peak performance
in tax consultancy

 
Home > Belastingverdragen > Portugal

Belastingverdrag Portugal

innovative_tax

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Portugal tot het vermijden [...] tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Oporto, 20-09-1999
Geldend van 11-08-2000 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Portugal tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

(authentiek: nl)

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Portugal tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

Het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Portugal, geleid door de wens dat door beide Staten een verdrag wordt gesloten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG

Artikel 1. Personen op wie het verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de Verdragsluitende Staten of van beide Verdragsluitende Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop het verdrag van toepassing is

  1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige of administratieve onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
  2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
  3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
  4. in Portugal:
  5. Imposto sobre o Rendimento das Pessoas Singulares – IRS (de inkomstenbelasting van natuurlijke personen);
  6. Imposto sobre o Rendimento das Pessoas Colectivas – IRC (de inkomstenbelasting van lichamen); en

iii.  Derrama (de lokale additionele belasting op de inkomstenbelasting van lichamen);

 (hierna te noemen: „Portugese belasting”).

  1. in Nederland:
  2. de inkomstenbelasting;
  3. de loonbelasting;

iii.  de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet 1810 met betrekking tot concessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Mijnwet continentaal plat 1965;

  1. de dividendbelasting; en
  2. de vermogensbelasting;

 (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”).

 

  1. Dit Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.

HOOFDSTUK II. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
  2. betekenen de uitdrukkingen „een Verdragsluitende Staat” en „de andere Verdragsluitende Staat” Portugal of Nederland, al naar de context vereist;
  3. betekent de uitdrukking „Portugal” het grondgebied van de Republiek Portugal dat is gelegen op het Europese continent, de eilandengroep van de Azoren en Madeira, hun respectievelijke territoriale zee en elk ander gebied waarbinnen de Republiek Portugal, in overeenstemming met de Portugese wetgeving en het internationale recht, rechtsbevoegdheid of soevereine rechten heeft met betrekking tot de exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de zeebodem en de ondergrond, en van de daarboven gelegen wateren;
  4. betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren, en hun natuurlijke rijkdommen;
  5. betekent de uitdrukking „belasting” Portugese belasting of Nederlandse belasting, al naar de context vereist;
  6. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
  7. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
  8. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdragsluitende Staat” en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;
  9. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van werkelijke leiding in een Verdragsluitende Staat is gelegen, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;
  10. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
  11. in Portugal de Minister van Financiën, de Directeur-Generaal der Belastingen (Director-Geral dos Impostos) of hun bevoegde vertegenwoordiger;
  12. in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
  13. betekent de uitdrukking „onderdanen”:
  14. iedere natuurlijke persoon die de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat bezit;
  15. iedere rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een Verdragsluitende Staat van kracht is.

 

  1. Voor de toepassing van het Verdrag door een Verdragsluitende Staat op enig moment heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat moment heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die Staat aan de uitdrukking wordt gegeven.

Artikel 4. Inwoner

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid, en met inbegrip van die Staat en een staatkundig of administratief onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat of van vermogen dat in die Staat is gelegen.
  2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
  3. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
  4. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
  5. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
  6. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

 

  1. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5. Vaste inrichting

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
  2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
  3. een plaats waar leiding wordt gegeven;
  4. een filiaal;
  5. een kantoor;
  6. een fabriek;
  7. een werkplaats, en
  8. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen, daarbij inbegrepen een vaste installatie of vast bouwsel gebruikt voor de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen.

 

  1. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat eveneens:
  2. een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of montagewerkzaamheden of toezichthoudende werkzaamheden die daarmee verband houden, maar alleen indien die uitvoering van een bouwwerk of die werkzaamheden een periode van meer dan zes maanden voortduren;
  3. het verlenen van diensten, daaronder begrepen diensten van adviserende aard, door een onderneming door middel van werknemers of ander personeel, maar alleen indien werkzaamheden van dien aard (voor hetzelfde of een daarmee samenhangend project) in het land worden verricht gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van zes maanden te boven gaan.

 

  1. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
  2. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
  3. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
  4. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
  5. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
  6. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
  7. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de letters a) tot en met e) genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

 

  1. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het zesde lid van toepassing is – in een Verdragsluitende Staat namens een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat werkzaam is, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in de eerstgenoemde Staat een vaste inrichting te hebben, indien de persoon:
  2. een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in die Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij zijn werkzaamheden beperkt blijven tot de aankoop van goederen of koopwaar voor de onderneming; of
  3. zulk een machtiging niet bezit, maar gewoonlijk in de eerstgenoemde Staat een voorraad goederen of koopwaar aanhoudt waaruit hij namens de onderneming regelmatig goederen of koopwaar aflevert en namens de onderneming enkele aanvullende werkzaamheden verrichtte in die Staat die hebben bijgedragen aan de verkoop van goederen of koopwaar.

