peak performance
in tax consultancy

 
Home > Belastingverdragen > Singapore

Belastingverdrag Singapore

innovative_tax

Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering [...] tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Singapore, 19-02-1971
Geldend van 01-05-2010 t/m heden

Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Singapore tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

(authentiek: nl)

Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Singapore tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Singapore,

De wens koesterende een overeenkomst te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1. Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is

  1. Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van elk van de Staten.
  2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
  3. De bestaande belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is, zijn met name:

(a) voor Nederland:

-    de inkomstenbelasting,

-    de loonbelasting,

-    de vennootschapsbelasting,

-    de dividendbelasting,

-    de commissarissenbelasting,

-    de vermogensbelasting,

 (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

(b) voor Singapore:

-    de income tax (inkomstenbelasting),

 (hierna te noemen: „belasting van Singapore”).

 

  1. Deze Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die in de toekomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven.

Artikel 2. Algemene begripsbepalingen

  1. In deze Overeenkomst, tenzij het zinsverband anders vereist -

(a) betekent de uitdrukking „Staat” Nederland of Singapore, al naar het zinsverband vereist;

(b) betekent de uitdrukking „Staten” Nederland en Singapore;

(c)  omvat de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, en het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan waarop het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft;

(d) betekent de uitdrukking „Singapore” de Republiek Singapore;

(e) betekent de uitdrukking „belasting” Nederlandse belasting of belasting van Singapore, al naar het zinsverband vereist;

(f)  omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;

(g) betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;

(h) betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een van de Staten” en „onderneming van de andere Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een van de Staten en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Staat;

(i)   betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”

(i)   in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

(ii)  in Singapore de Minister voor Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger.

 

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst door elk van de Staten heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet anders omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen die het onderwerp van deze Overeenkomst uitmaken.

Artikel 3. Fiscale woonplaats

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „inwoner van een van de Staten” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding en bestuur of enige andere soortgelijke omstandigheid.
  2. Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van de Staten in de andere Staat of in een derde Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij in die Staat aan dezelfde verplichtingen terzake van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen is onderworpen als inwoners van die Staat.
  3. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, gelden de volgende regels -

(a) hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft. Indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn;

(b) indien niet kan worden bepaald met welke Staat zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;

(c)  indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

 

  1. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij wordt geleid en bestuurd.

Artikel 4. Vaste inrichting

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting waarin de werkzaamheden van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
  2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder -

(a) een plaats waar leiding wordt gegeven;

(b) een filiaal;

(c)  een kantoor;

(d) een fabriek;

(e) een werkplaats;

(f)  een boerderij of plantage;

(g) een mijn, een oliebron, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen;

(h) de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of montagewerkzaamheden, waarvan de duur zes maanden overschrijdt.

 

  1. Een vaste inrichting wordt niet aanwezig geacht, indien -

(a) gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;

(b) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;

(c)  een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;

(d) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;

(e) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend voor reclamedoeleinden, voor het geven van inlichtingen, voor wetenschappelijk onderzoek of voor soortgelijke werkzaamheden voor de onderneming die van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben.

 

  1. Een persoon die in een van de Staten voor een onderneming van de andere Staat werkzaam is (niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van het zesde lid) wordt als een in de eerstbedoelde Staat aanwezige vaste inrichting beschouwd, indien -

(a) hij een machtiging bezit om (namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in de eerstbedoelde Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij zijn werkzaamheden beperkt blijven tot de aankoop van goederen of koopwaar voor de onderneming; of

(b) hij in de eerstbedoelde Staat een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar aanhoudt waaruit hij regelmatig bestellingen uitvoert namens de onderneming.

