peak performance
in tax consultancy

 

Belastingverdrag Zambia

innovative_tax

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Zambia tot het [...] belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, Lusaka, 19-12-1977
[Regeling vervalt per 01-01-2019.]
Geldend van 09-11-1982 t/m heden

(vertaling: nl)

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Zambia tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en

De Regering van de Republiek Zambia,

De wens koesterende een overeenkomst te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen,

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. Reikwijdte van de Overeenkomst

Artikel 1. Personen op wie de Overeenkomst van toepassing is

Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is

  1. De belastingen die het onderwerp van deze Overeenkomst uitmaken zijn:
  2. a) voor Nederland:

-    de inkomstenbelasting,

-    de loonbelasting,

-    de vennootschapsbelasting,

-    de dividendbelasting,
(hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

  1. b) voor Zambia:

-    the income tax (de inkomstenbelasting),

-    the mineral tax (de belasting op de mijnbouw),

-    the personal levy (de persoonlijke heffing),
(hierna te noemen: „Zambiaanse belasting”).

 

  1. Deze Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die in de toekomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. Aan het einde van ieder jaar delen de bevoegde autoriteiten van de beide Staten elkaar alle wezenlijke wijzigingen mede, die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.

HOOFDSTUK II. Begripsbepalingen

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  1. In deze Overeenkomst, tenzij het zinsverband anders vereist:
  2. a) betekent de uitdrukking „Staat” Nederland of Zambia, al naar het zinsverband vereist;
    betekent de uitdrukking „Staten” Nederland en Zambia;
  3. b) omvat de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, en het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan waarop het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft;
  4. c) betekent de uitdrukking „Zambia” de Republiek Zambia;
  5. d) omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam of een al dan niet rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging van personen;
  6. e) betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
  7. f) betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een van de Staten” en „onderneming van de andere Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een van de Staten en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Staat;
  8. g) omvat de uitdrukking „internationaal verkeer” verkeer tussen plaatsen in één land gedurende een reis die zich over meer dan één land uitstrekt;
  9. h) betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
  10. in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
  11. in Zambia de Commissioner of Taxes of zijn bevoegde vertegenwoordiger.

 

  1. Voor de toepassing van de Overeenkomst door elk van de Staten heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet anders omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen die het onderwerp van deze Overeenkomst uitmaken.

Artikel 4. Fiscale woonplaats

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „inwoner van een van de Staten”, behoudens de bepalingen van het tweede en derde lid van dit artikel, iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid. De uitdrukkingen „inwoner van Nederland” en „inwoner van Zambia” worden overeenkomstig uitgelegd.
  2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid van dit artikel inwoner van beide Staten is, gelden de volgende regels:
  3. a) hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft. Indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
  4. b) indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;
  5. c) indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
  6. d) indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

 

  1. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge het bepaalde in het eerste lid van dit artikel inwoner van beide Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5. Vaste inrichting

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting waarin de werkzaamheden van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
  2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
  3. a) een plaats waar leiding wordt gegeven;
  4. b) een filiaal;
  5. c) een kantoor;
  6. d) een fabriek;
  7. e) een werkplaats;
  8. f) een mijn, een oliebron, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen;
  9. g) de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of montagewerkzaamheden, waarvan de duur zes maanden overschrijdt.

 

  1. Een vaste inrichting wordt niet aanwezig geacht, indien:
  2. a) gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
  3. b) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;
  4. c) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;
  5. d) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
  6. e) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend voor reclamedoeleinden, voor het geven van inlichtingen, voor wetenschappelijk onderzoek of voor soortgelijke werkzaamheden voor de onderneming die van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben.