 

  1. Een onderneming van een Verdragsluitende Staat wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen. Indien de werkzaamheden van zulk een vertegenwoordiger echter uitsluitend of nagenoeg uitsluitend worden verricht voor die onderneming, wordt hij niet geacht een onafhankelijke vertegenwoordiger te zijn in de zin van dit lid indien wordt aangetoond dat de handelingen tussen de vertegenwoordiger en de onderneming hebben plaatsgevonden, onder voorwaarden die afwijken van die welke tussen onafhankelijke partijen zouden gelden.
  2. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende zaken

  1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
  2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen, boten en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of het verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
  4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming en op inkomsten uit onroerende zaken die worden gebruikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
  2. Onverminderd de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
  3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.
  4. Voor zover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Verdragsluitende Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
  5. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
  6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
  7. Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, laten de bepalingen van dit artikel de bepalingen van die artikelen onverlet.

Artikel 8. Zee- en luchtvaart

  1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
  2. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een zeescheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de Verdragsluitende Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool", een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

  1. Indien:
  2. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat, of
  3. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,

 

en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

  1. Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstbedoelde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, zal die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aanpassen. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10. Dividenden

  1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting 10 percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden.
  3. De bepalingen van het tweede lid zijn niet van toepassing op dividenden die een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat betaalt aan een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, terzake waarvan de bepalingen van de Richtlijn betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lid-Staten (90/435/EEG), zoals deze eventueel kan worden gewijzigd, van toepassing zijn.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en het derde lid.
  5. De bepalingen van het tweede en derde lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
  6. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
  7. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  8. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Artikel 11. Interest

  1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mag in die andere Staat worden belast.
  2. Deze interest mag echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting 10 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden.
  3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid is interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat vrijgesteld van belasting in die Staat:
  4. indien de schuldenaar van zulke interest die Staat is, een staatkundig of administratief onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, de centrale bank of instellingen die overheidsdiensten verrichten; of
  5. indien de interest wordt betaald aan de andere Verdragsluitende Staat, een staatkundig of administratief onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, de centrale bank of elke andere instelling (daaronder begrepen een financiële instelling) overeengekomen door de bevoegde autoriteiten van de beide Verdragsluitende Staten.

 

  1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en derde lid.

5.

  1. Indien een EG-Richtlijn betreffende de belastingheffing van interest van particuliere spaartegoeden in werking treedt en indien, ingevolge deze Richtlijn, zoals deze eventueel kan worden gewijzigd, interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat ook mag worden belast in de Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, dan zullen met betrekking tot zulke interest de bepalingen van die Richtlijn van toepassing zijn in plaats van de bepalingen van dit artikel.
  2. Indien een EG-Richtlijn die voorziet in een gemeenschappelijke belastingregeling inzake betaalde interest en royalty's tussen ondernemingen in werking treedt en zoals deze eventueel kan worden gewijzigd, dan zullen met betrekking tot zulke interest de bepalingen van die Richtlijn van toepassing zijn in plaats van de bepalingen van dit artikel.

 

  1. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boete voor te late betaling wordt voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
  2. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  3. Interest wordt geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn, indien zij wordt betaald door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
  4. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 12. Royalty's

  1. Royalty's afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze royalty's mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's een inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting 10 percent van het brutobedrag van de royalty's niet overschrijden.

De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van dit lid.

  1. Indien een EG-Richtlijn, die voorziet in een gemeenschappelijke belastingregeling voor betaalde interest en royalty's tussen ondernemingen in werking treedt en zoals deze eventueel kan worden gewijzigd, dan zullen met betrekking tot zulke royalty's de bepalingen van die Richtlijn van toepassing zijn in plaats van de bepalingen van dit artikel.
  2. De uitdrukking „royalty's”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms en film en geluidsbanden voor radio- of televisieuitzending, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, dan wel voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van nijverheids-, handels- of wetenschappelijke uitrusting, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

De uitdrukking „royalty's” omvat tevens vergoedingen voor technische bijstand in verband met het gebruik van, of voor het recht van gebruik van een auteursrecht, goederen of informatie zoals naar verwezen is in dit lid.

