peak performance
in tax consultancy

 

Belastingverdrag Ghana

innovative_tax

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Ghana tot het vermijden [...] en het voorkomen van het ontgaan en ontwijken van belasting, Accra, 10-03-2008
Geldend van 31-12-2017 t/m heden

(vertaling: nl)

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Ghana tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten en het voorkomen van het ontgaan en ontwijken van belasting

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Republiek Ghana,

Geleid door de wens hun economische betrekkingen verder te ontwikkelen en hun samenwerking op het gebied van belastingzaken te verbeteren,

Voornemens een verdrag te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten zonder mogelijkheden te scheppen voor niet-heffing of verminderde heffing van belasting door het ontgaan of ontwijken van belasting (onder andere door „treaty shopping” met het oog op het indirect ten voordele van inwoners van derde staten verkrijgen van de in dit Verdrag voorziene fiscale voordelen),

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG

Artikel 1. Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

  1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
  2. Als belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen en naar het totaal aan vermogenswinsten of naar bestanddelen van het inkomen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen.
  3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
  4. in Nederland:

.    de inkomstenbelasting;

.    de loonbelasting (wages tax);

.    de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet;

.    de dividendbelasting;

 (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

  1. in de Republiek Ghana:

.    de inkomstenbelasting; en

.    de belasting naar vermogenswinsten;

 (hierna te noemen: „Ghanese belasting”).

 

  1. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.

HOOFDSTUK II. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
  2. betekenen de uitdrukkingen „een Verdragsluitende Staat” en „de andere Verdragsluitende Staat” het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) of Ghana, naargelang de context vereist;
  3. betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent;
  4. betekent de uitdrukking „Ghana” het grondgebied van de Republiek Ghana, met inbegrip van haar territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen de Republiek Ghana, in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft ten behoeve van de exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de zeebodem, de ondergrond daarvan en de bovengelegen wateren;
  5. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
  6. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
  7. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdragsluitende Staat” en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;
  8. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming van een Verdragsluitende Staat, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;
  9. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
  10. in Nederland de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
  11. wat Ghana betreft, de Commissioner-General of the Ghana Revenue Authority of zijn bevoegde vertegenwoordiger.
  12. betekent de uitdrukking „onderdaan”:

.    elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat bezit;

.    elke rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een Verdragsluitende Staat van kracht is;

  1. betekent de uitdrukking „pensioenfonds” elke persoon die:
  2. is opgericht overeenkomstig de wetgeving van een van de Verdragsluitende Staten;
  3. hoofdzakelijk wordt geëxploiteerd voor het beheren of verschaffen van pensioenen, pensioenuitkeringen of andere soortgelijke beloningen of het verwerven van inkomsten ten behoeve van dergelijke personen; en

iii.  zelf en wat betreft zijn inkomsten voortvloeiend uit de activiteiten omschreven in bepaling ii. in die Verdragsluitende Staat is vrijgesteld van belastingen naar het inkomen.

 

  1. Voor de toepassing van het Verdrag door een Verdragsluitende Staat op enig moment heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat moment heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die Staat aan die uitdrukking wordt gegeven.

Artikel 4. Inwoner

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten en vermogenswinsten uit bronnen in die Staat.
  2. De uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat” omvat tevens de Staat zelf, elk staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan en een pensioenfonds dat volgens de wetgeving van die Verdragsluitende Staat is opgericht en onder toezicht staat.
  3. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
  4. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam huis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
  5. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
  6. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
  7. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

 

  1. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5. Vaste inrichting

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
  2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
  3. een plaats waar leiding wordt gegeven;
  4. een filiaal;
  5. een kantoor;
  6. een fabriek;
  7. een werkplaats; en
  8. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

 

  1. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat bovendien:
  2. een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden of toezichthoudende activiteiten die daarmee verband houden, evenwel uitsluitend indien een dergelijke plaats van uitvoering, of de werkzaamheden of dergelijke activiteiten blijft voortbestaan respectievelijk voortduren voor een tijdvak van meer dan negen maanden;
  3. het verrichten van toezichthoudende activiteiten die geen verband houden met een plaats van uitvoering van een bouwwerk of met constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden bedoeld onder a van dit lid, evenwel uitsluitend indien dergelijke activiteiten langer dan negen maanden voortduren.

 

  1. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
  2. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
  3. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;
  4. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
  5. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
  6. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
  7. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

 

  1. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het zesde lid van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in die Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
  2. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
  3. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende zaken

  1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
  2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waar de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
  4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn eveneens van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming en op inkomsten uit onroerende zaken die worden gebruikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
  2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
  3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die redelijkerwijs ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders. Geen aftrek wordt echter toegestaan ter zake van bedragen (met uitzondering van die wegens vergoeding van werkelijke kosten) welke eventueel door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren worden betaald als royalty’s, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen voor het gebruik van octrooien of andere rechten, of als commissieloon voor bepaalde diensten of voor het geven van leiding dan wel, behalve in het geval van een onderneming die het bankbedrijf uitoefent, als interest op gelden die aan de vaste inrichting zijn geleend. Evenmin wordt bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting rekening gehouden met bedragen (met uitzondering van die wegens vergoeding van werkelijke kosten) welke door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren in rekening worden gebracht als royalty’s, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen voor het gebruik van octrooien of andere rechten, of als commissieloon voor bepaalde diensten of voor het geven van leiding, dan wel, behalve in het geval van een onderneming die het bankbedrijf uitoefent, als interest op gelden die aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren zijn geleend.
  4. Voor zover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Verdragsluitende Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
  5. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
  6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
  7. Indien in de voordelen bestanddelen van het inkomen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zee- en luchtvervoer

  1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarin de onderneming is gevestigd. Deze voordelen omvatten voordelen verkregen door de onderneming uit het gebruik, het onderhoud of de verhuur van containers gebezigd voor het vervoer van goederen of koopwaar in het internationaal verkeer, indien dit gebruik, onderhoud of deze verhuur, naargelang van het geval, voortvloeien uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.
  2. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

  1. Indien
  2. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,
    of
  3. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,
    en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

 

  1. Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, past die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aan. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10. Dividenden

  1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting:
  3. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is (niet zijnde een transparante entiteit) dat onmiddellijk ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;
  4. in alle overige gevallen 10 percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden.

