peak performance
in tax consultancy

 

Belastingverdrag Japan

innovative_tax

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Japan tot het vermijden van dubbele [...] belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, Tokio, 25-08-2010
Geldend van 29-12-2011 t/m heden

(vertaling: nl)

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Japan tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

Japan,

Geleid door de wens een nieuw verdrag te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1. Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de of van beide verdragsluitende staten.

Artikel 2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

  1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een verdragsluitende staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
  2. Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, of naar bestanddelen van het inkomen, met inbegrip van belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van goederen en belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen.
  3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn:
  4. wat Japan betreft:
  5. de inkomstenbelasting (Shotokuzei);
  6. de vennootschapsbelasting(Hojinzei); en

iii.  de lokale belastingen voor ingezetenen (Juminzei)
(hierna te noemen: „Japanse belasting”); en

  1. wat Nederland betreft:
  2. de inkomstenbelasting;
  3. de loonbelasting;

iii.  de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet; en

  1. de dividendbelasting;
    (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”).

 

  1. Dit Verdrag is voorts van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun belastingwetgevingen zijn aangebracht en wel binnen een redelijke termijn na dergelijke wijzigingen.

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
  2. betekent de uitdrukking „Japan” wanneer zij in aardrijkskundige zin wordt gebezigd, het volledige grondgebied van Japan, met inbegrip van zijn territoriale zee, waar de wetten met betrekking tot de Japanse belasting van kracht zijn, en alle gebieden buiten zijn territoriale zee, met inbegrip van de zeebodem en de ondergrond daarvan, waar Japan in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft en waar de wetten met betrekking tot de Japanse belasting van kracht zijn;
  3. betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsmacht heeft of soevereine rechten uitoefent;
  4. betekenen de uitdrukkingen „een verdragsluitende staat” en „de andere verdragsluitende staat” Japan of Nederland, al naar gelang de context vereist;
  5. betekent de uitdrukking „belasting” de Japanse belasting of de Nederlandse belasting, al naargelang de context vereist;
  6. betekent de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
  7. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
  8. heeft de uitdrukking „onderneming” betrekking op het uitoefenen van een bedrijf;
  9. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een verdragsluitende staat” en „onderneming van de andere verdragsluitende staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een verdragsluitende staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere verdragsluitende staat;
  10. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming van een verdragsluitende staat, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere verdragsluitende staat zijn gelegen;
  11. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
  12. wat Japan betreft, de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger; en
  13. wat Nederland betreft, de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
  14. betekent de uitdrukking „onderdaan”:
  15. wat Japan betreft elke natuurlijke persoon die de Japanse nationaliteit bezit, elke rechtspersoon opgericht of georganiseerd overeenkomstig de wetgeving van Japan en elke organisatie zonder rechtspersoonlijkheid die ten behoeve van de Japanse belastingheffing wordt behandeld als een rechtspersoon opgericht of georganiseerd overeenkomstig de wetgeving van Japan; en
  16. wat Nederland betreft elke natuurlijke persoon die de Nederlandse nationaliteit bezit en elke rechtspersoon, samenwerkingsverband of vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in Nederland van kracht is;
  17. omvat de uitdrukking „bedrijfsuitoefening” mede de uitoefening van een vrij beroep en van andere werkzaamheden van zelfstandige aard; en
  18. wordt verstaan onder de uitdrukking „pensioenfonds” iedere persoon die:
  19. gevestigd is in en als zodanig gereguleerd wordt door de wetgeving van een verdragsluitende staat;
  20. voornamelijk wordt geëxploiteerd voor het beheren of verstrekken van ouderdoms-, arbeidsongeschiktheids- of nabestaandenpensioenen, pensioenuitkeringen of andere soortgelijke beloningen of teneinde inkomsten te verwerven ten behoeve van andere pensioenfondsen; en

iii.  in die verdragsluitende staat van belasting is vrijgesteld ter zake van inkomsten verkregen uit de activiteiten omschreven onder ii.

 

  1. Wat betreft de toepassing van dit Verdrag op enig moment door een verdragsluitende staat, heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat tijdstip heeft volgens de wetgeving van die verdragsluitende staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die verdragsluitende staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die verdragsluitende staat aan die uitdrukking wordt gegeven.

