peak performance
in tax consultancy

 
Home > Belastingverdragen > Verenigde Arabische Emiraten

Belastingverdrag Verenigde Arabische Emiraten

innovative_tax

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten [...] belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, Abu Dhabi, 08-05-2007
Geldend van 02-06-2010 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

(authentiek: nl)

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van de Verenigde Arabische Emiraten,

Geleid door de wens dat door beide Staten een verdrag wordt gesloten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen,

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG

Artikel 1. Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

  1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
  2. Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen of naar bestanddelen van het inkomen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
  3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
  4. in Nederland:

–   de inkomstenbelasting;

–   de loonbelasting;

–   de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet;

–   de dividendbelasting;

 (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

  1. in de Verenigde Arabische Emiraten:

–   de inkomstenbelasting;

–   de vennootschapsbelasting;

 (hierna te noemen: „belasting van de Verenigde Arabische Emiraten”).

 

  1. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun belastingwetgevingen zijn aangebracht.

HOOFDSTUK II. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3. Algemene Begripsbepalingen

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
  2. betekenen de uitdrukkingen „een Verdragsluitende Staat” en „de andere Verdragsluitende Staat” het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) of de Verenigde Arabische Emiraten, naargelang de context vereist;
  3. betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent;
  4. betekent de uitdrukking „de Verenigde Arabische Emiraten” de Verenigde Arabische Emiraten en, indien gebezigd in de geografische betekenis, het gebied ter zake waarvan de Verenigde Arabische Emiraten soevereiniteit hebben, met inbegrip van hun territoriale zee alsmede de gebieden waarbinnen de Verenigde Arabische Emiraten in overeenstemming met het internationale recht rechtsbevoegdheid hebben of soevereine rechten uitoefenen;
  5. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
  6. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
  7. heeft de uitdrukking „onderneming” betrekking op het uitoefenen van een bedrijf;
  8. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdragsluitende Staat” en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;
  9. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer’’ alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming van een Verdragsluitende Staat, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;
  10. betekent de uitdrukking „onderdaan”:
  11. wat Nederland betreft: elke natuurlijke persoon die de Nederlandse nationaliteit bezit en elke rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in Nederland van kracht is;
  12. wat de Verenigde Arabische Emiraten betreft: elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van de Verenigde Arabische Emiraten bezit en elke rechtspersoon, vennootschap en elk ander rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam die of dat zijn rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving van de Verenigde Arabische Emiraten;
  13. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
  14. in Nederland: de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
  15. in de Verenigde Arabische Emiraten: de minister van Financiën en Industrie of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
  16. omvat de uitdrukking „uitoefenen van een bedrijf” mede het uitoefenen van een vrij beroep en het verrichten van andere werkzaamheden van zelfstandige aard.

 

  1. Voor de toepassing van het Verdrag door een Verdragsluitende Staat op enig moment heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat moment heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die Staat aan die uitdrukking wordt gegeven.

Artikel 4. Inwoner

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat”:
  2. wat Nederland betreft: iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van Nederland, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in Nederland slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in Nederland;
  3. wat de Verenigde Arabische Emiraten betreft: een natuurlijke persoon die onderdaan is van de Verenigde Arabische Emiraten, mits deze natuurlijke persoon voornamelijk verblijft in, een duurzaam tehuis heeft of gewoonlijk verblijft in de Verenigde Arabische Emiraten en de persoonlijke en economische betrekkingen van deze natuurlijke persoon nauwer zijn met de Verenigde Arabische Emiraten dan met een andere Staat en een lichaam dat zijn plaats van werkelijke leiding heeft in de Verenigde Arabische Emiraten.

 

  1. De uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat” omvat tevens:
  2. die Staat zelf en elk staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan;
  3. een pensioenfonds dat volgens de wettelijke bepalingen van een Verdragsluitende Staat erkend is en onder toezicht staat en waarvan het inkomen in het algemeen is vrijgesteld van belasting in die Staat;
  4. een overheidsinstelling van een Verdragsluitende Staat. Een instelling wordt geacht een overheidsinstelling te zijn indien zij is opgericht door en geheel in het bezit is en onder toezicht staat van de regering van een van de Verdragsluitende Staten of van de staatkundige onderdelen daarvan voor de uitvoering van publieke taken en die als zodanig in onderlinge overeenstemming tussen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten is erkend.