  1. De bepalingen van het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
  2. Royalty's worden geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien zij worden betaald door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty's betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty's was aangegaan, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
  3. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 13. Vermogenswinsten

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken, zoals bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of van roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.
  3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. Voor de toepassing van dit lid zijn de bepalingen van het tweede lid van artikel 8 van toepassing.
  4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede en derde lid zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
  5. Niettegenstaande de bepalingen van het vierde lid, mag een Verdragsluitende Staat overeenkomstig zijn eigen wetgeving, de betekenis van de uitdrukking „vervreemding” daaronder begrepen, belasting heffen over voordelen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat verkregen uit de vervreemding van aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op, een lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal, dat volgens de wetgeving van de eerstbedoelde Verdragsluitende Staat inwoner is van die Staat, alsmede uit de vervreemding van een gedeelte van de in die aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen besloten liggende rechten, indien die natuurlijke persoon – al dan niet tezamen met zijn echtgenoot – dan wel een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn onmiddellijk of middellijk ten minste vijf percent bezit van het geplaatste kapitaal van een bepaalde soort van aandelen van dat lichaam. Deze bepaling vindt alleen toepassing wanneer de natuurlijke persoon die de voordelen verkrijgt in de loop van de laatste tien jaren voorafgaande aan het jaar waarin de voordelen worden verkregen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest en mits op het tijdstip waarop hij inwoner werd van de andere Verdragsluitende Staat werd voldaan aan eerdergenoemde voorwaarden ten aanzien van het aandelenbezit in eerdergenoemde lichaam.

In de gevallen waarin ingevolge de nationale wetgeving van eerstbedoelde Verdragsluitende Staat aan de natuurlijke persoon een aanslag is opgelegd terzake van de bij diens emigratie uit eerstbedoelde Verdragsluitende Staat aangenomen vervreemding van vorenbedoelde aandelen, geldt het vorenstaande alleen voor zover er van deze aanslag nog een bedrag openstaat.

Artikel 14. Zelfstandige arbeid

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, behalve onder de volgende omstandigheden waarin zodanige voordelen ook in de andere Verdragsluitende Staat mogen worden belast:
  2. indien hij in de andere Verdragsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt; in dat geval mogen de voordelen slechts in zoverre zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegekend, in die andere Staat worden belast;
  3. indien hij in de andere Verdragsluitende Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan; in dat geval mogen de voordelen slechts in zoverre zij worden verkregen uit zijn in de andere Staat verrichte werkzaamheden, in die andere Staat worden belast.

 

  1. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid

  1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19, 20 en 21 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
  3. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in een tijdvak van 12 maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en
  4. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
  5. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat, de werkgever in de andere Staat heeft.

 

  1. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

Artikel 16. Directeursbeloningen

Directeursbeloningen en andere vergoedingen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer of raad van toezicht (in Portugal, conselho de administração of conselho fiscal; in Nederland, bestuurder of commissaris) of een ander soortgelijk orgaan van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast, mits beloningen betaald door dat lichaam aan een lid van die organen voor de uitoefening van een aaneengesloten werkzaamheid belastbaar zijn ingevolge de bepalingen van artikel 15.

Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars

  1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15, mogen voordelen of inkomsten, verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.
  2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
  3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op voordelen of inkomsten die worden verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit werkzaamheden die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, indien het bezoek aan die andere Staat geheel of grotendeels wordt bekostigd uit de openbare middelen van de eerstgenoemde Staat, een staatkundig of administratief onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, of plaatsvindt in het kader van een culturele overeenkomst of regeling tussen de Regeringen van de Verdragsluitende Staten. In een zodanig geval zijn de voordelen of inkomsten slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de artiest of de sportbeoefenaar inwoner is.

Artikel 18. Pensioenen, lijfrenten en sociale zekerheidsuitkeringen

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking alsmede lijfrenten betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat, slechts in die Staat belastbaar. Ieder pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een sociale zekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, zijn slechts in die andere Staat belastbaar.
  2. Niettegenstaande het bepaalde in het eerste lid, mag een pensioen of andere soortgelijke beloning, lijfrente, of ieder pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een sociale zekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat, ook worden belast in de Verdragsluitende Staat waaruit deze afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat:
  3. indien en voor zover de aanspraak op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in de Verdragsluitende Staat, waaruit het pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente afkomstig is, van belasting is vrijgesteld, dan wel de met het pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen aan de pensioenregeling of verzekeringsmaatschappij, in het verleden bij het bepalen van het in die Staat belastbare inkomen in aftrek zijn gebracht, dan wel anderszins in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring; en
  4. indien en voor zover dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in de Verdragsluitende Staat, waarvan de genieter van het pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente inwoner is, niet tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet-zelfstandige arbeid, dan wel het brutobedrag van dat pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente voor minder dan 90 percent, in de belastingheffing wordt betrokken; en
  5. indien het totale brutobedrag van de pensioenen en andere soortgelijke beloning of lijfrenten en ieder pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een sociale zekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat, in enig kalenderjaar een bedrag van 10.000 Euro te boven gaat.