 

  1. Een onderneming van een van de Staten wordt geacht een vaste inrichting in de andere Staat te bezitten, indien zij in die andere Staat gedurende langer dan zes maanden werkzaamheden van toezichthoudende aard verricht in verband met constructie-, installatie- of montagewerkzaamheden die in die andere Staat worden uitgevoerd.
  2. Een onderneming van een van de Staten wordt niet geacht een vaste inrichting in de andere Staat te bezitten op grond van de enkele omstandigheid dat zij aldaar zaken doet door middel van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, indien deze persoon in de normale uitoefening van zijn bedrijf handelt.
  3. De enkele omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst, dat inwoner is van de andere Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij met behulp van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van de beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

Artikel 5. Inperking van belastingvermindering

Indien op grond van een bepaling van deze Overeenkomst in een van de Staten vermindering van belasting over bepaalde inkomsten moet worden verleend en ingevolge de in de andere Staat geldende wetgeving een persoon ter zake van die inkomsten niet voor het volle bedrag aan belasting is onderworpen, doch slechts voor zover die inkomsten naar die andere Staat zijn overgemaakt of aldaar zijn ontvangen, vindt de vermindering die de eerstbedoelde Staat ingevolge deze Overeenkomst moet verlenen, slechts toepassing op het gedeelte van de inkomsten dat naar de andere Staat is overgemaakt of aldaar is ontvangen.

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende goederen

  1. Inkomsten uit onroerende goederen mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.
  2. De uitdrukking „onroerende goederen” heeft de betekenis die daaraan wordt toegekend door de wetgeving van de Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen of andere plaatsen waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen. Schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.
  3. De bepaling van het eerste lid is van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.
  4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor de uitoefening van een vrij beroep.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  1. De voordelen van een onderneming van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
  2. Indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, worden in elk van de Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
  3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten de kosten van de onderneming - daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten - die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders, zulks met uitzondering van kosten die niet aftrekbaar zouden zijn, indien de vaste inrichting een zelfstandige onderneming was.
  4. Geen voordelen worden aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop (daaronder begrepen vervoer) door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
  5. Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zee- en luchtvaart

  1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de leiding en het bestuur van de onderneming is gelegen.
  2. Indien de plaats van de leiding en het bestuur van een zeescheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, dan wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

Indien -

(a) een onderneming van een van de Staten onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Staat, of

(b) dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een van de Staten en een onderneming van de andere Staat,

 

en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in haar handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden aanvaard of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die zonder deze voorwaarden zouden zijn opgekomen aan een van de ondernemingen, maar ten gevolge van die voorwaarden haar niet zijn opgekomen, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

Artikel 10. Dividenden

  1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Nederland aan een inwoner van Singapore, mogen echter in Nederland overeenkomstig de Nederlandse wetgeving worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 15 percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden. Indien de genieter van de dividenden evenwel een lichaam is waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat onmiddellijk of middellijk ten minste 25 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt, mag Nederland geen belasting heffen op de dividenden.
  3. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Singapore aan een inwoner van Nederland, zijn vrijgesteld van elke belasting in Singapore die geheven wordt ter zake van dividenden naast de belasting die geheven wordt ter zake van de winsten van het lichaam, met dien verstande, dat dit lid in geen enkel opzicht de bepalingen van de wetgeving van Singapore aantast, op grond waarvan de belasting met betrekking tot dividend betaald door een lichaam dat inwoner is van Singapore en waarvan de belasting van Singapore is of wordt geacht te zijn ingehouden, mag worden aangepast overeenkomstig het belastingtarief dat behoort bij het aanslagjaar van Singapore dat onmiddellijk volgt op dat waarin het dividend werd betaald.
  4. De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winsten waaruit de dividenden worden betaald.
  5. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, „mining shares”, oprichtersaandelen of andere rechten, met uitzondering van schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de belastingwetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, met inkomsten uit aandelen worden gelijkgesteld.
  6. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de dividenden, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een vaste inrichting heeft en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  7. Indien een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden betaald door het lichaam aan personen die geen inwoner zijn van die andere Staat, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.
  8. Indien het systeem van belastingheffing dat in elk van de Staten van toepassing is op de winsten en uitdelingen van lichamen, een wezenlijke wijziging ondergaat, kunnen de bevoegde autoriteiten met elkaar overleg plegen, ten einde te beslissen of het om die reden noodzakelijk is de bepalingen van het eerste, tweede en darde lid van dit artikel te wijzigen.