 

  1. Een onderneming van een van de Staten wordt geacht een vaste inrichting in de andere Staat te bezitten, indien zij in die andere Staat gedurende langer dan zes maanden werkzaamheden van toezichthoudende aard verricht in verband met constructie-, installatie- of montagewerkzaamheden die in die andere Staat worden uitgevoerd.
  2. Een persoon die in een van de Staten voor een onderneming van de andere Staat werkzaam is - niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van het zesde lid van dit artikel - wordt als een in de eerstbedoelde Staat aanwezige vaste inrichting beschouwd, indien hij een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in die Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij zijn werkzaamheden beperkt blijven tot de aankoop van goederen of koopwaar voor de onderneming.
  3. Een onderneming van een van de Staten wordt niet geacht een vaste inrichting in de andere Staat te bezitten op grond van de enkele omstandigheid dat zij aldaar zaken doet door middel van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, indien deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
  4. De enkele omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst, dat inwoner is van de andere Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij met behulp van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van de beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III. Belastingheffing naar het inkomen

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende goederen

  1. Inkomsten uit onroerende goederen mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.
  2. De uitdrukking „onroerende goederen” heeft de betekenis die daaraan wordt toegekend door de wetgeving van de Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere bodemrijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.
  3. De bepaling van het eerste lid van dit artikel is van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.
  4. De bepalingen van het eerste en derde lid van dit artikel zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor de uitoefening van een vrij beroep.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  1. De voordelen van een onderneming van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
  2. Indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, worden in elk van de Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
  3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten de kosten van de onderneming - daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten - die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders, zulks met uitzondering van kosten die niet aftrekbaar zouden zijn, indien de vaste inrichting een zelfstandige onderneming was.
  4. Voor zover het in een van de Staten gebruikelijk was de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid van dit artikel die Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
  5. Geen voordelen worden aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
  6. Voor de toepassing van de voorgaande leden van dit artikel worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat om hiervan af te wijken.
  7. Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zeevaart en luchtvaart

  1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 5 en 7 zijn voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
  2. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

Indien

  1. a) een onderneming van een van de Staten onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Staat, of
  2. b) dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een van de Staten en een onderneming van de andere Staat,

 

en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden aanvaard of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die zonder deze voorwaarden zouden zijn opgekomen aan een van de ondernemingen, maar ten gevolge van die voorwaarden haar niet zijn opgekomen, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

Artikel 10. Dividenden

  1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze dividenden mogen echter in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet overschrijden:
  3. a) 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de genieter een lichaam is, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat onmiddellijk ten minste 25 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;
  4. b) 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.

 

  1. De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid van dit artikel.
  2. De bepalingen van het tweede lid van dit artikel laten onverlet de belastingheffing van het lichaam terzake van de winsten waaruit de dividenden worden betaald.
  3. De uitdrukking “dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstbewijzen, oprichtersaandelen of andere rechten, met uitzondering van schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de belastingwetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, met inkomsten uit aandelen worden gelijkgesteld.
  4. De bepalingen van het eerste en het tweede lid van dit artikel zijn niet van toepassing, indien de genieter van de dividenden, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een vaste inrichting heeft en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  5. Indien een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden betaald door het lichaam aan personen die geen inwoner zijn van die andere Staat, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Artikel 11. Interest

  1. Interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mag in die andere Staat worden belast.
  2. Deze interest mag echter in de Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 10 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden.
  3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid van dit artikel is interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan de Regering van de andere Staat of aan een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan dan wel aan een agentschap of instantie (daaronder begrepen een financiële instelling) die geheel eigendom is van die Regering of van dat plaatselijke publiekrechtelijk lichaam, vrijgesteld van belasting in de eerstbedoelde Staat.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en derde lid van dit artikel.
  5. De uitdrukking “interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit overheidsleningen, obligaties of schuldbewijzen, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst, en schuldvorderingen van welke aard ook, alsmede alle andere inkomsten die door de belastingwetgeving van de Staat waaruit de inkomsten afkomstig zijn, met inkomsten uit geldlening worden gelijkgesteld.
  6. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid van dit artikel zijn niet van toepassing, indien de genieter van de interest, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de interest afkomstig is, een vaste inrichting heeft en de vordering uit hoofde waarvan de interest verschuldigd is, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  7. Interest wordt geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij wordt betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, ongeacht of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
  8. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de schuldeiser of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering terzake waarvan zij wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de schuldeiser zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de betaalde bedragen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 12. Royalty's