 

  1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
  2. De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
  3. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen en omvat tevens alle andere bestanddelen die uit hoofde van de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, worden behandeld als dividend of een uitdeling van dividend van een lichaam.
  4. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14 naargelang van het geval, van toepassing.
  5. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Article 11. Interest

  1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mag in die andere Staat worden belast.
  2. Deze interest mag echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit hij afkomstig is overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting 8 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden.
  3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid is de interest bedoeld in het eerste lid vrijgesteld van belasting in de Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is en indien:
  4. de schuldenaar of de genieter van de interest de Regering van een Verdragsluitende Staat zelf is, een overheidslichaam, een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of de Centrale Bank van een Verdragsluitende Staat; of
  5. de interest wordt betaald in verband met een lening verstrekt, goedgekeurd, gegarandeerd of verzekerd door de Regering van een Verdragsluitende Staat, de Centrale Bank van een Verdragsluitende Staat of door enig agentschap of enige instantie (waaronder begrepen een financiële instelling) dat of die eigendom is van of wordt beheerst door de Regering van een Verdragsluitende Staat.

 

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, is interest als bedoeld in het eerste lid, uitsluitend belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de genieter inwoner is, indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is en de interest wordt betaald in verband met:
  2. een lening verstrekt door een bank of een andere financiële instelling (met inbegrip van een verzekeringsmaatschappij) of een pensioenfonds;
  3. de verkoop op krediet van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting;
  4. de verkoop op krediet van goederen door een onderneming aan een andere onderneming.

 

  1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede, derde en vierde lid.
  2. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boetes voor te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
  3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14 naargelang van het geval, van toepassing.
  4. Interest wordt geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat indien zij wordt betaald door die Staat zelf, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald was aangegaan en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
  5. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 12. Royalty’s en vergoedingen voor technische diensten

  1. Royalty’s en vergoedingen voor technische diensten afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die worden betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze royalty’s of vergoedingen voor technische diensten mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s of vergoedingen voor technische diensten een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting 8 percent van het brutobedrag van de royalty’s of vergoedingen voor technische diensten niet overschrijden.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
  4. De uitdrukking „royalty’s”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms of films of banden voor radio- of televisieuitzendingen, een octrooi, een fabrieksof handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor het gebruik van of het recht van gebruik van inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
  5. De uitdrukking „vergoedingen voor technische diensten” zoals gebezigd in dit artikel betekent vergoedingen van welke aard ook aan personen, niet zijnde werknemers van de persoon die de vergoedingen betaalt, ter zake van diensten van leidinggevende, technische of adviserende aard. Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „vergoedingen voor technische diensten” niet mede omvat vergoedingen ter zake van toezichthoudende activiteiten die verband houden met een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden of terzake van toezichthoudende activiteiten die voortvloeien uit installatiewerkzaamheden in verband met de verkoop van machinerie of onderdelen daarvan en inkomsten bedoeld in artikel 14, eerste lid.
  6. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s of vergoedingen voor technische diensten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty’s of vergoedingen voor technische diensten afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s of vergoedingen voor technische diensten worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14 naargelang van het geval, van toepassing.
  7. Royalty’s of vergoedingen voor technische diensten worden geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat indien zij worden betaald door die Staat zelf, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty’s of vergoedingen voor technische diensten betaalt, ongeacht of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft waarvoor de verplichting tot het betalen van royalty’s of vergoedingen voor technische diensten was aangegaan en deze royalty’s of vergoedingen voor technische diensten ten laste komen van die vaste inrichting of dat vaste middelpunt, worden deze royalty’s of vergoedingen voor technische diensten geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
  8. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s of vergoedingen voor technische diensten, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 13. Vermogenswinsten

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft of van roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt waarover een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat beschikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming) of van dat vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.
  3. Voordelen verkregen door een onderneming van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen zijn slechts belastbaar in die Staat.
  4. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van aandelen in een lichaam waarvan meer dan 90 per cent van de waarde onmiddellijk of middellijk ontleend wordt aan onroerende zaken gelegen in de andere Verdragsluitende Staat (niet zijnde aandelen genoteerd op een aandelenbeurs van een van beide Verdragsluitende Staten) mogen in die andere Staat worden belast, mits de inwoner onmiddellijk of middellijk ten minste 5 percent van de geplaatste aandelen bezit.
  5. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
  6. Niettegenstaande de bepalingen van het vijfde lid, mag Nederland, overeenkomstig zijn eigen wetgeving, de betekenis van de uitdrukking „vervreemding” daaronder begrepen, belasting heffen over voordelen verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van Ghana verkregen uit de vervreemding van aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op een lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal, dat volgens de wetgeving van Nederland inwoner is van Nederland, alsmede uit de vervreemding van een gedeelte van de in die aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen besloten liggende rechten, indien die natuurlijke persoon – al dan niet tezamen met zijn of haar echtgenoot – dan wel een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn onmiddellijk of middellijk ten minste vijf percent bezit van het geplaatste kapitaal van een bepaalde soort van aandelen van dat lichaam. Deze bepaling vindt alleen toepassing wanneer de natuurlijke persoon die de voordelen verkrijgt in de loop van de laatste tien jaar voorafgaande aan het jaar waarin die voordelen worden verkregen inwoner van Nederland is geweest en mits op het tijdstip waarop hij inwoner werd van Ghana werd voldaan aan de eerdergenoemde voorwaarden ten aanzien van het aandelenbezit in eerdergenoemd lichaam.