Artikel 4. Inwoner

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een verdragsluitende staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die verdragsluitende staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van hoofdkantoor, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid en omvat mede:
  2. die verdragsluitende staat en een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan;
  3. een pensioenfonds gevestigd in en als zodanig gereguleerd door de wetgeving van die verdragsluitende staat; en
  4. een persoon die in die verdragsluitende staat gevestigd is en geëxploiteerd wordt met een hoofdzakelijk religieus, charitatief, educatief, wetenschappelijk, artistiek, cultureel of algemeen oogmerk, mits zijn volledige inkomen of een deel ervan ingevolge de wetgeving van die verdragsluitende staat is vrijgesteld van belasting.

 

Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die verdragsluitende staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die verdragsluitende staat.

  1. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide verdragsluitende staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
  2. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de verdragsluitende staat waar hij een permanente woning tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide verdragsluitende staten een permanente woning tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de verdragsluitende staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
  3. indien niet kan worden bepaald in welke verdragsluitende staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van beide verdragsluitende staten een permanente woning tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de verdragsluitende staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
  4. indien hij in beide verdragsluitende staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de verdragsluitende staat waarvan hij onderdaan is;
  5. indien hij onderdaan is van beide verdragsluitende staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten de aangelegenheid in onderling overleg.

 

  1. Indien een persoon, niet zijnde een natuurlijke persoon, ingevolge de bepalingen van het eerste lid, inwoner van beide verdragsluitende staten is, wordt hij geacht uitsluitend inwoner te zijn van de verdragsluitende staat waarin de plaats van zijn hoofdkantoor is gelegen.
  2. Indien een verdragsluitende staat, ingevolge een bepaling van dit Verdrag, het belastingtarief over een bestanddeel van het inkomen van een inwoner van de andere verdragsluitende staat verlaagt of dat bestanddeel vrijstelt van belasting en die inwoner volgens de wetgeving die in die andere verdragsluitende staat van kracht is uitsluitend aan belastingheffing van die andere verdragsluitende staat onderworpen is voor zover dat bestanddeel van het inkomen wordt overgemaakt naar of wordt ontvangen in die andere verdragsluitende staat, is de verlaging of vrijstelling alleen van toepassing op dat bestanddeel van het inkomen voor zover het wordt overgemaakt naar of wordt ontvangen in die andere verdragsluitende staat.
  3. Voor de toepassing van dit Verdrag:
  4. komt een bestanddeel van het inkomen:
  5. dat afkomstig is uit een verdragsluitende staat via een entiteit die is georganiseerd in de andere verdragsluitende staat; en
  6. dat behandeld wordt als inkomen van begunstigden, leden of deelnemers van die entiteit ingevolge de belastingwetgeving van die andere verdragsluitende staat;

 in aanmerking voor de voordelen van het Verdrag die zouden worden toegekend, indien zij rechtstreeks zouden worden verkregen door een begunstigde, lid of deelnemer van die entiteit, die inwoner is van die andere verdragsluitende staat, voor zover deze begunstigden, leden of deelnemers inwoner zijn van die andere verdragsluitende staat en voldoen aan de andere voorwaarden omschreven in het Verdrag, ongeacht of het inkomen wordt behandeld als inkomen van deze begunstigden, leden of deelnemers ingevolge de belastingwetgeving van de eerstgenoemde verdragsluitende staat;

  1. komt een bestanddeel van het inkomen:
  2. dat afkomstig is uit een verdragsluitende staat via een entiteit die is georganiseerd in de andere verdragsluitende staat; en
  3. dat behandeld wordt als inkomen van die entiteit ingevolge de belastingwetgeving van die andere verdragsluitende staat;

 in aanmerking voor de voordelen van het Verdrag die zouden worden toegekend aan een inwoner van die andere verdragsluitende staat, ongeacht of het inkomen wordt behandeld als inkomen van deze entiteit ingevolge de belastingwetgeving van de eerstgenoemde verdragsluitende staat, indien deze entiteit inwoner is van die andere verdragsluitende staat en voldoet aan de overige voorwaarden omschreven in dit Verdrag;