 

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, mag, indien dit pensioen of andere soortgelijke beloning geen periodiek karakter draagt, wordt betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat en uitbetaling plaatsvindt vóór de datum waarop het pensioen ingaat, of indien in plaats van het recht op lijfrente vóór de datum waarop de lijfrente ingaat een afkoopsom wordt betaald, de betaling of deze afkoopsom ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig is worden belast.
  2. Een pensioen of andere soortelijke beloning of lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat indien en voorzover de met dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring. De ingevolge dit artikel aan een Verdragsluitende Staat toegekende heffingsrechten worden op geen enkele wijze beperkt door de overdracht van een pensioen van een in een Verdragsluitende Staat gevestigd pensioenfonds of verzekeringsmaatschappij naar een in een andere Staat gevestigd pensioenfonds of verzekeringsmaatschappij.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid. Daarin wordt tevens geregeld welke gegevens de inwoner van een Verdragsluitende Staat ten behoeve van een juiste toepassing van het Verdrag in de andere Verdragsluitende Staat moet overleggen, met name om te kunnen vaststellen of al dan niet voldaan is aan de omstandigheden als bedoeld in onderdelen a, b en c van het tweede lid.
  4. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
  5. Of en in hoeverre een pensioen of soortgelijke beloning onder dit artikel of onder artikel 19 valt, wordt bepaald door het karakter van de vroegere dienstbetrekking, zijnde particulier of overheid, gedurende welke de aanspraak op dat gedeelte van het pensioen of soortgelijke beloning werd opgebouwd.

Artikel 19. Overheidsfuncties

1.

  1. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig of administratief onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam, zijn slechts belastbaar in die Staat.
  2. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon inwoner is van die Staat, die:
  3. onderdaan is van die Staat; of
  4. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.

 

2.

  1. Pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een Verdragsluitende Staat of een staatkundig of administratief onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam, zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. Deze pensioenen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.

 

  1. De bepalingen van de artikelen 15, 16, 17 en 18 zijn van toepassing op salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen en op pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig of administratief onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 20. Hoogleraren en docenten

  1. Vergoedingen die een hoogleraar of docent, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat en die in de andere Verdragsluitende Staat verblijft met het doel gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaar onderwijs te geven of zich met wetenschappelijk onderzoek bezig te houden aan een universiteit zonder winstoogmerk, hogeschool of andere inrichting voor onderwijs of wetenschappelijk onderzoek in die andere Staat, voor dat onderwijs of dat onderzoek ontvangt, zijn slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar.
  2. Dit artikel is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar in de eerste plaats voor het persoonlijke nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.

Artikel 21. Studenten

Een persoon, die inwoner is of onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend in de eerstgenoemde Staat tijdelijk verblijft:

  1. als een student aan een universiteit, hogeschool of school, of
  2. als een voor beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon ten behoeve van zijn opleiding, bekend te maken door de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij een inwoner is, of was, of
  3. als een genieter van een in de eerste plaats voor studie of onderzoek bedoelde toelage, vergoeding of prijs van een organisatie op het gebied van godsdienst, liefdadigheid, wetenschap of onderwijs;

 

wordt in die andere Staat niet belast ter zake van alle overmakingen ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding of ter zake van een studiebeurs. Dit geldt tevens voor elk bedrag dat een beloning vertegenwoordigt voor diensten geleverd in die andere Staat, mits zulke diensten verband houden met zijn studie of opleiding of noodzakelijk zijn ten behoeve van zijn onderhoud, en het bedrag van deze beloning 5.000 Euro niet te boven gaat.

Artikel 22. Overige inkomsten

  1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.

HOOFDSTUK IV. BELASTINGHEFFING NAAR HET VERMOGEN

Artikel 23. Vermogen

  1. Vermogen bestaande uit onroerende zaken, zoals bedoeld in artikel 6, dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat bezit en dat is gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mag in die andere Staat worden belast.
  2. Vermogen bestaande uit roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of uit roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, mag in die andere Staat worden belast.
  3. Vermogen bestaande uit schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd alsmede uit roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, is slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. Voor de toepassing van dit lid zijn de bepalingen van het tweede lid van artikel 8 van toepassing.
  4. Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar.

HOOFDSTUK V. WIJZE VAN VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 24. Vermijding van dubbele belasting

  1. Wat Portugal betreft wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
  2. indien een inwoner van Portugal inkomen verkrijgt dat, in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag, in Nederland mag worden belast, dan verleent Portugal een aftrek op de belasting naar het inkomen van die inwoner, gelijk aan het bedrag van de in Nederland betaalde belasting naar het inkomen. Deze aftrek bedraagt echter niet meer dan het gedeelte van de belasting naar het inkomen, zoals berekend voordat de aftrek is verleend, dat toerekenbaar is aan het inkomen dat in Nederland mag worden belast;
  3. indien door een inwoner van Portugal verkregen inkomen volgens een bepaling van het Verdrag in Portugal van belasting is vrijgesteld, dan mag Portugal niettemin bij de berekening van het bedrag van de belasting over het resterende inkomen van die inwoner, het vrijgestelde inkomen in aanmerking nemen.