Artikel 11. Interest

  1. Interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mag in die andere Staat worden belast.
  2. Deze interest mag echter in de Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 10 percent van het bedrag van de interest niet overschrijden.
  3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid mag de Staat waaruit de interest afkomstig is, geen belasting heffen op interest die wordt betaald aan de Regering van de andere Staat. Voor de toepassing van dit lid omvat de uitdrukking „Regering”, wat Singapore betreft, mede de „Board of Commissioners of Currency”.
  4. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit overheidsleningen, obligaties of schuldbewijzen, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevende op een aandeel in de winst, en schuldvorderingen van welke aard ook, alsmede alle andere inkomsten die door de belastingwetgeving van de Staat waaruit de inkomsten afkomstig zijn, met inkomsten uit geldlening worden gelijkgesteld.
  5. De bepalingen van het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de interest, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de interest afkomstig is, een vaste inrichting heeft en de vordering uit hoofde waarvan de interest verschuldigd is, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  6. Interest wordt geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij wordt betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, ongeacht of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gelegen.
  7. Indien, tengevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de schuldeiser of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, in aanmerking nemende de schuldvordering ter zake waarvan zij wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de schuldeiser zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de betaalde bedragen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 12. Royalty’s

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van het zesde lid zijn royalty’s afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, slechts in die andere Staat belastbaar.
  2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het zesde lid zijn bedragen ineens verkregen uit de vervreemding van enig recht of enige zaak uit hoofde waarvan royaltys verschuldigd zijn, slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
  3. De uitdrukking „royalty’s”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van de wetenschap, van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of werkwijze, dan wel voor het gebruik van, of het recht van gebruik van, nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
  4. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de royalty’s of bedragen ineens, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de royalty’s of bedragen ineens afkomstig zijn, een vaste inrichting heeft en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de genoemde inkomsten verschuldigd zijn, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  5. Indien, tengevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de schuldeiser of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde royalty’s, in aanmerking nemende het gebruik, het recht, de zaak, of de inlichtingen waar voor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de schuldeiser zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van de voorgaande leden van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de betaalde bedragen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.
  6. Deze Overeenkomst is niet van toepassing op vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde of kunst, daaronder begrepen bioscoopfilms en geluidsbanden voor televisie of radio, of op bedragen ineens verkregen uit de vervreemding van enig recht of enige zaak uit hoofde waarvan die vergoedingen verschuldigd zijn.

Artikel 13. Beperking van de artikelen 10, 11 en 12

Internationale organisaties, hun organen en functionarissen, alsmede personen die deel uitmaken van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een derde Staat, die in een van de Staten verblijven, hebben in de andere Staat geen recht op de verminderingen of vrijstellingen van belasting voorzien in de artikelen 10, 11 en 12, met betrekking tot uit die andere Staat afkomstige bestanddelen van het inkomen die in deze artikelen zijn behandeld, indien die bestanddelen van het inkomen in de eerstbedoelde Staat niet aan een belasting naar het inkomen zijn onderworpen.

Artikel 14. Vermogenswinsten

  1. Voordelen verkregen uit de vervreemding van onroerende goederen, zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.
  2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken deel uitmakende van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, daaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of te zamen met de gehele onderneming), mogen in die andere Staat worden belast.
  3. Niettegenstaande de bepaling van het tweede lid, zijn voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, en van roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, slechts belastbaar in de Staat waarvan de persoon die de onderneming drijft inwoner is.
  4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere zaken dan die genoemd in het eerste, tweede en derde lid zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
  5. Niettegenstaande de bepalingen van het vierde lid mogen, indien een persoon 25 percent of meer bezit van het aandelenkapitaal van een lichaam dat zich geheel of hoofdzakelijk bezig houdt met onroerende goederen, de voordelen verkregen uit de vervreemding van enige of van al die aandelen worden belast in de Staat waar die onroerende goederen zijn gelegen.
  6. Tenzij in het vijfde lid anders is bepaald, tast de bepaling van het vierde lid niet aan het recht van elk van de Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen op voordelen uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van die Staat, verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Staat en die in de loop van de laatste vijf jaren voorafgaande aan de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest.