In de gevallen waarin, ingevolge de nationale wetgeving van Nederland, aan de natuurlijke persoon een aanslag is opgelegd ter zake van de vorenbedoelde aandelen die geacht worden bij diens emigratie uit Nederland te zijn vervreemd, geldt het vorenstaande alleen voor zover er van deze aanslag nog een bedrag openstaat.

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het vijfde lid, mogen de voordelen uit de vervreemding van goederen in de zin van het vijfde lid die zich in Ghana bevinden en zijn verworven door een natuurlijke persoon die inwoner is geweest van Ghana en inwoner is geworden van Nederland in Ghana worden belast indien de vervreemding van de goederen plaatsvindt binnen vijf jaar na de datum waarop de natuurlijke persoon is opgehouden inwoner van Ghana te zijn.

Artikel 14. Zelfstandige arbeid

  1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij:
  2. hij in de andere Verdragsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt; in dat geval mogen de inkomsten slechts in zoverre zij zijn toe te rekenen aan dat vaste middelpunt in die andere Verdragsluitende Staat worden belast; of
  3. hij in de andere Verdragsluitende Staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die tezamen in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar in totaal 9 maanden of meer beslaat of beslaan; in dat geval mogen de inkomsten slechts in die andere Verdragsluitende Staat worden belast voor zover zij verkregen zijn met de werkzaamheden die hij in die Staat verricht.

 

  1. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, ingenieurs, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19, 20 en 21, zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
  3. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan, en
  4. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
  5. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die of een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.

 

  1. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel, is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat slechts in die Staat belastbaar indien de beloning is betaald ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend in de andere Verdragsluitende Staat in verband met een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden of toezichthoudende activiteiten die daarmee verband houden gedurende het tijdvak van negen maanden gedurende welke deze plaats, die werkzaamheden of die activiteiten geen vaste inrichting in die andere Staat vormen.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het derde lid van dit artikel, is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat slechts in die Staat belastbaar indien de beloning is betaald ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend in de andere Verdragsluitende Staat in verband met toezichthoudende activiteiten die geen verband houden met een plaats van uitvoering van een bouwwerk, of van constructie-, montage of installatiewerkzaamheden gedurende het tijdvak van negen maanden gedurende welke deze activiteiten geen vaste inrichting in die andere Staat vormen.
  3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, in de Verdragsluitende Staat worden belast waarin de onderneming is gevestigd.

Artikel 16. Directeursbeloningen

Directeursbeloningen en andere beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars

  1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15 mogen voordelen of inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.
  2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
  3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op voordelen of inkomsten die worden verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit werkzaamheden die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, indien het bezoek aan die andere Staat geheel of grotendeels wordt bekostigd uit de openbare middelen van een of beide Verdragsluitende Staten, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, of plaatsvindt in het kader van een uitwisselingsprogramma op het gebied van cultuur of sport tussen de Regeringen van de Verdragsluitende Staten. In een zodanig geval zijn de voordelen of inkomsten slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de artiest of sportbeoefenaar inwoner is.

Artikel 18. Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking alsmede lijfrenten betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat slechts in die Staat belastbaar. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat zijn slechts in die andere Staat belastbaar.
  2. Niettegenstaande het bepaalde in het eerste lid, mag een pensioen of andere soortgelijke beloning, een lijfrente of ieder pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat ook worden belast in de Verdragsluitende Staat waaruit deze afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat:
  3. voor zover de aanspraak op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in de Verdragsluitende Staat, waaruit het pensioen of de andere soortgelijke beloning of lijfrente afkomstig is, van belasting is vrijgesteld, dan wel de met het pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen aan de pensioenregeling of verzekeringsmaatschappij, in het verleden bij het bepalen van het in die Staat belastbare inkomen in aftrek zijn gebracht, dan wel anderszins in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring; en
  4. voorzover dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente of dit pensioen of andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat in de Verdragsluitende Staat waarvan de genieter inwoner is, niet tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet-zelfstandige arbeid dan wel het brutobedrag van dat pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente voor minder dan 90 percent, in de belastingheffing wordt betrokken; en
  5. indien het totale brutobedrag van de pensioenen en andere soortgelijke beloning of lijfrenten en ieder pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat, in enig kalenderjaar een bedrag van twintigduizend (20.000) euro te boven gaat.

 

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, mag, indien dit pensioen of andere soortgelijke beloning geen periodiek karakter draagt, wordt betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat en uitbetaling plaatsvindt vóór de datum waarop het pensioen ingaat, of indien in plaats van het recht op lijfrente vóór de datum waarop de lijfrente ingaat een afkoopsom wordt betaald, de betaling of deze afkoopsom ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig is worden belast.
  2. Een pensioen of andere soortelijke beloning of lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat voorzover de met dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring. De ingevolge dit artikel aan een Verdragsluitende Staat toegekende heffingsrechten worden op geen enkele wijze beperkt door de overdracht van een pensioen van een in een Verdragsluitende Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij naar een in een andere Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.

Zij beslissen tevens welke gegevens de inwoner van een Verdragsluitende Staat ten behoeve van de juiste toepassing van het Verdrag in de andere Verdragsluitende Staat moet overleggen, met name om te kunnen vaststellen of al dan niet voldaan is aan de voorwaarden als bedoeld in de onderdelen a, b en c van het tweede lid.