 

  1. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
  2. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam huis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
  3. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
  4. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
  5. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

 

  1. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid van dit artikel inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, trachten de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in onderling overleg vast te stellen van welke Staat de persoon geacht wordt inwoner te zijn, met inachtneming van zijn plaats van werkelijke leiding, de plaats waar hij is opgericht of anderszins tot stand is gekomen en alle andere ter zake doende factoren. Indien de bevoegde autoriteiten er niet in slagen de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming op te lossen, trachten zij in onderling overleg vast te stellen op welke wijze het Verdrag op die persoon zal worden toegepast.

Artikel 5. Vaste Inrichting

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
  2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
  3. een plaats waar leiding wordt gegeven;
  4. een filiaal;
  5. een kantoor;
  6. een fabriek;
  7. een werkplaats, en
  8. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

 

  1. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.
  2. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
  3. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
  4. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;
  5. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
  6. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
  7. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
  8. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

 

  1. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het zesde lid van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in die Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
  2. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
  3. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN

Artikel 6. Inkomsten uit Onroerende Zaken

  1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
  2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waar de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen. Schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
  4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn eveneens van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming.

Artikel 7. Winst uit Onderneming

  1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
  2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
  3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.
  4. Voor zover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Verdragsluitende Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling. De gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
  5. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
  6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
  7. Indien in de voordelen bestanddelen van het inkomen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zee- en Luchtvervoer

  1. Voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.
  3. In dit artikel:
  4. omvat de uitdrukking „voordelen”:
  5. bruto ontvangsten en opbrengsten rechtstreeks verkregen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer; en
  6. interest die voortvloeit uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer;
  7. omvat de uitdrukking „exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer” door een onderneming:
  8. het charteren of verhuren van schepen of luchtvaartuigen;
  9. de verhuur van containers en daarmee verband houdende uitrusting; en

iii.  de vervreemding van schepen, luchtvaartuigen, containers en daarmee verband houdende uitrusting, door die onderneming, mits het charteren, de verhuur of de vervreemding voortvloeit uit de exploitatie door die onderneming van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.

 

Artikel 9. Gelieerde Ondernemingen

  1. Indien
  2. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat, of
  3. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat, en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

 

  1. Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, past die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aan. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10. Dividenden

  1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting:
  3. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en onmiddellijk ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;
  4. in alle overige gevallen 10 percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden.

 

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel, zijn dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat slechts belastbaar in de andere Verdragsluitende Staat, indien de uiteindelijk gerechtigde die Staat zelf is, een staatkundig onderdeel of plaatselijk bestuur of de Centrale Bank daarvan, een pensioenfonds, de Abu Dhabi Investment Authority, de Abu Dhabi Investment Council of een andere instelling opgericht door de Regering, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam van die andere Staat die of dat wordt erkend als een integrerend onderdeel van die Regering, een en ander overeen te komen in onderlinge overeenstemming tussen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten.
  2. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en derde lid.
  3. De bepalingen van het tweede en derde lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
  4. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
  5. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  6. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.
  7. Op grond van dit artikel is geen tegemoetkoming beschikbaar indien het voornaamste doel of een van de voornaamste doelen van een persoon die betrokken is bij de toewijzing van de dividenden of bij het creëren of toewijzen van de aandelen of andere rechten ter zake waarvan het dividend wordt betaald of van het oprichten, verwerven of handhaven van het lichaam dat de uiteindelijk gerechtigde tot dividenden is en de uitvoering van zijn werkzaamheden is van de voordelen van dit artikel te profiteren. In elk geval waarin een Verdragsluitende Staat beoogt dit lid toe te passen, dient zijn bevoegde autoriteit vooraf te overleggen met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat.

Artikel 11. Interest

  1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die wordt verkregen door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uiteindelijke gerechtigde is, is slechts in die andere Staat belastbaar.
  2. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boetes voor te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en de schuldvordering ter zake waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  4. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 12. Royalty’s

  1. Royalty’s afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die worden verkregen door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uiteindelijke gerechtigde is, zijn slechts in die andere Staat belastbaar.
  2. De uitdrukking „royalty’s”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  4. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 13. Vermogenswinsten

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming), mogen in die andere Staat worden belast.
  3. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen zijn slechts belastbaar in die Staat.
  4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede en derde lid zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

Artikel 14. Inkomsten uit Dienstbetrekking

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 15, 17, 18, 19 en 20, zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
  3. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan, en
  4. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
  5. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de andere Staat heeft.