Artikel 15. Persoonlijke arbeid

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen ter zake van een dienstbetrekking alsmede voordelen uit de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere zelfstandige werkzaamheden van soortgelijke aard, verkregen door een inwoner van een van de Staten, slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking, het beroep of de werkzaamheden in de andere Staat worden uitgeoefend of verricht. Indien de dienstbetrekking, het beroep of de werkzaamheden aldaar worden uitgeoefend of verricht, mogen de ter zake daarvan verkregen beloningen of voordelen in die andere Staat worden belast.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid zijn de beloningen of voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking, een beroep of werkzaamheden die in de andere Staat worden uitgeoefend of verricht, slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien -

(a) de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in het desbetreffende kalenderjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan; en

(b) de beloningen of voordelen worden betaald door of namens een persoon die geen inwoner van de andere Staat is; en

(c)  de beloningen of voordelen niet ten laste komen van een vaste inrichting die die persoon in de andere Staat heeft.

 

  1. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel zijn de beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer, slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 16. Bestuurders- en commissarissenbeloningen

  1. Beloningen (directors' fees) en soortgelijke betalingen, verkregen door een inwoner van Nederland in zijn hoedanigheid van lid van de raad van bestuur (board of directors) van een lichaam dat inwoner van Singapore is, mogen in Singapore worden belast.
  2. Beloningen en andere betalingen, verkregen door een inwoner van Singapore in zijn hoedanigheid van bestuurder of commissaris van een lichaam dat inwoner van Nederland is, mogen in Nederland worden belast.

Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars

  1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 15 mogen voordelen of inkomsten, verkregen door beroepsartiesten, zoals toneelspelers, film-, radio- of televisieartiesten en musici, alsmede door sportbeoefenaars, uit hun persoonlijke werkzaamheden als zodanig, worden belast in de Staat waarin deze werkzaamheden worden verricht. Dit geldt, niettegenstaande de bepalingen van artikel 7, ook indien zulke voordelen of inkomsten toekomen aan een persoon die de beroepsartiesten of sportbeoefenaars in dienst heeft genomen.
  2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing, indien het bezoek van de beroepsartiesten of sportbeoefenaars aan een van de Staten in hoofdzaak wordt bekostigd uit de openbare middelen van de andere Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 18. Pensioenen

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19 zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen ter zake van een vroegere dienstbetrekking betaald aan een inwoner van een van de Staten alsmede aan een zodanige inwoner betaalde lijfrenten slechts in die Staat belastbaar.
  2. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
  3. De uitdrukking „pensioen” betekent periodieke betalingen gedaan ter zake van bewezen diensten of als vergoeding voor bekomen letsel.

Artikel 19. Overheidsfuncties

  1. Beloningen, daaronder begrepen pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel of dat plaatselijke publiekrechtelijke lichaam daarvan in de uitoefening van overheidsfuncties, mogen in die Staat worden belast.
  2. De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 zijn evenwel van toepassing op beloningen of pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf uitgeoefend door een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover aan een Staat diensten worden bewezen in de andere Staat door een inwoner van die andere Staat die geen burger of onderdaan van de eerstbedoelde Staat is.

Artikel 20. Studenten

  1. Een natuurlijke persoon, die onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een van de Staten inwoner is van de andere Staat en die tijdelijk in de eerstbedoelde Staat verblijf houdt in de eerste plaats met de bedoeling -

(a) aan een erkende universiteit, hogeschool of school in die eerstbedoelde Staat te studeren; of

(b) een opleiding voor een bedrijf of beroep te verkrijgen;

 

is vrijgesteld van belasting in de eerstbedoelde Staat ter zake van -

(i)   alle overmakingen uit het buitenland ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding; en

(ii)  alle beloningen voor persoonlijke diensten verricht in de eerstbedoelde Staat tot een bedrag dat, naar gelang van het geval, 3000 Singapore dollars of 3600 gulden in enig belastingjaar niet te boven gaat.