  1. komt een bestanddeel van het inkomen:
  2. dat afkomstig is uit een verdragsluitende staat via een entiteit die is georganiseerd in een andere staat dan de verdragsluitende staten; en
  3. dat behandeld wordt als inkomen van begunstigden, leden of deelnemers van die entiteit ingevolge de belastingwetgeving van de andere verdragsluitende staat en ingevolge de belastingwetgeving van de staat waar de entiteit is georganiseerd;

 in aanmerking voor de voordelen van het Verdrag die zouden worden toegekend, indien zij rechtstreeks zouden worden verworven door een begunstigde, lid of deelnemer van die entiteit, die inwoner is van die andere verdragsluitende staat, voor zover deze begunstigden, leden of deelnemers inwoner zijn van die andere verdragsluitende staat en voldoen aan de overige voorwaarden omschreven in dit Verdrag, ongeacht of het inkomen wordt behandeld als inkomen van deze begunstigden, leden of deelnemers ingevolge de belastingwetgeving van de eerstgenoemde verdragsluitende staat, mits de staat waar de entiteit is georganiseerd met de eerstgenoemde verdragsluitende staat een verdrag heeft gesloten dat bepalingen bevat voor de doeltreffende uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken;

  1. komt een bestanddeel van het inkomen:
  2. dat afkomstig is uit een verdragsluitende staat via een entiteit die is georganiseerd in een andere staat dan de verdragsluitende staten; en
  3. dat behandeld wordt als inkomen van die entiteit ingevolge de belastingwetgeving van die andere verdragsluitende staat;

 niet in aanmerking voor de voordelen van het Verdrag; en

  1. komt een bestanddeel van het inkomen:
  2. dat afkomstig is uit een verdragsluitende staat via een entiteit die is georganiseerd in die verdragsluitende staat; en
  3. dat behandeld wordt als inkomen van die entiteit ingevolge de belastingwetgeving van de andere verdragsluitende staat;

 niet in aanmerking voor de voordelen van het Verdrag.

 

Artikel 5. Vaste inrichting

  1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
  2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
  3. een plaats waar leiding wordt gegeven;
  4. een filiaal;
  5. een kantoor;
  6. een fabriek;
  7. een werkplaats; en
  8. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

 

  1. Een bouwterrein of constructie- of installatiewerkzaamheden die daarmee verband houden vormt of vormen alleen een vaste inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.
  2. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
  3. het gebruikmaken van inrichtingen uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
  4. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
  5. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor de verwerking door een andere onderneming;
  6. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of informatie te verzamelen;
  7. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
  8. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a. tot en met e. genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheden heeft.

 

  1. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger op wie de bepalingen van het zesde lid van toepassing zijn – namens een onderneming optreedt, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in die verdragsluitende staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in die verdragsluitende staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
  2. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een verdragsluitende staat te bezitten uitsluitend op grond van de omstandigheid dat zij in die verdragsluitende staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
  3. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat of dat in die andere verdragsluitende staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende zaken

  1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere verdragsluitende staat zijn gelegen mogen in die andere verdragsluitende staat worden belast.
  2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de verdragsluitende staat waar de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of de concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
  4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn eveneens van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  1. De voordelen van een onderneming van een verdragsluitende staat zijn slechts in die verdragsluitende staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere verdragsluitende staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere verdragsluitende staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
  2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de verdragsluitende staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, alsof zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
  3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden kosten die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, voor aftrek toegelaten, hetzij in de verdragsluitende staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.
  4. Voor zover het in een verdragsluitende staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die verdragsluitende staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
  5. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend alleen op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
  6. Voor de toepassing van de voorgaande leden van dit artikel worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
  7. Indien in de voordelen bestanddelen van het inkomen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, laten de bepalingen van dit artikel de bepalingen van die artikelen onverlet.