 

  1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Portugal mogen worden belast.
  2. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, artikel 7, artikel 10, zevende lid, artikel 11, zevende lid, artikel 12, vijfde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, eerste lid (onderdeel a), artikel 15, eerste en derde lid, artikel 18, tweede lid, artikel 19, eerste lid (onderdeel a), en tweede lid (onderdeel a) en artikel 22, tweede lid, van dit Verdrag in Portugal mogen worden belast en die in de in het tweede lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze inkomensbestanddelen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden genoemde inkomensbestanddelen geacht te zijn begrepen in het totale bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
  3. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor de bestanddelen van het inkomen of het vermogen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, artikel 12, tweede lid, artikel 13, vijfde lid, artikel 14, eerste lid (onderdeel b), artikel 16, artikel 17, artikel 18, derde lid en artikel 23, eerste en tweede lid, van dit Verdrag in Portugal mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Portugal over deze bestanddelen van het inkomen of het vermogen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen of vermogen begrepen bestanddelen de enige bestanddelen van het inkomen of het vermogen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
  4. Niettegenstaande de bepalingen van het derde lid, verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in Portugal betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, artikel 10, zevende lid, artikel 11, zevende lid, artikel 12, vijfde lid, artikel 14 en artikel 22, tweede lid, van dit Verdrag in Portugal mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepalingen van het vierde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
  5. Indien een inwoner van Portugal een betaling of afkoopsom ontvangt die ingevolge artikel 18, derde lid, in Nederland mag worden belast, verleent Nederland een aftrek op zijn belasting over deze betaling of afkoopsom tot een bedrag dat gelijk is aan de belasting die in Portugal over die betaling of afkoopsom is geheven.

HOOFDSTUK VI. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 25. Werkzaamheden buitengaats

  1. De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande enigerlei andere bepalingen van dit Verdrag. Dit artikel is echter niet van toepassing indien werkzaamheden buitengaats van een persoon voor die persoon een vaste inrichting vormen ingevolge de bepalingen van artikel 5 of een vast middelpunt ingevolge de bepalingen van artikel 14.
  2. In dit artikel betekent de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” werkzaamheden die buitengaats worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de in een Verdragsluitende Staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen.
  3. Een onderneming van een Verdragsluitende Staat die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt behoudens het in het vierde lid van dit artikel bepaalde, geacht ter zake van die werkzaamheden in die andere Staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, tenzij de desbetreffende werkzaamheden buitengaats in de andere Staat worden verricht gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van 30 dagen niet te boven gaan.

Voor de toepassing van dit lid wordt:

  1. indien een onderneming die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht en die is gelieerd aan een andere onderneming, welke andere onderneming als onderdeel van hetzelfde project dezelfde werkzaamheden buitengaats voortzet die worden of werden uitgevoerd door de eerstbedoelde onderneming, en de hiervoor bedoelde door beide ondernemingen verrichte activiteiten bij elkaar opgeteld een tijdvak van 30 dagen te boven gaan, iedere onderneming geacht haar werkzaamheden uit te oefenen gedurende een tijdvak dat 30 dagen in een tijdvak van 12 maanden te boven gaat;
  2. een onderneming geacht gelieerd te zijn aan een andere onderneming indien de een onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide ondernemingen bezit.

 

  1. Voor de toepassing van het derde lid van dit artikel wordt de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” evenwel geacht niet te omvatten:
  2. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als genoemd in artikel 5, vierde lid;
  3. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten;
  4. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.

 

  1. Een inwoner van een Verdragsluitende Staat die in het kader van een vrij beroep of van andere werkzaamheden van zelfstandige aard in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt geacht deze werkzaamheden te verrichten vanuit een vast middelpunt in de andere Verdragsluitende Staat indien de desbetreffende werkzaamheden buitengaats een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen of meer beslaan.
  2. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking in verband met werkzaamheden buitengaats die worden verricht door middel van een vaste inrichting in de andere Verdragsluitende Staat, mogen, voor zover de dienstbetrekking in die andere Staat buitengaats wordt uitgeoefend, in die andere Staat worden belast.
  3. Indien aan de hand van bewijsstukken wordt aangetoond dat in Portugal belasting is betaald over de bestanddelen van het inkomen die ingevolge artikel 7 en artikel 14 in verband met het derde onderscheidenlijk het vijfde lid van dit artikel en ingevolge het zesde lid van dit artikel in Portugal mogen worden belast, verleent Nederland een vermindering van zijn belasting, die wordt berekend overeenkomstig de regels die zijn neergelegd in artikel 24, derde lid.