 

  1. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend met betrekking tot een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd door een inwoner van een Verdragsluitende Staat, slechts in die Staat belastbaar. Dit lid is niet van toepassing indien de werknemer inwoner of onderdaan is van de andere Verdragsluitende Staat.

Artikel 15. Directeursbeloningen

  1. Directeursbeloningen en andere beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Indien een lichaam inwoner is van Nederland, omvat de uitdrukking „leden van de raad van beheer” zowel bestuurders als commissarissen. De uitdrukkingen „bestuurder” en „commissaris” betekenen respectievelijk personen die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam en personen die zijn belast met het toezicht daarop.

Artikel 16. Artiesten en Sportbeoefenaars

  1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14, mogen voordelen of inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.
  2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
  3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op voordelen of inkomsten die worden verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit werkzaamheden die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, indien het bezoek aan die andere Staat geheel of grotendeels wordt bekostigd uit de openbare middelen van de eerstbedoelde Verdragsluitende Staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, of plaatsvindt in het kader van een culturele overeenkomst tussen de Regeringen van de Verdragsluitende Staten. In een zodanig geval zijn de voordelen of inkomsten slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de artiest of sportbeoefenaar inwoner is.

Artikel 17. Pensioenen, Lijfrenten en Socialezekerheidsuitkeringen

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van het tweede lid van artikel 18, mogen pensioenen en andere soortgelijke beloningen, met inbegrip van lijfrenten en afkoopsommen, afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat worden belast in de eerstbedoelde Staat.
  2. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mogen in de eerstbedoelde Staat worden belast.
  3. Of en in hoeverre een pensioen of soortgelijke beloning onder dit artikel of onder artikel 18 valt, wordt bepaald door het karakter van de vroegere dienstbetrekking of het vroegere beroep, zijnde particulier of overheid, gedurende welke de aanspraak op dat gedeelte van het pensioen of de soortgelijke beloning werd opgebouwd.

Artikel 18. Overheidsfuncties

1.

  1. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, niet zijnde een pensioen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, mogen in die Staat worden belast.
  2. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden verleend en de natuurlijke persoon een inwoner is van die Staat die:
  3. onderdaan is van die Staat; of
  4. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die Staat werd.

 

2.

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, mogen pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam of regering, in die Staat worden belast.
  2. Deze pensioenen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.

 

  1. De bepalingen van de artikelen 14, 15, 16 en 17 zijn van toepassing op salarissen, lonen, pensioenen en andere soortgelijke beloningen ter zake van diensten verleend in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 19. Hoogleraren en Docenten

  1. Vergoedingen die een hoogleraar of docent, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat en die in de andere Verdragsluitende Staat verblijft met het doel gedurende een tijdvak van ten hoogste drie jaar onderwijs te geven of zich met wetenschappelijk onderzoek bezig te houden aan een universiteit, hogeschool of andere inrichting voor onderwijs of wetenschappelijk onderzoek in die andere Staat voor dat onderwijs of dat onderzoek ontvangt, zijn uitsluitend in de eerstbedoelde Staat belastbaar.
  2. Dit artikel is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar in de eerste plaats voor het persoonlijk nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.

Artikel 20. Studenten

Vergoedingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is of onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.

Artikel 21. Overige Inkomsten

  1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.

HOOFDSTUK IV. VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 22. Vermijding van Dubbele Belasting

  1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in de Verenigde Arabische Emiraten mogen worden belast.
  2. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, artikel 7, artikel 10, zevende lid, artikel 11, derde lid, artikel 12, derde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, eerste lid, artikel 18, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag in de Verenigde Arabische Emiraten mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen van het inkomen vrij door een vermindering op zijn belasting te verlenen. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden bedoelde bestanddelen van het inkomen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
  3. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor de bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 15, eerste lid, artikel 16, eerste en tweede lid, en artikel 17, eerste en tweede lid, van dit Verdrag in de Verenigde Arabische Emiraten mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in de Verenigde Arabische Emiraten over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt, indien de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting daarin voorzien, niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.

Dit lid zal een tegemoetkoming nu of in de toekomst verleend uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting niet beperken, echter uitsluitend voor zover het de berekening van het bedrag van de vermindering op de Nederlandse belasting betreft met betrekking tot de som van inkomsten afkomstig uit meer dan een land.