  1. Royalty's afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze royalty's mogen echter in de Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 10 percent van het brutobedrag van de royalty's niet overschrijden.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid van dit artikel.
  4. De uitdrukking „royalty's”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap (daaronder begrepen bioscoopfilms en films of beeldbanden voor televisie dan wel geluidsbanden voor radio), van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, dan wel voor het gebruik van, of het recht van gebruik van, nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
  5. De bepalingen van het eerste en het tweede lid van dit artikel zijn niet van toepassing, indien de genieter van de royalty's, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn, een vaste inrichting heeft en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  6. Royalty's worden geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij worden betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty's betaalt, ongeacht of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting heeft waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty's was aangegaan, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
  7. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de schuldeiser of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de schuldeiser zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de betaalde bedragen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 13. Vermogenswinsten

  1. Voordelen verkregen uit de vervreemding van onroerende goederen, zoals omschreven in het tweede lid van artikel 6 mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.
  2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, of van roerende zaken die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een van de Staten in de andere Staat tot zijn beschikking heeft voor de uitoefening van een vrij beroep, daaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of te zamen met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.
  3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid van dit artikel, zijn voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, en van roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
  4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere zaken dan die genoemd in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
  5. Het bepaalde in het vierde lid van dit artikel tast niet aan het recht van elk van beide Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen op voordelen uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van die Staat, verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Staat en die in de loop van de laatste vijf jaren voorafgaande aan de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest.

Artikel 14. Zelfstandige arbeid

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere zelfstandige werkzaamheden van soortgelijke aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij hij in de andere Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij over zulk een vast middelpunt beschikt, mogen de voordelen in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend.
  2. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 15. Niet zelfstandige arbeid

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een in de andere Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
  3. a) de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in het desbetreffende belastingjaar of aanslagjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en
  4. b) de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
  5. c) de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.

 

  1. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten terzake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 16. Bestuurders- en commissarissenbeloningen

  1. Tantièmes en andere beloningen, verkregen door een inwoner van Nederland in zijn hoedanigheid van lid van de raad van bestuur (board of directors), van een lichaam dat inwoner is van Zambia, mogen in Zambia worden belast.
  2. Tantièmes en andere beloningen, verkregen door een inwoner van Zambia in zijn hoedanigheid van bestuurder of commissaris van een lichaam dat inwoner is van Nederland, mogen in Nederland worden belast.
  3. Indien de bovenbedoelde beloningen verkregen worden door personen die in een wezenlijke en vaste functie werkzaamheden verrichten in een vaste inrichting gevestigd in de andere Staat dan die waarvan het lichaam inwoner is en als zodanig ten laste van die vaste inrichting komen, mogen die beloningen, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel, worden belast in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.

Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars

Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 5, 7, 14 en 15 mogen voordelen of inkomsten, verkregen door beroepsartiesten, zoals toneelspelers, film-, radio- of televisieartiesten en musici, alsmede door sportbeoefenaars, uit hun persoonlijke werkzaamheden als zodanig, dan wel voordelen of inkomsten verkregen uit het ter beschikking stellen door een onderneming van de diensten van zodanige beroepsartiesten of sportbeoefenaars, worden belast in de Staat waar deze werkzaamheden of diensten worden verricht.

Artikel 18. Pensioenen

Onder voorbehoud van de bepaling van artikel 19, eerste lid:

  1. a) mogen pensioenen en andere soortgelijke beloningen, die door een inwoner van een van de Staten worden betaald aan een inwoner van de andere Staat ter zake van een vroeger in de eerstbedoelde Staat vervulde dienstbetrekking, in de eerstbedoelde Staat worden belast;
  2. b) zijn alle overige pensioenen en andere soortgelijke betalingen betaald aan een inwoner van een van de Staten ter zake van een vroegere dienstbetrekking, slechts in die Staat belastbaar.