Artikel 26. Non-discriminatie

  1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder de woonstaat betreffende, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoners zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
  2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een Verdragsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
  3. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, negende lid, of artikel 12, zevende lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty's en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat. Zo ook zijn alle schulden van een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat bij de vaststelling van het belastbare vermogen van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij waren aangegaan met een inwoner van de eerstbedoelde Staat.
  4. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
  5. Zodra binnen de EU een gemeenschappelijke belastingregeling is overeengekomen voor bijdragen betaald aan een erkende pensioenregeling, daaronder begrepen een pensioenregeling in het leven geroepen ingevolge een publiekrechtelijk stelsel inzake sociale zekerheid, zal een dergelijke regeling ook van toepassing zijn met betrekking tot bijdragen betaald door of namens natuurlijke personen, die inwoners zijn van een Verdragsluitende Staat, aan een pensioenregeling die voor belastingdoeleinden is erkend in de andere Verdragsluitende Staat.
  6. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.

Artikel 27. Regeling voor onderling overleg

  1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 26, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
  2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag, te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks, waaronder begrepen door middel van een gemeenschappelijke commissie bestaande uit hen zelf of hun vertegenwoordigers, met elkaar in verbinding stellen ten einde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

Artikel 28. Uitwisseling van inlichtingen

De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die nodig zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of van de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1. Alle door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.

Artikel 29. Bijstand bij invordering

  1. De Verdragsluitende Staten komen overeen elkaar hulp en bijstand te verlenen, in overeenstemming met de onderscheiden bepalingen en voorschriften van hun wetgeving of regelingen, bij de invordering van de belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is, indien deze bedragen onbetwist zijn verschuldigd krachtens de wetten en regelingen van de Verdragsluitende Staten die de bijstand bij zulke invordering verzoeken.
  2. Op verzoek van de verzoekende Staat neemt de aangezochte Staat met het oog op de invordering van een belastingbedrag conservatoire maatregelen, zelfs indien de vordering wordt bestreden of nog niet invorderbaar is, voor zover dit is toegestaan volgens de wetgeving en de administratieve praktijk van de aangezochte Staat.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten overleggen gezamenlijk om te beslissen over de wijze van toepassing van dit artikel ingeval zij bijstand bij invordering van belastingen willen verlenen.

Artikel 30. Beperking van de artikelen 28 en 29

In geen geval worden de bepalingen van artikel 28 en artikel 29 aldus uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:

  1. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
  2. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
  3. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks-, of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

 

Artikel 31. Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten

  1. De bepalingen van dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
  2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een natuurlijk persoon, die deel uitmaakt van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat of in een derde Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen is onderworpen als inwoners van die Staat.
  3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, hun organen en functionarissen, noch op leden van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een derde Staat die in een Verdragsluitende Staat verblijven, indien zij in die Staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.

Artikel 32. Uitbreiding tot andere gebieden

  1. Dit Verdrag kan, hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en/of Aruba, indien het desbetreffende land belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Portugal in overeenstemming met hun onderscheiden nationale juridische procedures.
  2. Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van het Verdrag niet met zich mede, dat tevens de uitbreiding van het Verdrag tot enig land waartoe het ingevolge dit artikel is uitgebreid, wordt beëindigd.

HOOFDSTUK VII. SLOTBEPALINGEN

Artikel 33. Inwerkingtreding

  1. Dit Verdrag treedt in werking op de dertigste dag na de datum waarop diplomatieke nota's zijn uitgewisseld waarin te kennen gegeven wordt dat de nationale juridische procedures die in elke Verdragsluitende Staat noodzakelijk zijn voor de inwerkingtreding van dit Verdrag zijn voltooid.
  2. Dit Verdrag is van toepassing:
  3. in Portugal:
  4. met betrekking tot aan de bron geheven belastingen, de omstandigheid daartoe aanleiding gevend vindt plaats op of na 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin dit Verdrag in werking treedt;
  5. met betrekking tot andere belastingen, wat betreft inkomsten opgekomen in het belastingjaar dat aanvangt op of na 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin dit Verdrag in werking treedt;
  6. in Nederland:
  7. met betrekking tot aan de bron geheven belastingen, op inkomsten verkregen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin dit Verdrag in werking treedt;
  8. met betrekking tot andere belastingen, voor belastingen verschuldigd voor belastingjaren of -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin dit Verdrag in werking treedt.

 

Artikel 34. Beëindiging

Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een Verdragsluitende Staat wordt beëindigd. Elk van de Verdragsluitende Staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door het geven van een kennisgeving van beëindiging met daarin vermeld het jaar van beëindiging, ten minste zes maanden voor 31 december van het in voornoemde kennisgeving vermelde jaar. Een kennisgeving kan alleen worden gegeven na het verstrijken van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn:

  1. in Portugal:
  2. met betrekking tot aan de bron geheven belastingen, de omstandigheid daartoe aanleiding gevend vindt plaats op of na 1 januari van het jaar volgend op het jaar dat vermeld is in voornoemde kennisgeving van beëindiging;
  3. met betrekking tot andere belastingen, wat betreft inkomsten opgekomen in het belastingjaar dat aanvangt op of na 1 januari van het jaar volgend op het jaar dat vermeld is in voornoemde kennisgeving van beëindiging;
  4. in Nederland:
  5. met betrekking tot aan de bron geheven belastingen, op inkomsten verkregen op of na 1 januari van het jaar volgend op het jaar dat vermeld is in voornoemde kennisgeving van beëindiging;
  6. met betrekking tot andere belastingen, voor belastingen verschuldigd voor belastingjaren of -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het jaar volgend op het jaar dat vermeld is in voornoemde kennisgeving van beëindiging.