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in de Verenigde Arabische Emiraten betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, artikel 10, zevende lid, artikel 11, derde lid, artikel 12, derde lid, en artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag in de Verenigde Arabische Emiraten mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepalingen van het derde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
  2. Wat de Verenigde Arabische Emiraten betreft:

Indien een inwoner van de Verenigde Arabische Emiraten voordelen, winsten of vermogenswinsten verwerft die in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag in Nederland mogen worden belast, verlenen de Verenigde Arabische Emiraten een aftrek op de belasting over inkomsten, voordelen of vermogenswinsten van die persoon tot een bedrag dat gelijk is aan de belasting op inkomsten, voordelen of vermogenswinsten betaald in Nederland. Deze aftrek is evenwel niet hoger dan het deel van de belasting berekend in de Verenigde Arabische Emiraten voordat de aftrek is verleend die is toe te rekenen aan de inkomsten, voordelen of vermogenswinsten die in Nederland mogen worden belast.

HOOFDSTUK V. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 23. Non-Discriminatie

  1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
  2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een Verdragsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
  3. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, vierde lid, of artikel 12, vierde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat. Zo ook zijn alle schulden van een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat bij de vaststelling van het belastbare vermogen van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij waren aangegaan met een inwoner van de eerstbedoelde Staat.
  4. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
  5. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.

Artikel 24. Regeling voor Onderling Overleg

  1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 23, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
  2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
  5. Wanneer moeilijkheden of twijfelpunten die zijn gerezen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van het Verdrag niet binnen een periode van twee jaar nadat de vraag is gerezen opgelost kunnen worden door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in een procedure voor onderling overleg ingevolge de voorgaande leden van dit artikel, kan het geval op verzoek van een van de Verdragsluitende Staten, worden voorgelegd voor arbitrage, echter slechts nadat de procedures die beschikbaar zijn op grond van het eerste tot en met het vierde lid van dit artikel volledig zijn uitgeput en mits de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen er schriftelijk mee instemt of instemmen te zijn gebonden door de beslissing van de gezamenlijke commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten. Indien de omstandigheden zulks vereisen, kunnen beide Verdragsluitende Staten zich laten bijstaan door functionarissen van andere publieke instellingen. De beslissing van de gezamenlijke commissie in een bepaald geval is voor dat geval bindend voor beide Verdragsluitende Staten en de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen.

Artikel 25. Uitwisseling van Inlichtingen

  1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die naar verwachting essentieel zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of voor de administratie of de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Verdragsluitende Staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt, overeenkomstig de bestaande wet- en regelgeving van de Verdragsluitende Staten, niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
  2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.
  3. De Verdragsluitende Staten kunnen aan de gezamenlijke commissie, ingesteld volgens de bepalingen van artikel 24, vijfde lid, de inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de arbitrageprocedure uit te voeren. De leden van de gezamenlijke commissie zijn met betrekking tot de aldus verstrekte inlichtingen onderworpen aan de beperkingen van openbaarmaking als omschreven in het tweede lid van dit artikel.
  4. In geen geval worden de bepalingen van de voorgaande leden zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:
  5. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
  6. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in het bestuur van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
  7. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

 

  1. Indien inlichtingen worden verzocht door een Verdragsluitende Staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere Verdragsluitende Staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van inlichtingen aan om de verlangde inlichtingen te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere Staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke inlichtingen behoeft te beschikken. Op de in de vorige zin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het vierde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke inlichtingen te weigeren inlichtingen te verstrekken.
  2. De bepalingen van het vierde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is het verschaffen van inlichtingen te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende gegevens berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.

Artikel 26. Leden van Diplomatieke Vertegenwoordigingen en Consulaire Posten

De bepalingen in dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.

Artikel 27. Uitbreiding tot Andere Gebieden

  1. Dit Verdrag kan, hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en Aruba, of tot de Nederlandse Antillen of Aruba afzonderlijk, indien het desbetreffende land belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is en indien na onderling overleg de Verenigde Arabische Emiraten instemmen met een dergelijke uitbreiding. Een dergelijke uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.
  2. Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van het Verdrag niet met zich mede, dat tevens de uitbreiding van het Verdrag tot enig land waartoe het ingevolge dit artikel is uitgebreid, wordt beëindigd.