  1. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
  2. Of en in hoeverre een pensioen of soortgelijke beloning onder dit artikel of onder artikel 19 valt, wordt bepaald door het karakter van de vroegere dienstbetrekking, zijnde particulier of overheid, gedurende welke de aanspraak op dat gedeelte van het pensioen of soortgelijke beloning werd opgebouwd.
  3. Bijdragen die door of namens een natuurlijke persoon die in een Verdragsluitende Staat diensten verleent zijn betaald aan een voor de belastingheffing in de andere Verdragsluitende Staat erkende pensioenregeling,
  4. waaraan de natuurlijke persoon onmiddellijk voordat hij begon met de dienstverlening in de eerstbedoelde Staat deelnam,
  5. waaraan de natuurlijke persoon deelnam op het tijdstip waarop hij diensten verleende in of inwoner was van de andere Staat, en

iii.  die de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Staat heeft aanvaard als zijnde gelijkwaardig aan een door die Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling,

 

dienen voor het vaststellen van de belasting die de natuurlijke persoon verschuldigd is in de eerstbedoelde Staat en van de voordelen van een onderneming die in de eerstbedoelde Staat mogen worden belast, in die Staat op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden en beperkingen te worden behandeld als bijdragen die zijn betaald aan een pensioenregeling die in die Staat voor de belastingheffing is erkend.

Voor de toepassing van dit lid:

  1. betekent de uitdrukking „pensioenregeling” een regeling waaraan de natuurlijke persoon deelneemt teneinde pensioenuitkeringen veilig te stellen die hem verschuldigd zijn ter zake van de diensten bedoeld in dit lid; en
  2. wordt een pensioenregeling voor de belastingheffing in een Staat erkend indien de bijdragen aan de regeling in die Staat in aanmerking komen voor een fiscale faciliëring.

 

Artikel 19. Overheidsfuncties

1.

  1. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden verleend en de natuurlijke persoon een inwoner is van die Staat die:
  3. onderdaan is van die Staat; of
  4. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die Staat werd.

 

2.

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die Staat of dat onderdeel of dat lichaam, slechts in die Staat belastbaar.
  2. Deze pensioenen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.

 

  1. De bepalingen van de artikelen 15, 16, 17 en 18 zijn van toepassing op salarissen, lonen, pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald ter zake van diensten verleend in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 20. Hoogleraren, onderzoekers en docenten

  1. Een natuurlijke persoon die een Verdragsluitende Staat bezoekt uitsluitend met het doel onderwijs te geven of onderzoek te verrichten aan een universiteit, hogeschool, school of andere officieel erkende inrichting voor onderwijs in die Staat en die onmiddellijk voorafgaand aan dat bezoek inwoner is of was van de andere Verdragsluitende Staat, is in de eerstbedoelde Verdragsluitende Staat vrijgesteld van belasting over de beloning voor het geven van onderwijs of het verrichten van onderzoek gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaar vanaf de datum van zijn eerste bezoek met dat doel, mits deze beloning afkomstig is uit bronnen buiten die Staat.
  2. Dit artikel is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar in de eerste plaats voor het persoonlijk nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.

Artikel 21. Studenten

  1. Vergoedingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is of onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.
  2. Daarnaast is een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon zoals beschreven in het eerste lid, met betrekking tot toelagen, beurzen en beloningen uit een dienstbetrekking waarin het eerste lid niet voorziet gedurende zijn opleiding of training gerechtigd tot dezelfde vrijstellingen, tegemoetkomingen of verminderingen met betrekking tot belastingen die beschikbaar zijn voor de inwoners van de Verdragsluitende Staat die hij bezoekt.

Artikel 22. Overige inkomsten

  1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een vast middelpunt aldaar, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14 naargelang van het geval, van toepassing.

Artikel 23. Overmakingen

  1. Indien ingevolge een bepaling van dit Verdrag een Verdragsluitende Staat het belastingtarief op inkomsten of vermogenswinsten verlaagt of inkomsten of vermogenswinsten van belasting vrijstelt en een persoon, ingevolge de in de andere Verdragsluitende Staat geldende wetgeving, ter zake van die inkomsten of vermogenswinsten niet voor het volle bedrag aan belasting is onderworpen maar slechts voor zover het bedrag daarvan naar de andere Verdragsluitende Staat is overgemaakt of aldaar is ontvangen, vindt de vermindering of vrijstelling die de eerstbedoelde Verdragsluitende Staat ingevolge dit Verdrag moet verlenen slechts toepassing op het gedeelte van de inkomsten dat of de vermogenswinsten die in de andere Verdragsluitende Staat belast wordt of worden.
  2. Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel is echter niet van toepassing op inkomsten of vermogenswinsten verkregen door de Regering, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een agentschap van een Verdragsluitende Staat of de Centrale Bank van een Verdragsluitende Staat.

HOOFDSTUK IV. VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 24. Vermijding van dubbele belasting

  1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Ghana mogen worden belast of slechts in Ghana belastbaar zijn.
  2. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, eerste, derde en vierde lid, artikel 7, eerste lid, artikel 10, zesde lid, artikel 11, zevende lid, artikel 12, zesde lid, artikel 13, eerste, tweede en vierde lid, artikel 14, eerste lid, artikel 15, eerste en vijfde lid, artikel 18, tweede lid, artikel 19, eerste lid (onderdeel a) en tweede lid (onderdeel a) en artikel 22, tweede lid, van dit Verdrag in Ghana mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen van het inkomen vrij door een vermindering op zijn belasting te verlenen. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden bedoelde bestanddelen van het inkomen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
  3. Nederland verleent voorts een vermindering op de aldus berekende Nederlandse belasting voor de bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, artikel 12, tweede lid, artikel 13, zevende lid, artikel 16, artikel 17, eerste en tweede lid, en artikel 18, derde lid, van dit Verdrag in Ghana mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen.