Artikel 8. Zee- en luchtvervoer

  1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer door een onderneming van een verdragsluitende staat zijn slechts in die verdragsluitende staat belastbaar.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, indien een onderneming van een verdragsluitende staat schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer exploiteert, is die onderneming, indien zij een onderneming is van Nederland, vrijgesteld van de belasting op ondernemingen van Japan en indien zij een onderneming is van Japan, is zij vrijgesteld van alle belastingen die vergelijkbaar zijn met de belasting op ondernemingen van Japan, die vervolgens zou kunnen worden opgelegd in Nederland.
  3. De bepalingen van de voorgaande leden van dit artikel zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

  1. Indien
  2. een onderneming van een verdragsluitende staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere verdragsluitende staat, of
  3. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een verdragsluitende staat en een onderneming van de andere verdragsluitende staat,

 

en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en worden dienovereenkomstig belast.

  1. Indien een verdragsluitende staat in overeenstemming met de bepalingen van het eerste lid in de voordelen van een onderneming van die verdragsluitende staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere verdragsluitende staat in die andere verdragsluitende staat in de belastingheffing is betrokken en indien de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten overeenkomen dat al deze voordelen of een deel daarvan bestaan of bestaat uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde verdragsluitende staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, zal die andere verdragsluitende staat het bedrag aan belasting dat aldaar over die overeengekomen voordelen is geheven, dienovereenkomstig aanpassen. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt zorgvuldig rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten indien nodig met elkaar overleg.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, mag een verdragsluitende staat onder de in dat lid bedoelde voorwaarden niet de voordelen wijzigen van een onderneming van die verdragsluitende staat vanaf zeven jaar na het eind van het belastingjaar waarin de voordelen, die aan een zodanige wijziging onderworpen zouden zijn, zouden zijn behaald door die onderneming maar op grond van de voorwaarden bedoeld in dat lid niet zijn behaald door die onderneming. De bepalingen van dit lid zijn niet van toepassing in het geval van fraude of opzettelijk verzuim.

Artikel 10. Dividenden

  1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere verdragsluitende staat worden belast.
  2. Deze dividenden mogen echter ook in de verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die verdragsluitende staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een inwoner van de andere verdragsluitende staat is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:
  3. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een lichaam is dat gedurende een tijdvak van zes maanden eindigend op de datum waarop de aanspraak op de dividenden wordt vastgesteld onmiddellijk of middellijk aandelen in bezit heeft gehad die ten minste 10 percent vertegenwoordigen van het totale aantal stemmen van het lichaam dat de dividenden betaalt; of
  4. 10 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle overige gevallen.

 

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, worden deze dividenden niet belast in de verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner is van de andere verdragsluitende staat en:
  2. hetzij een lichaam is dat gedurende een tijdvak van zes maanden eindigend op de datum waarop de aanspraak op de dividenden wordt vastgesteld onmiddellijk of middellijk aandelen in bezit heeft gehad die ten minste 50 percent vertegenwoordigen van het totale aantal stemmen van het lichaam dat de dividenden betaalt;
  3. hetzij een pensioenfonds is, mits deze dividenden niet worden verkregen uit het onmiddellijk of middellijk uitoefenen van een bedrijf door dat pensioenfonds.

 

  1. De bepalingen van het tweede en derde lid laten de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald onverlet.
  2. De bepalingen van het tweede lid, onderdeel a, en het derde lid, onderdeel a, zijn niet van toepassing indien dividenden worden betaald door een lichaam dat bij de berekening van zijn belastbaar inkomen in Japan recht heeft op aftrek wegens de betaling van dividenden aan zijn uiteindelijk gerechtigden.
  3. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomsten die door de belastingwetgeving van de verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
  4. De bepalingen van het eerste, tweede, derde en tiende lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  5. Indien een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere verdragsluitende staat, mag die andere verdragsluitende staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere verdragsluitende staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere verdragsluitende staat gevestigde vaste inrichting behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere verdragsluitende staat afkomstig zijn.
  6. Een inwoner van een verdragsluitende staat wordt niet beschouwd als de uiteindelijk gerechtigde tot dividenden betaald door een inwoner van de andere verdragsluitende staat ter zake van preferente aandelen of andere soortgelijke belangen, indien deze preferente aandelen of andere soortgelijke belangen niet tot stand zouden zijn gebracht of verworven, tenzij een persoon:
  7. die geen recht heeft op voordelen ter zake van dividenden betaald door een inwoner van die andere verdragsluitende staat die gelijk zijn aan of gunstiger dan die uit hoofde van dit Verdrag beschikbaar zijn voor een inwoner van de eerstgenoemde verdragsluitende staat; en
  8. die geen inwoner is van een van de verdragsluitende staten;

 

soortgelijke preferente aandelen of andere soortgelijke belangen zou bezitten in de eerstgenoemde inwoner.