 

TEN BLIJKE waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Oporto, de 20e september 1999, in tweevoud, in de Nederlandse, de Portugese en Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Portugese tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) D. E. WITTEVEEN

Voor de Republiek Portugal

(w.g.) D. A. L. P. DE SOUSA FRANCO

Protocol

Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, heden tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Portugal gesloten, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.

  1. Ad artikel 2
  2. Het is wel te verstaan dat in de uitdrukking belastingen naar het totale bedrag van de lonen of salarissen geen sociale verzekeringspremies zijn begrepen.
  3. Het is wel te verstaan dat dit Verdrag ook van toepassing is op belastingen die op grond van een EU-richtlijn, -verordening of -verdrag geacht worden een belasting naar het inkomen, bestanddelen van het inkomen, naar het vermogen of bestanddelen van het vermogen te zijn.
  4. Indien Portugal een aan de Nederlandse vermogensbelasting soortgelijke belasting invoert, dan zal de bevoegde Portugese autoriteit de bevoegde Nederlandse autoriteit langs diplomatieke weg inlichten, teneinde met elkaar overleg te kunnen plegen om overeenstemming te bereiken of en hoe het Verdrag zou kunnen worden uitgebreid met een dergelijke belasting.
  5. Ad artikel 4
  6. Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Verdragsluitende Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin het schip zijn thuishaven heeft.
  7. Een pensioenfonds dat als zodanig erkend is in een Verdragsluitende Staat en waarvan het inkomen in het algemeen is vrijgesteld van belasting in die Staat, wordt beschouwd als een inwoner van die Staat. Als een erkend pensioenfonds van een Verdragsluitende Staat wordt aangemerkt elk pensioenfonds dat volgens wettelijke bepalingen van die Staat erkend is en onder toezicht staat.
  8. Inwoners van een Verdragsluitende Staat die voordeel genieten van een begunstigende belastingheffing zijn niet gerechtigd tot de voordelen van Hoofdstuk III van dit Verdrag, in zoverre binnenlandse transacties vergelijkbaar met de transacties waarvoor deze begunstigende belastingheffing van toepassing is, worden uitgesloten van de begunstigende belastingheffing („ring fenced”).
  9. Inwoners van een Verdragsluitende Staat die voordeel genieten van belastingmaatregelen die schadelijk zijn in de zin van de EU-Code of Conduct for business taxation, overeengekomen tijdens de Ecofin-bijeenkomst van 1 december 1997, zijn niet gerechtigd tot de voordelen van Hoofdstuk III van dit Verdrag.
  10. Belastingmaatregelen die betrekking hebben op het derde en vierde lid hierboven, worden niet als schadelijk aangemerkt, indien zij worden aanvaard en in zoverre worden goedgekeurd door de Europese Unie als een geschikte steun voor de economische ontwikkeling van een speciaal gebied en niet de integriteit en samenhang van het wettelijke regime van de Unie ondermijnen, daaronder begrepen de interne markt en gemeenschappelijke gedragslijn.

III. Ad artikelen 5, 6, 13 en 23

Het is wel te verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat op wiens zeebodem en ondergrond daarvan deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij, of de voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.

  1. Ad artikel 6

De bepalingen van artikel 6 zijn ook van toepassing op inkomsten uit roerende zaken of inkomsten behaald met diensten in verband met het gebruik of het recht van gebruik van de onroerende zaken, in geval deze inkomsten, ingevolge de belastingwet van de Verdragsluitende Staat waarin de betreffende zaak is gelegen, op één lijn worden gesteld met inkomsten uit onroerende zaken.

  1. Ad artikel 7

Overeenkomstig artikel 7 mogen slechts die voordelen worden toegerekend aan een plaats van uitvoering van een bouwwerk, constructie- of montagewerkzaamheden of het verlenen van diensten, zoals bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel b), die een vaste inrichting vormen, voorzover ze voortvloeien uit de werkelijke bouw-, constructie- of montagewerkzaamheden of het eerdergenoemde verlenen van diensten. Indien derhalve in samenhang met deze activiteiten of diensten of onafhankelijk daarvan, machines of uitrusting worden geleverd door het hoofdkantoor of een andere vaste inrichting van de onderneming of door derde personen, wordt de waarde van deze leveringen niet toegerekend aan de voordelen van het bouwwerk, constructie- of montagewerkzaamheden of het verlenen van diensten.