Het bedrag van deze vermindering is gelijk aan de in Ghana over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt, indien de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting daarin voorzien, niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.

Dit lid zal een tegemoetkoming nu of in de toekomst verleend uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting niet beperken, echter uitsluitend voor zover het de berekening van het bedrag van de vermindering op de Nederlandse belasting betreft die betrekking heeft op de som van inkomsten afkomstig uit meer dan een land en de voortwenteling van de belasting betaald in Ghana op bedoelde bestanddelen van het inkomen naar de volgende jaren.

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, verleent Nederland een vermindering op de Nederlandse belasting voor de in Ghana betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, eerste lid, artikel 10, zesde lid, artikel 11, zevende lid, artikel 12, zesde lid, artikel 14, eerste lid, en artikel 22, tweede lid, van dit Verdrag in Ghana mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een vermindering verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze vermindering zijn de bepalingen van het derde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
  2. Dubbele belasting wordt in Ghana als volgt vermeden:
  3. Nederlandse belasting over voordelen, inkomsten of belastbare vermogenswinsten afkomstig uit bronnen in Nederland die hetzij rechtstreeks (door middel van een aanslag) hetzij door middel van aftrek (inhouding) verschuldigd is krachtens de wetgeving van Nederland en in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag (met uitzondering van, in het geval van dividenden, belasting verschuldigd ter zake van de voordelen waaruit de dividenden worden betaald), wordt in aftrek toegestaan op elke Ghanese belasting berekend met betrekking tot dezelfde voordelen, inkomsten of belastbare vermogenswinsten als die met betrekking tot welke de Nederlandse belasting is berekend;
  4. In het geval van dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Nederland aan een lichaam dat inwoner is van Ghana en dat rechtstreeks ten minste tien percent van het kapitaal beheerst van het lichaam dat de dividenden betaalt, wordt bij de aftrek (naast de ingevolge de bepalingen van onderdeel a eventueel aftrekbare Nederlandse belasting) mede in aanmerking genomen de door het lichaam in Nederland verschuldigde belasting ter zake van de voordelen waaruit die dividenden worden betaald.
  5. Het uit hoofde van dit lid in aftrek toegestane bedrag mag niet hoger zijn dan de Ghanese belasting die drukt op deze voordelen, inkomsten of belastbare vermogenswinsten die tot de Ghanese belasting berekend over de volledige in Ghana belastbare voordelen, inkomsten of vermogenswinsten in dezelfde verhouding staat als deze voordelen, inkomsten of belastbare vermogenswinsten staan tot de volledige voordelen, inkomsten of belastbare vermogenswinsten die, al naargelang van het geval, aan de Ghanese belasting mogen worden onderworpen.

 

Artikel 24a. Recht op voordelen

  1. Niettegenstaande de overige bepalingen van dit Verdrag, wordt een voordeel uit hoofde van dit Verdrag niet toegekend met betrekking tot inkomen of vermogenswinsten indien, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs kan worden geconcludeerd dat het verkrijgen van dit voordeel een van de voornaamste redenen was voor een constructie of transactie die direct of indirect tot dat voordeel heeft geleid, tenzij wordt vastgesteld dat toekenning van dit voordeel onder deze omstandigheden in overeenstemming zou zijn met het voorwerp en doel van de relevante bepalingen van dit Verdrag.
  2. Indien een persoon een voordeel uit hoofde van dit Verdrag wordt geweigerd ingevolge het eerste lid, dient de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat die het voordeel anderszins zou hebben toegekend deze persoon desalniettemin te behandelen alsof deze recht heeft op dit voordeel of op andere voordelen ter zake van specifiek inkomen of specifieke vermogenswinsten, indien deze bevoegde autoriteit, op verzoek van deze persoon en na bestudering van de relevante feiten en omstandigheden, vaststelt dat deze voordelen zouden zijn verleend bij het ontbreken van de transactie of constructie bedoeld in het eerste lid.
  3. De bevoegde autoriteit van een Verdragsluitende Staat raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat alvorens een voordeel uit hoofde van het eerste of tweede lid te weigeren.

HOOFDSTUK V. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 25. Non-discriminatie

  1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
  2. Staatlozen die inwoner zijn van een Verdragsluitende Staat worden in geen van de Verdragsluitende Staten aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van de betreffende Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen.
  3. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een Verdragsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
  4. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, negende lid, of artikel 12, achtste lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat.
  5. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
  6. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.

Artikel 26. Regeling voor onderling overleg

  1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 25, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
  2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het Verdrag en in het bijzonder de vereisten waaraan de inwoners van een Verdragsluitende Staat dienen te voldoen teneinde in de andere Verdragsluitende Staat belastingverminderingen, vrijstellingen en andere voordelen te verwerven zoals voorzien in het Verdrag.
  5. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks, waaronder via een gezamenlijke commissie bestaande uit hun vertegenwoordigers, met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
  6. Wanneer moeilijkheden of twijfelpunten die zijn gerezen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van het Verdrag niet binnen een periode van twee jaar nadat de vraag is gerezen opgelost kunnen worden door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in een procedure voor onderling overleg ingevolge de voorgaande leden van dit artikel, kan het geval op verzoek van een van de Verdragsluitende Staten, worden voorgelegd voor arbitrage, echter slechts nadat de procedures die beschikbaar zijn op grond van het eerste tot en met het vijfde lid van dit artikel volledig zijn uitgeput en mits de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen er schriftelijk mee instemt of instemmen te zijn gebonden door de beslissing van de arbitragecommissie.

De beslissing van de arbitragecommissie in een bepaald geval is voor dat geval bindend voor beide Verdragsluitende Staten en de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen.