 

De voordelen ingevolge dit lid worden slechts verleend voor zulk een tijdsduur als redelijk is of gewoonlijk vereist om het doel van het bezoek te bereiken.

  1. Een natuurlijke persoon, die onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een van de Staten inwoner is van de andere Staat en die tijdelijk in de eerstbedoelde Staat verblijf houdt gedurende een tijdvak van niet langer dan drie jaren met de bedoeling te studeren, wetenschappelijke onderzoekingen te doen of een opleiding te verkrijgen, zulks uitsluitend als genieter van een toelage, vergoeding of prijs verleend door een organisatie op het gebied van wetenschap, onderwijs, godsdienst of liefdadigheid of op grond van een programma van technische hulpverlening waaraan een van de Staten, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan heeft deelgenomen, is vrijgesteld van belasting in de eerstbedoelde Staat voor -

(a) het bedrag van die toelage, vergoeding of prijs; en

(b) alle beloningen voor persoonlijke diensten verricht in de eerstbedoelde Staat, mits die diensten verband houden met zijn studie, onderzoek of opleiding of daaruit voortvloeien, zulks tot een bedrag dat, naar gelang van het geval, 3000 Singapore dollars of 3600 gulden in enig belastingjaar niet te boven gaat.

 

  1. Een natuurlijke persoon, die onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een van de Staten inwoner is van de andere Staat en die tijdelijk in de eerstbedoelde Staat verblijf houdt gedurende een tijdvak van niet langer dan twaalf maanden als werknemer van of onder een contract met de laatstbedoelde Staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of een onderneming van de laatstbedoelde Staat, met de bedoeling technische ervaring of beroeps- of bedrijfservaring te verkrijgen van een andere persoon dan een lichaam, van welks stemgerechtigde aandelenkapitaal de zendstaat, het staatkundige onderdeel, het plaatselijke publiekrechtelijke lichaam of de onderneming vijftig percent of meer bezit, is vrijgesteld van belasting in de eerstbedoelde Staat voor -

(a) alle overmakingen uit de laatstbedoelde Staat ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding; en

(b) alle beloningen voor persoonlijke diensten verricht in de eerstbedoelde Staat mits die diensten verband houden met zijn studie of opleiding of daaruit voortvloeien, zulks tot een bedrag dat, naar gelang van het geval, 12 500 Singapore dollars of 15 000 gulden niet te boven gaat.

 

Artikel 21. Overige inkomsten

Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een van de Staten die niet uitdrukkelijk in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst zijn vermeld zijn slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 22. Vermogen

  1. Vermogen, voor zover bestaande uit onroerende goederen, zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, mag worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.
  2. Vermogen, voor zover bestaande uit roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting van een onderneming, mag worden belast in de Staat waar de vaste inrichting is gelegen.
  3. Schepen en luchtvaartuigen geëxploiteerd in internationaal verkeer en roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de persoon die de onderneming drijft inwoner is.
  4. Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 23. Persoonlijke aftrekken

  1. Natuurlijke personen die inwoner van Nederland zijn, hebben voor de belasting van Singapore recht op dezelfde persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen als burgers van Singapore die niet in Singapore wonen.
  2. Natuurlijke personen die inwoner van Singapore zijn, hebben voor de Nederlandse belasting recht op dezelfde persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen als Nederlandse onderdanen die in Singapore wonen.