HOOFDSTUK VI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 28. Inwerkingtreding

  1. De Regeringen van de Verdragsluitende Staten stellen elkaar langs diplomatieke weg ervan in kennis dat aan de nationale procedures die elk van de Verdragsluitende Staten vereist voor de inwerkingtreding van dit Verdrag is voldaan.
  2. Het Verdrag treedt in werking dertig dagen na de datum van ontvangst van de laatste van de kennisgevingen bedoeld in het eerste lid en zijn bepalingen vinden toepassing:
  3. ter zake van belastingen die periodiek worden vastgesteld, met betrekking tot belastingen naar het inkomen, voor belastingjaren die beginnen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op de datum waarop het Verdrag in werking treedt;
  4. voor alle overige gevallen op de datum waarop het Verdrag in werking treedt.

 

Artikel 29. Beëindiging

Dit Verdrag blijft voor onbepaalde tijd van kracht totdat het door een van de Verdragsluitende Staten wordt beëindigd. Elk van de Staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het verstrijken van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kennis te geven van de beëindiging. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Abu Dhabi op 8 mei 2007, in de Nederlandse, de Arabische en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Arabische tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

  1. HEEMSKERK

Voor de Regering van de Verenigde Arabische Emiraten,

MOHAMMED KHALFAN BIN KHARBASH

Protocol

Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen heden gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.

  1. Algemeen
  2. De voordelen uit dit Verdrag zijn niet van toepassing op lichamen of andere personen die geheel of gedeeltelijk van belasting zijn vrijgesteld uit hoofde van een bijzondere regeling krachtens de wetten van een van de Verdragsluitende Staten. Zij zijn evenmin van toepassing op door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat van dergelijke lichamen of andere rechtspersonen verkregen inkomsten, noch op aandelen, winstbewijzen of belangen in dergelijke lichamen of andere personen. De bepalingen van dit lid zijn tevens van toepassing op identieke of in wezen gelijksoortige wettelijke voorschriften naast of in de plaats van een dergelijke bijzondere regeling die worden uitgevaardigd nadat dit Verdrag in werking is getreden, tenzij de bevoegde autoriteiten van de Staten in onderlinge overeenstemming anders beslissen.
  3. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn ook van toepassing ingeval een lichaam of andere persoon krachtens de bestuurlijke praktijk van die Staat op dezelfde of op soortgelijke wijze wordt behandeld als een lichaam of rechtspersoon zoals bedoeld in dat lid.
  4. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel, beslissen de bevoegde autoriteiten van de Staten in onderling overleg welke bijzondere regeling bedoeld wordt in de bepalingen van het eerste lid van dit artikel.
  5. Ad artikel 2, eerste lid

Het is wel te verstaan dat de Verenigde Arabische Emiraten bestaan uit:

  1. de federale staat, bestaande uit de zeven Emiraten,
  2. de staatkundige onderdelen van de federale staat (Emiraat van Abu Dhabi, Emiraat van Dubai, Emiraat van Sharjah, Emiraat van Ajman, Emiraat van Umm Al-Qaiwain, Emiraat van Ras al-Kaimah en Emiraat van Fujairah, en
  3. de plaatselijke publiekrechtelijke lichamen van de staatkundige onderdelen.

 

III. Ad artikel 3, tweede lid, en artikel 24

Het is wel te verstaan dat indien de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in onderlinge overeenstemming een oplossing binnen de context van het Verdrag hebben bereikt voor gevallen waarin

  1. artikel 3, tweede lid, wordt toegepast met betrekking tot de uitlegging van een in het Verdrag niet omschreven uitdrukking; of
  2. er sprake is van verschillen in kwalificatie (bijvoorbeeld van een bestanddeel van het inkomen of van een persoon);

 

deze oplossing, na bekendmaking ervan door beide bevoegde autoriteiten, ook bindend zal zijn bij de toepassing van de bepalingen van het Verdrag in andere gelijke of soortgelijke gevallen.

  1. Ad artikel 4, tweede lid

Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Verdragsluitende Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin het schip zijn thuishaven heeft.

  1. Ad artikelen 5, 6, 7 en 13

Het is wel te verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen, met inbegrip van rechten op, belangen bij, of op voordelen van vermogensbestanddelen die voortvloeien uit deze exploratie of exploitatie, worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat op wiens zeebodem en ondergrond daarvan deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat en de voordelen die kunnen worden toegerekend aan de vaste inrichting worden belast in overeenstemming met de nationale belastingwet- en regelgeving van die Staat.