Artikel 27. Uitwisseling van inlichtingen

  1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die naar verwachting essentieel zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of voor de administratie of de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Verdragsluitende Staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
  2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen mag door een Verdragsluitende Staat ontvangen informatie voor andere doeleinden worden gebruikt, indien dergelijke informatie ingevolge het recht van beide Staten voor deze andere doeleinden mag worden gebruikt en de bevoegde autoriteit van de Staat die deze heeft verstrekt met dergelijk gebruik instemt.
  3. In geen geval worden de bepalingen van de voorgaande leden zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:
  4. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
  5. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in het bestuur van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
  6. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids-, commercieel of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

 

  1. Indien inlichtingen worden verzocht door een Verdragsluitende Staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere Verdragsluitende Staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van inlichtingen aan om de verlangde inlichtingen te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere Staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke inlichtingen behoeft te beschikken. Op de in de vorige zin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het derde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke inlichtingen te weigeren inlichtingen te verstrekken.
  2. De bepalingen van het derde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is het verstrekken van informatie te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende informatie berust bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking heeft op eigendomsbelangen in een persoon.

Artikel 28. Bijstand bij de invordering van belastingen

  1. De Verdragsluitende Staten verlenen elkaar bijstand bij de invordering van belastingvorderingen. Deze bijstand wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen in onderling overleg de wijze van toepassing van dit artikel regelen.
  2. Onder de uitdrukking „belastingvordering” als gebezigd in dit artikel wordt verstaan een bedrag verschuldigd in verband met belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Verdragsluitende Staten of de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de belastingheffing uit hoofde daarvan niet in strijd is met dit Verdrag of met een ander instrument waarbij de Verdragsluitende Staten partij zijn, alsmede interest, bestuurlijke boetes en de kosten van invordering of van conservatoire maatregelen die verband houden met een dergelijk bedrag.
  3. De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing op een belastingvordering die onderwerp is van een executoriale titel in de verzoekende Staat en die, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, niet wordt bestreden. Indien de vordering echter een belastingverplichting betreft van een persoon die geen inwoner van de verzoekende Staat is, is dit artikel slechts van toepassing indien de vordering niet langer kan worden bestreden, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten. De belastingvordering wordt door die andere Staat ingevorderd in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving die van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging en invordering van zijn eigen belastingen als ware de belastingvordering een belastingvordering van die aangezochte Staat.
  4. Indien een belastingvordering van een Verdragsluitende Staat een vordering is ter zake waarvan die Staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan nemen teneinde de invordering te waarborgen, kan die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die Staat worden aanvaard ten behoeve van het nemen van conservatoire maatregelen door de bevoegde autoriteit van die andere Verdragsluitende Staat. Die andere Staat neemt ter zake van die belastingvordering conservatoire maatregelen in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving, als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere Staat, ook wanneer de belastingvordering op het tijdstip waarop dergelijke maatregelen worden genomen niet invorderbaar is in de eerstbedoelde Staat of is verschuldigd door een persoon die gerechtigd is de invordering ervan te beletten.
  5. Niettegenstaande de bepalingen van het derde en vierde lid zijn op een door een Verdragsluitende Staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die Staat niet de termijnen van toepassing noch wordt er uit hoofde van de wetgeving van die Staat op grond van haar aard als zodanig voorrang aan verleend, en, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, kunnen belastingvorderingen niet worden ingevorderd door middel van het in hechtenis nemen wegens schuld van de schuldenaar. Voorts wordt aan een door een Verdragsluitende Staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die Staat geen voorrang verleend die uit hoofde van de wetgeving van de andere Verdragsluitende Staat op die belastingvordering van toepassing is.
  6. Procedures inzake het bestaan, de geldigheid of het bedrag van een belastingvordering van een Verdragsluitende Staat worden niet aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties of bestuursrechtelijke instanties van de andere Verdragsluitende Staat.
  7. Indien te eniger tijd nadat uit hoofde van het derde of vierde lid een verzoek is gedaan door een Verdragsluitende Staat en voordat de andere Verdragsluitende Staat de desbetreffende belastingvordering heeft ingevorderd en overgemaakt aan de eerstbedoelde Staat, de desbetreffende belastingvordering:
  8. in het geval van een verzoek uit hoofde van het derde lid, ophoudt een belastingvordering van de eerstbedoelde Staat te zijn die invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die Staat en die verschuldigd is door een persoon die op dat tijdstip uit hoofde van de wetgeving van die Staat de invordering ervan niet kan beletten; of
  9. in het geval van een verzoek uit hoofde van het vierde lid, ophoudt een belastingvordering van de eerstbedoelde Staat te zijn ter zake waarvan die Staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan treffen teneinde de invordering ervan te waarborgen;
    stelt de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Staat de bevoegde autoriteit van de andere Staat onverwijld daarvan in kennis en wordt, naar keuze van de andere Staat, het verzoek door de eerstbedoelde Staat uitgesteld of ingetrokken.

 

  1. In geen geval worden de bepalingen van dit artikel zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:
  2. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
  3. maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde (ordre public);
  4. bijstand te verlenen indien de andere Verdragsluitende Staat niet alle redelijke invorderings- of conservatoire maatregelen heeft aangewend die hem naargelang van het geval uit hoofde van zijn wetgeving of bestuurlijke praktijk ter beschikking staan;
  5. bijstand te verlenen in gevallen waarin de administratieve last voor die Staat duidelijk onevenredig is ten opzichte van het door de andere Verdragsluitende Staat te behalen voordeel.

 

Artikel 29. Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten

  1. De bepalingen in dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
  2. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, op hun organen of functionarissen, noch op personen die lid zijn van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een derde Staat, die in een van de Verdragsluitende Staten verblijven en die in geen van de Verdragsluitende Staten als inwoner worden behandeld met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten.