 

Artikel 19. Overheidsfuncties

  1. Beloningen, daaronder begrepen pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel of dat plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan in de uitoefening van overheidsfuncties, mogen in die Staat worden belast.
  2. De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 zijn evenwel van toepassing op beloningen of pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf uitgeoefend door een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 20. Studenten

  1. Betalingen die een student, onderzoeker of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon, die inwoner van een van de Staten is of vroeger was en die uitsluitend voor zijn studie, onderzoek of opleiding in de andere Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die andere Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die andere Staat.
  2. Beloningen die een student aan een universiteit, hogeschool, school of soortgelijke onderwijsinstelling in een van de Staten ontvangt ter zake van werkzaamheden of persoonlijke diensten verricht in de andere Staat gedurende een tijdvak of tijdvakken van in totaal niet meer dan 100 dagen in het belastingjaar of aanslagjaar, zijn in die andere Staat niet belastbaar.

Artikel 21. Overige inkomsten

Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een van de Staten, die niet uitdrukkelijk in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst zijn vermeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.

HOOFDSTUK IV

Artikel 22. Vermijding van dubbele belasting

  1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Zambia mogen worden belast.
  2. Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen betreffende de verliescompensatie in de eenzijdige voorschriften tot het vermijden van dubbele belasting, verleent Nederland een vermindering op het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel berekende belastingbedrag tot een bedrag dat gelijk is aan dat gedeelte van dat belastingbedrag dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het gedeelte van het inkomen dat in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag is begrepen en dat volgens de artikelen 6, 7, 10, zesde lid, 11, zesde lid, 12, vijfde lid, 13, eerste en tweede lid, 14, 15, eerste lid, 16, eerste en derde lid, en 19 van deze Overeenkomst in Zambia mag worden belast, staat tot het bedrag van het gehele inkomen dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag vormt.
  3. Nederland verleent voorts een vermindering op de overeenkomstig de voorgaande leden van dit artikel berekende belasting met betrekking tot de bestanddelen van het inkomen die volgens de artikelen 10, tweede lid, 11, tweede lid, 12, tweede lid, 17 en 18, letter a, in Zambia mogen worden belast, en die in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze vermindering is het laagste van de volgende bedragen:
  4. a) het bedrag dat gelijk is aan de in Zambia geheven belasting;
  5. b) het bedrag van de Nederlandse belasting dat tot het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel berekende belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het bedrag van de genoemde bestanddelen van het inkomen staat tot het bedrag van het inkomen dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag vormt.

 

  1. Indien, als gevolg van een tegemoetkoming verleend op grond van de Zambiaanse “Pioneer Industries (Relief from Income Tax) Act, Chapter 666”, dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Zambia, van belasting zijn vrijgesteld of worden belast naar een tarief dat lager is dan het tarief genoemd in artikel 10, tweede lid, letter b, wordt het bedrag dat gelijk is aan de in Zambia over die dividenden geheven belasting als bedoeld in het derde lid, letter a, van dit artikel geacht te zijn het bedrag aan belasting dat Zambia daarop overeenkomstig zijn eigen wetgeving, zoals deze op 1 juli 1973 van kracht was, zou hebben geheven bij gebreke van deze Overeenkomst en van bovengenoemde wet.
  2. Met inachtneming van de bepalingen van de wetgeving van Zambia die betrekking hebben op de verrekening van belasting die in een gebied buiten Zambia verschuldigd is, met Zambiaanse belasting (welke bepalingen het algemene beginsel van het hiernavolgende niet mogen aantasten), mag Nederlandse belasting die krachtens de wetgeving van Nederland en in overeenstemming met deze Overeenkomst, hetzij rechtstreeks, hetzij door inhouding, verschuldigd is over uit Nederlandse bronnen verkregen voordelen, inkomsten of belastbare vermogenswinsten worden verrekend met Zambiaanse belasting berekend over dezelfde voordelen, inkomsten of belastbare vermogenswinsten als die waarover de Nederlandse belasting wordt berekend, zulks met dien verstande dat in het geval van dividend bij de verrekening alleen rekening wordt gehouden met die belasting daarop die geheven wordt naast belasting die het lichaam verschuldigd is over de winst waaruit het dividend wordt betaald, en die uiteindelijk ten laste van de genieter komt zonder dat er verband bestaat met laatstbedoelde belasting.
  3. Voor de toepassing van het vijfde lid van dit artikel worden voordelen, inkomsten en vermogenswinsten die toekomen aan een inwoner van Zambia en volgens deze Overeenkomst in Nederland mogen worden belast, geacht afkomstig te zijn uit Nederlandse bronnen.
  4. Indien een inwoner van een van de Staten voordelen verkrijgt die volgens artikel 13, vijfde lid, in de andere Staat mogen worden belast, verleent die andere Staat een vermindering op zijn belasting over deze voordelen tot een bedrag dat gelijk is aan de belasting die in de eerstbedoelde Staat over die voordelen is geheven.