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en achtste lid, mogen dividenden betaald door een lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal en dat ingevolge de wetgeving van een verdragsluitende staat inwoner is van die verdragsluitende staat, aan een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere verdragsluitende staat, in de eerstgenoemde verdragsluitende staat worden belast overeenkomstig de wetgeving van de eerstgenoemde verdragsluitende staat, indien die natuurlijke persoon – al dan niet tezamen met zijn of haar echtgenoot dan wel een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn – onmiddellijk of middellijk ten minste vijf percent bezit van een bepaalde soort van aandelen van dat lichaam. Deze bepaling vindt alleen toepassing indien de natuurlijke persoon aan wie de dividenden worden betaald op enig tijdstip tijdens of gedurende de laatste tien jaar voorafgaand aan het jaar waarin de dividenden worden betaald steeds inwoner was van de eerstgenoemde verdragsluitende staat en mits, op het tijdstip waarop hij of zij inwoner werd van de andere verdragsluitende staat, voldaan werd aan de bovengenoemde voorwaarden ten aanzien van de eigendom van aandelen in bedoeld lichaam en uitsluitend voor zover de aanslag die in verband met voornoemde eigendom van aandelen en zijn of haar emigratie is opgelegd nog openstaat volgens de wetgeving van de eerstgenoemde verdragsluitende staat.

Artikel 11. Interest

  1. Interest afkomstig uit een verdragsluitende staat en betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat mag in die andere verdragsluitende staat worden belast.
  2. Deze interest mag echter ook in de verdragsluitende staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die verdragsluitende staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, een inwoner van de andere verdragsluitende staat is, mag de aldus geheven belasting niet 10 percent van het brutobedrag van de interest overschrijden.
  3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, is interest afkomstig uit een verdragsluitende staat slechts belastbaar in de andere verdragsluitende staat, indien:
  4. de interest wordt verkregen door de regering van die andere verdragsluitende staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, of de Centrale Bank van die andere verdragsluitende staat of een instelling die eigendom is van die regering, die de uiteindelijk gerechtigde is;
  5. de interest wordt verkregen door een inwoner van die andere verdragsluitende staat die de uiteindelijk gerechtigde is ter zake van schuldvorderingen die zijn gegarandeerd, verzekerd of indirect gefinancierd door de regering van die andere verdragsluitende staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of de centrale bank van die andere verdragsluitende staat of een instelling die eigendom is van die regering;
  6. de interest wordt verkregen door een inwoner van die andere verdragsluitende staat die de uiteindelijk gerechtigde is die:
  7. een bank; of
  8. een verzekeringsmaatschappij; of

iii.  een effectenmakelaar; of

  1. een andere onderneming is, mits de onderneming in de drie belastingjaren voorafgaand aan het belastingjaar waarin de interest wordt betaald meer dan 50 percent van zijn schulden ontleent aan de uitgifte van obligaties op de financiële markten of de opname van deposito’s tegen interest, en meer dan 50 percent van de activa van de onderneming bestaan uit schuldvorderingen op personen die niet met haar gelieerd zijn zoals omschreven in artikel 9, eerste lid, onder a of b;
  2. de interest wordt verkregen door een pensioenfonds dat inwoner is van die andere verdragsluitende staat dat de uiteindelijk gerechtigde is, mits dit pensioenfonds deze interest niet onmiddellijk of middellijk verkrijgt door het uitoefenen van een bedrijf; of
  3. de interest wordt verkregen door een inwoner van die andere verdragsluitende staat die de uiteindelijk gerechtigde is en wordt betaald ter zake van een schuldvordering die ontstaat in verband met de verkoop op afbetaling door een inwoner van die andere verdragsluitende staat van uitrusting, koopwaar of diensten.