Artikel 24. Vermijding van dubbele belasting

  1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Singapore mogen worden belast.
  2. Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen betreffende de verliescompensatie in de eenzijdige voorschriften tot het vermijden van dubbele belasting, verleent Nederland een vermindering op het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel berekende belastingbedrag. Deze vermindering is gelijk aan dat gedeelte van het belastingbedrag dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het gedeelte van het inkomen of het vermogen dat in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag is begrepen en dat volgens de artikelen 6, 7, 10, zesde lid, 11, vijfde lid, 12, vierde lid, 14, eerste, tweede en vijfde lid, 15, eerste lid, 16, eerste lid, 17, 19, eerste lid, en 22, eerste en tweede lid, van deze Overeenkomst in Singapore mag worden belast, staat tot het bedrag van het gehele inkomen of vermogen dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag vormt.
  3. Nederland verleent voorts een vermindering op de overeenkomstig de voorgaande leden van dit artikel berekende Nederlandse belasting met betrekking tot de bestanddelen van het inkomen die volgens de artikelen 11, tweede lid, en 14, zesde lid, van de Overeenkomst in Singapore mogen worden belast, en die in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze vermindering is gelijk aan de in Singapore over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de Nederlandse belasting dat tot het overeenkomstig het eerste lid berekende belastingbedrag in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de in dit lid bedoelde bestanddelen van het inkomen staat tot het bedrag van het inkomen dat de in het eerste lid bedoelde grondslag vormt.
  4. Met inachtneming van de bepalingen van de wetgeving van Singapore die betrekking hebben op de verrekening van belasting die in enig land buiten Singapore verschuldigd is, met belasting van Singapore (welke bepalingen het algemene beginsel van het hiernavolgende niet mogen aantasten) -

(a) mag Nederlandse belasting die krachtens de wetgeving n Nederland en in overeenstemming met deze Overeenkomst, hetzij rechtstreeks, hetzij door inhouding, verschuldigd is over uit Nederlandse bronnen verkregen inkomen, worden verrekend met belasting van Singapore die over dat inkomen verschuldigd is;

(b) wordt in het geval van dividend betaald door een lichaam dat inwoner van Nederland is, aan een lichaam dat inwoner van Singapore is en dat onmiddellijk of middellijk tenminste 25 percent van het aandelenkapitaal van eerstbedoeld lichaam bezit, bij de verrekening, behalve met de Nederlandse belasting over de dividenden, ook rekening gehouden met de Nederlandse vennootschapsbelasting, die door het lichaam dat de dividenden betaalt verschuldigd is over zijn winst.

 

  1. Voor de toepassing van het vierde lid van dit artikel worden door een inwoner van Singapore verkregen inkomsten en, vermogenswinsten, die volgens deze Overeenkomst in Nederland mogen worden belast, geacht afkomstig te zijn uit Nederlandse bronnen.

Artikel 25. Non-discriminatie

  1. Burgers of onderdanen van een van de Staten worden in de andere Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan burgers of onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen.
  2. De uitdrukking „burgers of onderdanen” betekent -

(a) met betrekking tot Singapore: alle natuurlijke personen die het staatsburgerschap van Singapore bezitten en alle rechtspersonen, vennootschappen, verenigingen en andere eenheden die hun rechtspositie als zodanig ontlenen aan de wetgeving die in Singapore van kracht is; en

(b) met betrekking tot Nederland: alle natuurlijke personen die de Nederlandse nationaliteit bezitten en alle rechtspersonen, vennootschappen en verenigingen die hun rechtspositie als zodanig ontlenen aan de wetgeving die in Nederland van kracht is.

 

  1. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen.

Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een van de Staten verplicht aan inwoners van de andere Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.

  1. Ondernemingen van een van de Staten waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere soortgelijke ondernemingen van die eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.

Artikel 26. Regeling voor onderling overleg

  1. Indien een inwoner van een van de Staten van oordeel is dat de maatregelen van een van de Staten of van beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, kan hij, onverminderd de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Staat waarvan hij inwoner is.
  2. Die bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar hem gegrond voorkomt en indien hij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, te vermijden.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in deze Overeenkomst geen voorziening is getroffen.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

Artikel 27. Uitwisseling van inlichtingen

  1. De bevoegde autoriteiten van de Staten wisselen de inlichtingen uit die naar verwachting relevant zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van deze Overeenkomst of voor de toepassing of handhaving van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing ingevolge die wetgeving niet in strijd is met de Overeenkomst. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
  2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die zijn verkregen volgens de nationale wetgeving van die Staat en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de handhaving of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruikmaken. Zij mogen de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in gerechtelijke beslissingen.
  3. In geen geval worden de bepalingen van het eerste en tweede lid zo uitgelegd dat zij een Staat de verplichting opleggen:
  4. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere Staat;
  5. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de toepassing van die of van de andere Staat;
  6. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