HOOFDSTUK V. Bijzondere bepalingen

Artikel 23. Non-discriminatie

  1. Onderdanen van een van de Staten worden in de andere Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen.
  2. De uitdrukking „onderdanen” betekent:
  3. a) alle natuurlijke personen die de nationaliteit van een van de Staten bezitten;
  4. b) alle rechtspersonen, vennootschappen en verenigingen die hun rechtspositie als zodanig ontlenen aan de wetgeving die in een van de Staten van kracht is.

 

  1. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen.

Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een van de Staten verplicht aan inwoners van de andere Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent, noch aldus dat zij Zambia verplicht aan niet-onderdanen de tegemoetkoming te verlenen, die aan onderdanen van Zambia wordt toegestaan krachtens afdeling 43 C van de “Income Tax Act, 1966” van Zambia.

  1. Ondernemingen van een van de Staten, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere soortgelijke ondernemingen van die eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
  2. In dit artikel ziet de uitdrukking „belastingheffing” op belastingen van elke soort en benaming.

Artikel 24. Regeling voor onderling overleg

  1. Indien een inwoner van een van de Staten van oordeel is dat de maatregelen van een van de Staten of van beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, kan hij, onverminderd de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Staat waarvan hij inwoner is.
  2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, te vermijden.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in deze Overeenkomst geen voorziening is getroffen.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde de bepalingen van deze Overeenkomst toe te passen.

Artikel 25. Uitwisseling van inlichtingen

  1. De bevoegde autoriteiten van de beide Staten wisselen zodanige inlichtingen uit (zijnde inlichtingen, die deze autoriteiten geordend voorhanden hebben) als nodig zijn om uitvoering te geven aan deze Overeenkomst, in het bijzonder om fraude te voorkomen, alsmede om uitvoering te geven aan wettelijke voorzieningen tegen wetsontduiking met betrekking tot de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is.

Elke aldus uitgewisselde inlichting wordt geheim gehouden en niet ter kennis gebracht van andere personen of autoriteiten dan die, daaronder begrepen een gerechtshof of andere met rechtspraak belaste autoriteit, belast met de vaststelling of invordering van deze belastingen of met de beslissing in daarop betrekking hebbende bezwaar- of beroepsprocedures.

  1. In geen geval worden de bepalingen van het eerste lid van dit artikel aldus uitgelegd dat zij een van de Staten de verplichting opleggen:
  2. a) administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere Staat;
  3. b) bijzonderheden te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Staat;
  4. c) inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.

 

Artikel 26. Diplomatieke en consulaire ambtenaren

  1. De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke of consulaire ambtenaren en beambten ontlenen aan de algemene regelen van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
  2. Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van de Staten in de andere Staat of in een derde Staat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien:
  3. a) hij geen onderdaan van de ontvangende Staat is; en
  4. b) hij in de zendstaat aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die Staat.

 

  1. Deze Overeenkomst is niet van toepassing op internationale organisaties, hun organen en functionarissen, en op leden van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een derde Staat die in een van de Staten verblijven, indien zij in die Staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.

Artikel 27. Uitbreiding tot andere gebieden

Deze Overeenkomst kan, hetzij in haar geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen, indien dat land belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.