Artikel 30. Uitbreiding tot andere gebieden

  1. Dit Verdrag kan, hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot elk van de delen van het Koninkrijk der Nederlanden die niet in Europa zijn gelegen en belastingen heffen die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Een dergelijke uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.
  2. Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van het Verdrag niet met zich mede, dat tevens de uitbreiding van het Verdrag tot enig deel van het Koninkrijk der Nederlanden waartoe het ingevolge dit artikel is uitgebreid, wordt beëindigd.

HOOFDSTUK VI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 31. Inwerkingtreding

De Verdragsluitende Staten stellen elkaar er langs diplomatieke weg van in kennis dat de wettelijk vereiste procedures voor het in werking doen treden van dit Verdrag zijn voltooid. De bepalingen van het Verdrag treden in werking dertig dagen na de datum van ontvangst van de laatste van deze kennisgevingen en vinden in beide Verdragsluitende Staten toepassing:

  1. in het geval van belastingen geheven aan de bron, ter zake van bedragen betaald op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin het Verdrag in werking is getreden;
  2. in het geval van overige belastingen, ter zake van belastingen geheven over tijdvakken beginnend op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin het Verdrag in werking is getreden.

 

Artikel 32. Beëindiging

  1. Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een Verdragsluitende Staat wordt beëindigd. Elk van de Verdragsluitende Staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het verstrijken van het vijfde jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kennis te geven van de beëindiging.
  2. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn ter zake van belastingjaren die beginnen na het eind van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Accra op 10 maart 2008, in de Engelse taal.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

J.C. DE JAGER

Voor de Regering van de Republiek Ghana

  1. AKOTO OSEI

Protocol

Ter zake van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten en het voorkomen van het ontgaan en ontwijken van belasting, gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Ghana, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.

  1. Algemeen
  2. De voordelen uit het Verdrag zijn niet van toepassing op lichamen of andere personen die geheel of gedeeltelijk van belasting zijn vrijgesteld uit hoofde van een bijzondere regeling krachtens de wetten van een van de Verdragsluitende Staten. Zij zijn evenmin van toepassing op door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat van dergelijke lichamen of andere personen verkregen inkomsten, noch op aandelen, winstbewijzen of belangen in dergelijke lichamen of andere personen.
  3. De bepalingen van het eerste lid van deze protocolbepaling zijn ook van toepassing ingeval een lichaam of andere persoon krachtens de bestuurlijke praktijk van die Staat op dezelfde of op soortgelijke wijze wordt behandeld als een lichaam of persoon zoals bedoeld in dat lid.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Staten bepalen in onderlinge overeenstemming welke bijzondere regeling wordt bedoeld in het eerste lid van deze protocolbepaling. De bepalingen van het eerste lid zijn tevens van toepassing op identieke of in wezen gelijksoortige wettelijke voorschriften naast of in de plaats van een dergelijke bijzondere regeling die worden uitgevaardigd na 1 januari 2007, tenzij de bevoegde autoriteiten van de Staten in onderlinge overeenstemming anders beslissen.
  5. Het is wel te verstaan dat beide Verdragsluitende Staten erop kunnen vertrouwen dat algemeen aanvaarde fiscale grondbeginselen worden toegepast teneinde misbruik van het Verdrag te voorkomen. In elk geval waarin een Verdragsluitende Staat beoogt dit lid toe te passen, dient zijn bevoegde autoriteit vooraf te overleggen met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat.

 

  1. Ad artikel 3, eerste lid, onderdeel e

Ingeval een entiteit die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld als zodanig in een Verdragsluitende Staat aan belasting is onderworpen, maar het inkomen van die eenheid in de andere Verdragsluitende Staat als inkomen van de participanten van die eenheid wordt belast, nemen de bevoegde autoriteiten dusdanige maatregelen dat er enerzijds geen dubbele belasting blijft bestaan, maar anderzijds wordt voorkomen dat louter als gevolg van de toepassing van het Verdrag inkomen geheel of gedeeltelijk niet aan belastingheffing wordt onderworpen.

III. Ad artikel 3, tweede lid, en artikel 26

Het is wel te verstaan dat indien de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in onderlinge overeenstemming een oplossing binnen de context van het Verdrag hebben bereikt voor gevallen waarin

  1. artikel 3, tweede lid, wordt toegepast met betrekking tot de uitlegging van een in het Verdrag niet omschreven uitdrukking; of
  2. verschillen in kwalificatie (bijvoorbeeld van een bestanddeel van het inkomen of van een persoon)
    zou of zouden leiden tot dubbele belasting of dubbele vrijstelling, deze oplossing, na bekendmaking ervan door beide bevoegde autoriteiten, ook bindend zal zijn bij de toepassing van de bepalingen van het Verdrag in andere, gelijksoortige gevallen.

 

  1. Ad artikel 4

Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Verdragsluitende Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin het schip zijn thuishaven heeft.

  1. Ad artikelen 5, 6, 7 en 13

Het is wel te verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat op wiens zeebodem en de ondergrond daarvan deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.

  1. Ad artikel 7

Met betrekking tot artikel 7, eerste en tweede lid, geldt dat, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening is toe te rekenen.

Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrichting heeft, de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale bedrag van de overeenkomst, doch slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd. De voordelen die betrekking hebben op het deel van de overeenkomst, dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming inwoner is.

VII. Ad artikel 8

Het is wel te verstaan dat de bepalingen van artikel 8 tevens van toepassing zijn op belastingen geheven op basis van bruto ontvangsten uit het vervoer van passagiers en vracht in internationaal verkeer.