 

  1. Indien inlichtingen worden verzocht door een Staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere Staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van inlichtingen aan om de verlangde inlichtingen te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere Staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke inlichtingen behoeft te beschikken. Op de in de vorige zin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het derde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Staat toegestaan is te weigeren inlichtingen te verstrekken uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke inlichtingen.
  2. De bepalingen van het derde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Staat toegestaan is het verschaffen van inlichtingen te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende gegevens berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.

Artikel 28. Uitbreiding tot andere gebieden

  1. Deze Overeenkomst kan, hetzij in haar geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de landen Suriname en de Nederlandse Antillen of tot een van die landen, indien het desbetreffende land belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.
  2. Tenzij anders is overeengekomen, wordt door de beëindiging van deze Overeenkomst op de voet van artikel 30 niet tevens de toepasselijkheid van deze Overeenkomst op het land waartoe zij ingevolge dit artikel is uitgebreid, beëindigd.

Artikel 29. Inwerkingtreding

Deze Overeenkomst treedt in werking op de dag waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld, dat in hun onderscheiden Staten het laatste is gedaan van al hetgeen nodig is om aan deze Overeenkomst kracht van wet te verlenen en vindt daarna toepassing -

(a) in Nederland:
voor belastingjaren en -tijdvakken die op of na 1 januari 1968 aanvangen;

(b) in Singapore:
voor aanslagjaren die op of na 1 januari 1969 aanvangen.

 

Artikel 30. Beëindiging

Deze Overeenkomst blijft voor onbepaalde tijd van kracht, maar elk van de Staten kan op of voor 30 juni van elk kalenderjaar, doch niet eerder dan het jaar 1973, langs diplomatieke weg aan de andere Staat een schriftelijke kennisgeving van beëindiging zenden, in welk geval deze Overeenkomst ophoudt van toepassing te zijn -

(a) in Nederland:
voor belastingjaren en -tijdvakken, die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving is gedaan;

(b) in Singapore:
voor aanslagjaren die aanvangen op of na 1 januari van het tweede kalenderjaar dat volgt op dat waarin de kennisgeving is gedaan.

 

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud de 19 februari 1971 te Singapore in de Nederlandse en Engelse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) R. C. PEKELHARING

Voor de Regering van de Republiek Singapore,

(w.g.) HON SUI SEN

Protocol

Bij de ondertekening van de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, heden tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Singapore gesloten, zijn de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd, overeengekomen, dat de volgende bepalingen een integrerend deel van de Overeenkomst vormen.

I

  1. Ad artikelen 10 en 11

Verzoeken om teruggaaf van belasting die in strijd met de bepalingen van de artikelen 10 en 11 is geheven, moeten bij de desbetreffende autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, worden ingediend binnen een tijdvak van drie jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

III. Ad artikel 19

De inkomsten bedoeld in artikel 19, eerste lid, die worden betaald door Nederland of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, zijn vrijgesteld van belasting van Singapore, tenzij de genieter een burger van Singapore is die niet tevens een onderdaan van Nederland is.

  1. Ad artikel 24

Het is wel te verstaan dat, voor wat de Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting betreft, de grondslag bedoeld in artikel 24, eerste lid, is het onzuivere inkomen of de winst in de zin van de Nederlandse wetten op de inkomstenbelasting, onderscheidenlijk de vennootschapsbelasting.

V

GEDAAN in tweevoud de 19 februari 1971 te Singapore in de Nederlandse en Engelse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van de Republiek Singapore,

(w.g.) R. C. PEKELHARING

Voor de Regering van de Republiek Singapore,

(w.g.) HON SUI SEN

Terug

Contact opnemen met Innovative Tax




Bezoekadres

Contact

Volg ons