  1. Ad artikelen 7, 12 en 14

Behoudens artikel 12, vierde lid, worden vergoedingen voor technische diensten, waaronder begrepen studies of onderzoeken van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor diensten van raadgevende of toezichthoudende aard, aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing zijn.

VII. Ad artikel 8

Voor de toepassing van artikel 8 omvatten voordelen verkregen uit de exploitatie in internationaal verkeer van schepen en luchtvaartuigen mede voordelen behaald met de verhuur op basis van verhuur zonder bemanning van schepen en luchtvaartuigen indien zij worden geëxploiteerd in het internationale verkeer, indien deze voordelen voortvloeien uit de voordelen omschreven in artikel 8, eerste lid.

VIII. Ad artikelen 8, 13 en 23

Het is wel te verstaan dat indien lichamen, die inwoner zijn van een van beide Verdragsluitende Staten of van een derde Staat, zijn overeengekomen om gezamenlijk een bedrijf uit te oefenen in de vorm van een consortium, de bepalingen van artikel 8, artikel 13, derde lid en artikel 23, derde lid, van toepassing zijn op dat gedeelte van de voordelen van het consortium uit de exploitatie van luchtvaartuigen in internationaal verkeer en van het vermogen van dat consortium dat overeenkomt met de deelname in dat consortium door het lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat.

  1. Ad artikel 9

Met betrekking tot artikel 9, eerste lid, is het wel te verstaan, dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals „cost-sharing”-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van de kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in dat lid.

  1. Ad artikelen 9 en 26

Het is wel te verstaan dat de bepalingen van het Verdrag niet zodanig mogen worden uitgelegd dat zij de toepassing door een Verdragsluitende Staat van de bepalingen inzake „thin capitalization” uit zijn nationale wetgeving in de weg staan, behalve in die gevallen waarin de gelieerde ondernemingen kunnen laten zien dat de voorwaarden die tussen die ondernemingen zijn overeengekomen of opgelegd, vanwege de speciale kenmerken van hun activiteiten of hun specifieke economische omstandigheden, in overeenstemming zijn met het „arms length” principe.

  1. Ad artikel 10

De uitdrukking „dividenden" wordt verstaan mede te omvatten inkomsten uit rechten die aanspraak geven op een aandeel in de winst van een onderneming van een Verdragsluitende Staat, in zoverre deze rechten niet afkomstig zijn van effectenbezit of van zelfstandige of niet-zelfstandige arbeid.

XII. Ad artikelen 10, 11 en 12

Indien aan de bron een belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van artikel 10, 11 en 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

XIII. Ad artikelen 10 en 13

Het is wel te verstaan dat in Nederland inkomsten die worden ontvangen in verband met de (gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of een inkoop van eigen aandelen door een lichaam worden behandeld als inkomsten uit aandelen en niet als vermogenswinsten.

XIV. Ad artikel 12

Royalty's ontvangen als vergoeding voor het gebruik of het recht van gebruik van containers in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de uiteindelijk gerechtigde inwoner is.

  1. Ad artikel 16

Het is wel te verstaan dat conselho de administração of conselho fiscal van een Portugees lichaam en bestuurder of commissaris van een Nederlands lichaam betrekking heeft op personen die als zodanig zijn benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders of door enig ander bevoegd orgaan van dat lichaam, en die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam, onderscheidenlijk met het toezicht daarop.

XVI. Ad artikel 18

Met betrekking tot artikel 18, tweede lid, onderdeel b), is het wel te verstaan dat de algemeen van toepassing zijnde belastingvrije som die in Portugal kan worden afgetrokken van de belastinggrondslag over pensioen, of andere soortgelijke beloning of lijfrente, op zich zelf niet een omstandigheid is die tot gevolg heeft dat een pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente niet belast wordt tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid, dan wel het brutobedrag van dat pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente voor minder dan 90 percent in de belastingheffing wordt betrokken.

XVII. Ad artikel 24

Het is wel te verstaan dat voor de berekening van de vermindering vermeld in artikel 24, derde lid, de waarde van de in artikel 23, eerste lid, bedoelde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de schulden verzekerd door hypotheek op dat vermogen en dat de waarde van de in artikel 23, tweede lid, bedoelde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de tot de vaste inrichting of het vaste middelpunt behorende schulden.

TEN BLIJKE waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Oporto, de 20e september 1999, in tweevoud, in de Nederlandse, Portugese en Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. In geval de Portugese en Nederlandse tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) D. E. WITTEVEEN

Voor de Republiek Portugal

(w.g.) D. A. L. P. DE SOUSA FRANCO

Terug

Contact opnemen met Innovative Tax




Bezoekadres

Contact

Volg ons