VIII. Ad artikel 9

Het is wel te verstaan dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals „costsharing”-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in artikel 9, eerste lid.

  1. Ad artikel 10
  2. Niettegenstaande artikel 10, tweede lid, heft de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam inwoner is geen belasting over door dat lichaam betaalde dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een pensioenfonds is als bedoeld in artikel 4, tweede lid.
  3. Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van dit Verdrag
  4. onder de uitdrukking „winstaandelen” worden verstaan waardepapieren die recht geven op een aandeel in de nettowinst van het lichaam en die geen kapitaal van het lichaam vertegenwoordigen, maar een nietfinanciële bijdrage, zoals een bijdrage aan de knowhow;
  5. onder de uitdrukking „winstbewijzen” worden verstaan rechten, al dan niet vastgelegd in officiële documenten, op een aandeel in de nettowinst van het lichaam die geen kapitaal van het lichaam vertegenwoordigen, maar een niet-financiële bijdrage, zoals een bijdrage aan de knowhow;
  6. onder de uitdrukking „mijnaandelen” worden verstaan aandelen in een mijnlichaam waarop de mijnbouwwetgeving van toepassing is en dat georganiseerd is volgens een specifieke rechtsvorm;
  7. onder de uitdrukking „oprichtersaandelen” worden verstaan aandelen die worden geplaatst als beloning voor diensten verricht door de oprichters tijdens de oprichting van een lichaam en die geen kapitaal van het lichaam vertegenwoordigen.

 

  1. Ad artikelen 10, 11 en 12

Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van de artikelen 10, 11 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

  1. Ad artikelen 10 en 13

Het is wel te verstaan dat inkomsten die worden ontvangen in verband met de (gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of een inkoop van eigen aandelen door een lichaam worden behandeld als inkomsten uit aandelen en niet als vermogenswinsten.

XII. Ad artikel 13, vierde lid

Het is wel te verstaan dat het bepaalde in artikel 13, vierde lid, niet van toepassing is indien de voordelen voortvloeien uit een reorganisatie, fusie, splitsing of soortgelijke transactie.

Het is voorts wel te verstaan dat artikel 13, vierde lid, voor Nederland van toepassing is op aandelen genoteerd aan elke andere aandelenbeurs die onderworpen is aan de voorschriften van de Autoriteit Financiële Markten (of haar rechtsopvolger) in Nederland.

XIII. Ad artikel 16

Het is wel te verstaan dat een „bestuurder” of „commissaris” van een in Nederland gevestigd lichaam beschouwd wordt als een lid van de raad van beheer zoals bedoeld in artikel 16. Indien een inwoner van Nederland in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van een lichaam gevestigd in Ghana beloningen ontvangt, mogen deze beloningen in Ghana worden belast. Het is voorts wel te verstaan dat het bepaalde in dit artikel van toepassing is niettegenstaande het bepaalde in artikel 15.

XIV. Ad artikel 26

De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen ter zake van een overeengekomen regeling in het kader van een procedure voor onderling overleg als bedoeld in artikel 26, tevens overeenkomen dat de Staat, waar ingevolge eerdergenoemde regeling sprake is van een additionele belastingheffing, met betrekking tot deze additionele belastingheffing geen bestuursrechtelijke boetes, verhogingen, interest en kosten zal opleggen, indien de andere Staat, waarin ingevolge de regeling sprake is van een overeenkomstige vermindering van belasting, afziet van de betaling van interest verschuldigd met betrekking tot een dergelijke vermindering van belasting.

  1. Ad artikel 27

De Verdragsluitende Staten kunnen aan de arbitragecommissie, ingesteld volgens de bepalingen van artikel 26, zesde lid, de inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de arbitrageprocedure uit te voeren. De leden van de arbitragecommissie zijn met betrekking tot de aldus verstrekte inlichtingen onderworpen aan de beperkingen van openbaarmaking als omschreven in het tweede lid van dit artikel.

XVI. Ad artikelen 27 en 28

Voor de toepassing van de bepalingen van de artikelen 27 en 28, worden de uit hoofde van de Nederlandse inkomensgerelateerde voorschriften geheven bijdragen en toegekende voordelen aangemerkt als belastingen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Accra op 10 maart 2008, in de Engelse taal.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

J.C. DE JAGER

Voor de Regering van de Republiek Ghana

  1. AKOTO OSEI

Overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten – Uitsluiting vrijgestelde beleggingsinstelling

Met betrekking tot het Verdrag en het Protocol, ondertekend op 10 maart 2008, tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Ghana (hierna te noemen de Verdragsluitende Staten) tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten (hierna te noemen het Verdrag) zijn de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in onderling overleg het volgende overeengekomen:

Toepassing van artikel I van het Protocol

Met betrekking tot artikel 1, derde lid, van het Protocol bij het Verdrag zijn de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in onderling overleg overeengekomen dat een lichaam dat behandeld wordt als eenvrijgestelde beleggingsinstelling overeenkomstig artikel 6a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 beschouwd wordt als een inwoner die onder een bijzondere regeling valt. Een dergelijk lichaam heeft bijgevolg geen recht op de voordelen van het Verdrag en de bijbehorende artikelen van het Protocol. Het is wel te verstaan dat deze Overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten eveneens van toepassing is op gelijke of in wezen gelijksoortige bijzondere regelingen die naast of in de plaats van een dergelijke bijzondere regeling worden uitgevaardigd, tenzij de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten anders overeenkomen.

Ondertekend te Accra op 10 maart 2017,

Voor de bevoegde autoriteiten van Nederland,

RON STRIKKER

Voor de bevoegde autoriteiten van de Republiek Ghana,

EMMANUEL KOFI NTI

Terug

Contact opnemen met Innovative Tax




Bezoekadres

Contact

Volg ons