit Verdrag in werking treedt, en
  2. met betrekking tot andere belastingen: op elk belastingjaar beginnend op of na 1 januari volgend op de datum waarop dit Verdrag in werking treedt.

 

Artikel 31. Beëindiging

Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een Verdragsluitende Staat wordt beëindigd. Elk van de Verdragsluitende Staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het verstrijken van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kennis te geven van de beëindiging. Dit Verdrag houdt op van toepassing te zijn:

  1. met betrekking tot belastingen geheven aan de bron: op bedragen betaald of ingevorderd op of na 1 januari in het kalenderjaar dat onmiddellijk volgt op het jaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan, en
  2. met betrekking tot andere belastingen: op elk belastingjaar beginnend op of na 1 januari van het kalenderjaar onmiddellijk volgend op het jaar waarin de kennisgeving van beëindiging wordt gedaan.

 

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe door hun onderscheiden Regeringen naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Muscat op 5 oktober 2009, overeenkomend met 1430 AH, in de Nederlandse, de Arabische en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Arabische tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

  1. C. DE JAGER

Voor de Regering van het Sultanaat Oman,

AHMED ABDULNABI MACKI

Protocol

Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, heden gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Sultanaat Oman, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend onderdeel van het Verdrag vormen.

  1. Algemeen
  2. De voordelen uit het Verdrag zijn niet van toepassing op lichamen of andere personen die geheel of gedeeltelijk van belasting zijn vrijgesteld uit hoofde van de wetgeving van een van de Verdragsluitende Staten met betrekking tot vrije zones. Zij zijn evenmin van toepassing op door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat van dergelijke lichamen of andere personen verkregen inkomsten, noch op aandelen, winstbewijzen of belangen in dergelijke lichamen of andere personen.
  3. Het is wel te verstaan dat in het geval van het Sultanaat Oman onder de uitdrukking „belasting” wordt verstaan Omaanse belasting naargelang de context vereist, maar , behalve voor de toepassing van artikel 27 (Bijstand bij de invordering van belastingen), geen bedragen omvat die verschuldigd zijn wegens in gebreke zijn of achterstalligheid met betrekking tot de belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is of een civielrechtelijke boete vormen opgelegd in verband met die belastingen.
  4. Ad artikel 3, tweede lid, en artikel 25

Indien

  1. de uitlegging van een uitdrukking die niet is omschreven in het Verdrag; of
  2. verschillen in de omschrijving van een bestanddeel van het inkomen; of
  3. verschillen in de omschrijving van een persoon die fiscaal transparant is volgens de wetgeving van één van beide Verdragsluitende Staten

 

leidt of leiden tot dubbele belasting of dubbele vrijstelling, komen de bevoegde autoriteiten een oplossing overeen om de dubbele belasting of dubbele vrijstelling te vermijden.

III. Ad artikel 4

  1. Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat” tevens omvat:
  2. een bij wet ingesteld orgaan van een Verdragsluitende Staat, en
  3. een pensioenfonds dat ingevolge de nationale wet- en regelgeving van een Verdragsluitende Staat erkend is en onder toezicht staat.

 

  1. Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Verdragsluitende Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin het schip zijn thuishaven heeft.
  2. Ad artikel 4, derde lid

Indien

  1. de plaats van de werkelijke leiding van een persoon gelegen is in een Verdragsluitende Staat en te eniger tijd in de voorgaande 3 (drie) jaar gelegen was in de andere Staat; en
  2. op enig moment gedurende een tijdvak van 12 (twaalf) maanden voordat de plaats van de werkelijke leiding verplaatst werd naar de eerstbedoelde Staat, de vermogensbestanddelen van deze persoon hoofdzakelijk bestonden uit liquide middelen,

 

is het derde lid niet van toepassing, tenzij in onderlinge overeenstemming tussen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten bepaald wordt dat het voornaamste doel of een van de voornaamste doelen van de overbrenging van de plaats van de werkelijke leiding werd ingegeven door zakelijke overwegingen te goeder trouw.

  1. Ad artikel 5, vijfde lid, onderdeel b

Voordelen verkregen door het hoofdkantoor uit de levering van goederen aan de vaste inrichting of uit de uitvoering van het deel van de overeenkomst in de Verdragsluitende Staat waar het hoofdkantoor van de onderneming is gevestigd, zijn slechts in die Staat belastbaar. Deze voordelen worden vastgesteld op basis van hetarm’s length beginsel.

  1. Ad artikelen 5, 6, 7 en 13

Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van dit Verdrag de rechten tot exploratie, exploitatie of winning van natuurlijke rijkdommen, verleend door een Verdragsluitende Staat in overeenstemming met de wetgeving van die Staat, tevens worden geacht een vaste inrichting in die Staat te zijn, onverminderd de wetgeving van de Verdragsluitende Staten inzake de natuurlijke rijkdommen, of de exploratie, exploitatie of winning daarvan.