 

  1. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen en alle overige inkomsten die ingevolge de belastingwetgeving van de verdragsluitende staat waaruit de inkomsten afkomstig zijn worden onderworpen aan dezelfde fiscale behandeling als inkomsten uit leningen. Voor de toepassing van dit Verdrag worden inkomsten omschreven in artikel 10 niet beschouwd als interest.
  2. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  3. Interest wordt geacht uit een verdragsluitende staat afkomstig te zijn indien deze wordt betaald door een inwoner van die verdragsluitende staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een verdragsluitende staat is of niet, in een verdragsluitende staat of een andere staat dan de verdragsluitende staten een vaste inrichting heeft waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald is ontstaan en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting, dan
  4. indien de vaste inrichting gelegen is in een verdragsluitende staat, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit die verdragsluitende staat; en
  5. indien de vaste inrichting gelegen is in een andere staat dan de verdragsluitende staten, wordt de interest geacht niet afkomstig te zijn uit een van de verdragsluitende staten.

 

  1. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
  2. Een inwoner van een verdragsluitende staat wordt niet geacht de uiteindelijk gerechtigde te zijn tot interest afkomstig uit de andere verdragsluitende staat ter zake van een schuldvordering, indien deze schuldvordering niet zou zijn ontstaan, tenzij een persoon
  3. die geen recht heeft op voordelen ter zake van interest afkomstig uit de andere verdragsluitende staat die gelijk zijn aan of gunstiger dan die uit hoofde van dit Verdrag beschikbaar zijn voor een inwoner van de eerstgenoemde verdragsluitende staat; en
  4. die geen inwoner is van een van de verdragsluitende staten;

 

een soortgelijke schuldvordering op de eerstgenoemde inwoner had.

Artikel 12. Royalty’s

  1. Royalty’s afkomstig uit een verdragsluitende staat en die worden verkregen door een inwoner van de andere verdragsluitende staat die de uiteindelijk gerechtigde is, zijn slechts in die andere verdragsluitende staat belastbaar.
  2. De uitdrukking „royalty’s”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms en films of geluidsbanden voor radio- of televisieuitzendingen, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor informatie omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
  3. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  4. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de informatie waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
  5. Een inwoner van een verdragsluitende staat wordt niet beschouwd als de uiteindelijk gerechtigde tot royalty’s afkomstig uit de andere verdragsluitende staat ter zake van het gebruik van het recht of de zaak, indien deze royalty’s niet zouden worden betaald aan de inwoner tenzij de inwoner royalty’s had betaald ter zake van het gebruik van hetzelfde recht of dezelfde zaak aan een persoon:
  6. die geen recht heeft op voordelen ter zake van royalty’s afkomstig uit de andere verdragsluitende staat die gelijk zijn aan of gunstiger dan die uit hoofde van dit Verdrag beschikbaar zijn voor een inwoner van de eerstgenoemde verdragsluitende staat; en
  7. die geen inwoner is van een van de verdragsluitende staten.

 

Artikel 13. Vermogenswinsten

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere verdragsluitende staat worden belast.
  2. Voordelen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van aandelen in een lichaam of belangen in een samenwerkingsverband of trust mogen worden belast in de andere verdragsluitende staat waar ten minste 50 percent van de waarde van de aandelen of belangen onmiddellijk of middellijk wordt afgeleid van onroerende zaken, zoals bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in die andere verdragsluitende staat, tenzij de desbetreffende aandelencategorie of het belang wordt verhandeld op een erkende effectenbeurs, omschreven in artikel 21, achtste lid, onderdeel c, en de inwoner en personen die in betrekking staan tot of gelieerd is met die inwoner in totaal 5 percent of minder van die aandelencategorie of belangen bezitten.

3.