  1. Ad artikel 7

Met betrekking tot artikel 7, eerste en tweede lid, geldt dat, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening is toe te rekenen.

Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrichting heeft, de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale bedrag van de overeenkomst, doch slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd. De voordelen die betrekking hebben op het deel van de overeenkomst, dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming inwoner is.

VII. Ad artikel 7

Vergoedingen voor technische diensten, waaronder begrepen studies of onderzoeken van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor diensten van adviserende of toezichthoudende aard, worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van artikel 7 van toepassing zijn.

VIII. Ad artikel 8

Het internationaal luchtvaartverdrag tussen Nederland en de Verenigde Arabische Emiraten, ondertekend in januari 1992, blijft van kracht. Indien dit Verdrag evenwel voorziet in een gunstiger behandeling van de desbetreffende bestanddelen van het inkomen, is het eveneens van toepassing voor zover dit Verdrag gunstiger is.

  1. Ad artikel 9

Het is echter wel te verstaan dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals overeenkomsten inzake bijdragen in de kosten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in artikel 9, eerste lid.

  1. Ad artikelen 10, 11 en 12

Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van de artikelen 10, 11 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

  1. Ad artikelen 10 en 13
  2. Het is wel te verstaan dat inkomsten die worden ontvangen in verband met de (gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of een inkoop van eigen aandelen door een lichaam worden behandeld als inkomsten uit aandelen en niet als vermogenswinsten.
  3. De bepalingen van artikel 10, eerste, tweede en achtste lid, en artikel 13, vierde lid, van dit Verdrag belet Nederland niet zijn nationale wetgeving toe te passen indien aan een natuurlijke persoon een zogenoemde conserverende aanslag is opgelegd, voorzover het overeenkomstig de Nederlandse wetgeving een aanmerkelijk belang betreft in een in Nederland gevestigd lichaam. Het voorgaande is uitsluitend van toepassing voorzover de hele aanslag of een deel ervan nog openstaat.

XII. Ad artikel 17

Het is wel te verstaan dat een pensioen of andere soortelijke beloning of lijfrente geacht wordt afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat indien en voorzover de met dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring. De ingevolge dit artikel aan een Verdragsluitende Staat toegekende heffingsrechten worden op geen enkele wijze beperkt door de overdracht van een pensioen van een in een Verdragsluitende Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij naar een in een andere Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij.

XIII. Ad artikel 24

De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen, zo nodig in strijd met hun respectieve nationale wetgeving, ter zake van een overeengekomen regeling in het kader van een procedure voor onderling overleg als bedoeld in artikel 24, tevens overeenkomen dat de Staat, waar ingevolge eerdergenoemde regeling sprake is van een additionele belastingheffing, met betrekking tot deze additionele belastingheffing geen belastingverhogingen, bestuursrechtelijke boetes, interest en kosten zal opleggen, indien de andere Staat, waarin ingevolge de regeling sprake is van een overeenkomstige vermindering van belasting, afziet van de betaling van interest verschuldigd met betrekking tot een dergelijke vermindering van belasting.

XIV. Ad artikel 25

  1. De bepalingen van artikel 25 zijn van dienovereenkomstige toepassing op inlichtingen die relevant zijn voor het uitvoeren van inkomensgerelateerde voorschriften uit hoofde van de Nederlandse wetgeving door de Nederlandse autoriteiten die belast zijn met de implementatie, administratie of tenuitvoerlegging van deze inkomensgerelateerde voorschriften.
  2. Alle inlichtingen die uit hoofde van het eerste lid van dit artikel juncto artikel 25 van dit Verdrag worden ontvangen, worden uitsluitend gebruikt ten behoeve van de vaststelling en heffing van de bijdragen en de vaststelling en toewijzing van de voordelen uit hoofde van de inkomensgerelateerde voorschriften bedoeld in het eerste lid.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Abu Dhabi op 8 mei 2007, in de Nederlandse, de Arabische en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Arabische tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

  1. HEEMSKERK

Voor de Regering van de Verenigde Arabische Emiraten,

MOHAMMED KHALFAN BIN KHARBASH

Terug

Contact opnemen met Innovative Tax




Bezoekadres

Contact

Volg ons