HOOFDSTUK VI. Slotbepalingen

Artikel 28. Inwerkingtreding

  1. Deze Overeenkomst treedt in werking op de laatste van de data waarop de Overeenkomstsluitende Regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat de in hun onderscheiden landen grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld en de bepalingen ervan vinden toepassing-
  2. a) in Nederland:

-    voor belastingjaren en -tijdvakken die op of na 1 januari van het jaar volgend op de datum van inwerkingtreding aanvangen;

  1. b) in Zambia:

-    voor aanslagjaren die op of na 1 april van het jaar volgend op de datum van inwerkingtreding aanvangen.

 

  1. Bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst houdt het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland ter vermijding van dubbele belasting en ter voorkoming van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen van inkomsten, ondertekend te Londen op 15 oktober 1948, zoals is voorzien bij de notawisselingen tussen de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden van 20 en 27 december 1962 en van 7 en 23 december 1963, op toepassing te vinden in de verhouding tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Zambia en vinden de bepalingen van deze Overeenkomst toepassing. De bepalingen van het Verdrag van 1948 en van de bovenvermelde notawisselingen blijven echter van toepassing voor belastingjaren en tijdvakken, die vóór de inwerkingtreding van deze Overeenkomst zijn verstreken.

Artikel 29. Beëindiging

Deze Overeenkomst blijft van kracht totdat zij door een van de Overeenkomstsluitende Regeringen is beëindigd. Elk van de Regeringen kan de Overeenkomst langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het verstrijken van een periode van vijf jaren te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding een schriftelijke kennisgeving van beëindiging te zenden. In dat geval houdt de Overeenkomst op van toepassing te zijn -

  1. a) in Nederland:

-    voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan;

  1. b) in Zambia:

-    voor aanslagjaren die aanvangen op of na 1 april van het kalenderjaar volgende op dat waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.

 

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN te Lusaka, de 19e december 1977, in twee exemplaren, in de Engelse taal.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) G. VAN VLOTEN

Voor de Regering van de Republiek Zambia,

(w.g.) J. M. MWANAKATWE

Protocol

Bij de ondertekening van de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, heden tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Zambia gesloten, zijn de ondergetekenden overeengekomen, dat de volgende bepalingen een integrerend deel van de Overeenkomst vormen.

Ad artikel 4

  1. Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar het schip zijn thuishaven heeft.

 

Ad artikelen 10, 11 en 12

  1. Verzoeken om teruggaaf van belasting die in strijd met de bepalingen van de artikelen 10, 11 en 12 is geheven, moeten bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, worden ingediend binnen een tijdvak van zes jaren na het einde van het kalenderjaar of aanslagjaar waarin de belasting is geheven.

 

Ad artikel 16

III. Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „bestuurder” of „commissaris” van een Nederlands lichaam slaat op personen, die als zodanig zijn benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders van dat lichaam en zijn belast met de algemene leiding van het lichaam, onderscheidenlijk met het toezicht daarop.

 

Ad artikel 22

  1. Na een tijdvak van 10 jaren te rekenen vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst zullen de bevoegde autoriteiten met elkaar in overleg treden, ten einde te beslissen of er aanleiding bestaat de bepalingen van artikel 22, vierde lid, van de Overeenkomst te herzien.

 

Ad artikel 22

  1. Het is wel te verstaan dat, wat de Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting betreft, de grondslag bedoeld in artikel 22, eerste lid, is het onzuivere inkomen of de winst in de zin van de Nederlandse wetten op de inkomstenbelasting, onderscheidenlijk de vennootschapsbelasting.

 

Ad artikel 25

  1. De verplichting tot het uitwisselen van inlichtingen strekt zich niet uit tot inlichtingen die verkregen zijn van banken of van soortgelijke instellingen. De uitdrukking „soortgelijke instellingen” omvat onder andere verzekeringsmaatschappijen.

 

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Lusaka, de 19e december 1977, in twee exemplaren, in de Engelse taal.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) G. VAN VLOTEN

Voor de Regering van de Republiek Zambia,

(w.g.) J. M. MWANAKATWE

Terug

Contact opnemen met Innovative Tax




Bezoekadres

Contact

Volg ons