VII. Ad artikel 7

Met betrekking tot het eerste en tweede lid, geldt dat, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening is toe te rekenen.

Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrichting heeft, de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale bedrag van de overeenkomst, doch slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd. De voordelen die betrekking hebben op het deel van de overeenkomst dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming inwoner is.

VIII. Ad artikel 7, derde lid

Het is wel te verstaan dat de bepalingen van dit lid de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, niet beletten voor zijn nationale belastingheffing bij het vaststellen van het belastbaar inkomen van de vaste inrichting de bepalingen van zijn nationale wet- en regelgeving toe te passen daaronder begrepen de bepalingen die betrekking hebben op wat aftrekbaar is.

  1. Ad artikelen 7 en 14

Vergoedingen voor technische diensten, waaronder begrepen studies of onderzoeken van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor diensten van adviserende of toezichthoudende aard, worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing zijn.

  1. Ad artikel 8
  2. De Internationale luchtvaartovereenkomst tussen Nederland en Oman, ondertekend in februari 1991, zoals gewijzigd bij het Protocol ondertekend in december 1995, blijft van kracht. Indien dit Verdrag evenwel voorziet in een gunstiger behandeling, is dit Verdrag eveneens van toepassing voor zover het gunstiger is.
  3. Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van dit artikel onder de uitdrukking „voordelen” worden begrepen:
  4. bruto ontvangsten en opbrengsten rechtstreeks verkregen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer; en
  5. interest die voortvloeit uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.

 

  1. Ad artikel 9

Het is wel te verstaan dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals „costsharing”-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in artikel 9, eerste lid. De bewijslast dat bovengenoemde regelingen voldoen aan hetarm’s length beginsel ligt evenwel bij de belastingplichtige.

XII. Ad artikel 10

Het is wel te verstaan dat in Nederland onder de uitdrukking „oprichtersaandelen” worden verstaan aandelen die worden geplaatst als beloning voor diensten verricht door de oprichters tijdens de oprichting van een lichaam en die geen kapitaal van het lichaam vertegenwoordigen.

XIII. Ad artikelen 10 en 13

  1. Het is wel te verstaan dat inkomsten die door natuurlijke personen worden ontvangen in verband met de (gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of een inkoop van eigen aandelen door een lichaam in Nederland worden behandeld als inkomsten uit aandelen en niet als vermogenswinsten.
  2. De bepalingen van artikel 10, eerste, tweede en zevende lid, en artikel 13, vierde lid, van dit Verdrag beletten Nederland niet zijn nationale wetgeving toe te passen indien aan een natuurlijke persoon een zogenoemde conserverende aanslag is opgelegd, voor zover het overeenkomstig de Nederlandse wetgeving een aanmerkelijk belang betreft in een in Nederland gevestigd lichaam. Het voorgaande is uitsluitend van toepassing voor zover het gehele bedrag van de aanslag of een deel ervan nog openstaat.

XIV. Ad artikel 16

Het is wel te verstaan dat:

  1. indien een lichaam inwoner is van Nederland, de uitdrukking „lid van de raad van beheer” zowel een bestuurder als een commissaris omvat. De uitdrukkingen „bestuurder” en „commissaris” betekenen respectievelijk personen die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam en personen die zijn belast met het toezicht daarop;
  2. indien een lichaam inwoner is van Oman, onder „raad van beheer” mede een soortgelijk orgaan dat soortgelijke taken verricht in een lichaam, wordt verstaan.

 

  1. Ad artikel 20

Het is wel te verstaan dat met de uitdrukking „erkend” in het eerste lid in het geval van het Sultanaat Oman wordt verwezen naar de goedkeuring door het Sultanaat Oman waar de universiteit, hogeschool of andere soortgelijke onderwijsinstelling of instelling voor wetenschappelijk onderzoek is gevestigd.

XVI. Ad artikel 24

Het is wel te verstaan dat de bepalingen van artikel 24 niet volledig worden geïmplementeerd door het Sultanaat Oman voordat het Sultanaat Oman de belastingtarieven die van toepassing zijn op ondernemingen die werkzaamheden verrichten in het Sultanaat Oman, heeft geharmoniseerd.

XVII. Ad artikel 25

Indien het Sultanaat Oman in een belastingverdrag met een land een vorm van geschillenregeling opneemt, gaan de Verdragsluitende Staten over tot onderhandelingen teneinde overeenstemming te bereiken over een geschillenregeling.

XVIII. Ad artikel 26

Het is wel te verstaan dat wat het Sultanaat Oman betreft het verschaffen van inlichtingen aan zijn nationale wetgeving onderworpen is.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe door hun onderscheiden Regeringen naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Muscat op 5-10-2009, overeenkomend met 1430 AH, in de Nederlandse, de Arabische en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Arabische tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

  1. C. DE JAGER

Voor de Regering van het Sultanaat Oman,

AHMED ABDULNABI MACKI

Terug

Contact opnemen met Innovative Tax




Bezoekadres

Contact

Volg ons