  1. Indien
  2. een verdragsluitende staat (waaronder in het geval van Japan in dit verband deDeposit Insurance Corporation of Japan begrepen wordt), ingevolge de wetgeving van die verdragsluitende staat ter zake van ondersteuning bij financiële problemen indien er sprake is van onmiddellijk dreigende insolventie van financiële instellingen substantiële financiële steun verleent aan een financiële instelling die inwoner is van die verdragsluitende staat, en
  3. een inwoner van de andere verdragsluitende staat aandelen verwerft in de financiële instelling van de eerstgenoemde verdragsluitende staat,

 kan de eerstgenoemde verdragsluitende staat belasting heffen over belastingvoordelen verkregen door de inwoner van de andere verdragsluitende staat uit de vervreemding van deze aandelen, mits de vervreemding plaatsvindt binnen vijf jaar na de eerste datum waarop deze financiële steun werd verleend.

  1. De bepalingen van onderdeel a zijn niet van toepassing indien de inwoner van die andere verdragsluitende staat aandelen in de financiële instelling van de eerstgenoemde verdragsluitende staat had verworven voordat dit Verdrag in werking trad of uit hoofde van een bindende overeenkomst aangegaan vóór de inwerkingtreding van het Verdrag.

 

  1. Voordelen verkregen uit de vervreemding van goederen, anders dan onroerende zaken, die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van een dergelijke vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming), mogen in die andere verdragsluitende staat worden belast.
  2. Voordelen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die door die inwoner in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van goederen, anders dan onroerende zaken, die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen zijn slechts belastbaar in die verdragsluitende staat.
  3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in de voorgaande leden van dit artikel zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de vervreemder inwoner is.
  4. Niettegenstaande de bepalingen van het zesde lid, mogen voordelen uit de vervreemding van aandelen in, of winstbewijzen van of schuldvorderingen op, een lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal, dat volgens de wetgeving van een verdragsluitende staat inwoner is van die verdragsluitende staat of uit de vervreemding van een gedeelte van de in die aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen besloten liggende rechten verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere verdragsluitende staat worden belast in de eerstgenoemde verdragsluitende staat, in overeenstemming met de wetgeving van de eerstgenoemde verdragsluitende staat, alsook de uitlegging daarvan, de uitlegging van de uitdrukking „vervreemding” daaronder begrepen, indien die natuurlijke persoon – al dan niet tezamen met zijn of haar echtgenoot dan wel een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn – onmiddellijk of middellijk ten minste vijf percent bezit van een bepaalde soort van aandelen van dat lichaam. Deze bepaling vindt alleen toepassing indien de natuurlijke persoon die de voordelen ontvangt op enig tijdstip tijdens of gedurende de laatste tien jaar voorafgaand aan het jaar waarin de voordelen worden ontvangen steeds inwoner was van de eerstgenoemde verdragsluitende staat en mits, op het tijdstip waarop hij of zij inwoner werd van de andere verdragsluitende staat, voldaan werd aan de bovengenoemde voorwaarden ten aanzien van de eigendom van aandelen in bedoeld lichaam en uitsluitend voor zover de aanslag die in verband met voornoemde eigendom van aandelen en zijn of haar emigratie is opgelegd nog openstaat volgens de wetgeving van de eerstgenoemde verdragsluitende staat.

Artikel 14. Inkomsten uit dienstbetrekking

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 15, 17 en 18 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die verdragsluitende staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere verdragsluitende staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere verdragsluitende staat worden belast.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een in de andere verdragsluitende staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde verdragsluitende staat belastbaar, indien:
  3. de genieter in de andere verdragsluitende staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van 12 maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan,
  4. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van die andere verdragsluitende staat is, en
  5. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in die andere verdragsluitende staat heeft.

 

  1. Niettegenstaande de bepalingen van de voorgaande leden van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd door een onderneming van een verdragsluitende staat, slechts in die verdragsluitende staat worden belast.

Artikel 15. Directeursbeloningen

Directeursbeloningen en andere betalingen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van een lichaam dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere verdragsluitende staat worden belast.

Artikel 16. Artiesten en sportbeoefenaars

  1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14, mogen inkomsten verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van een verdragsluitende staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere verdragsluitende staat, worden belast in die andere verdragsluitende staat.
  2. Indien inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden verricht in een verdragsluitende staat door een natuurlijke persoon in zijn hoedanigheid van artiest of sportbeoefenaar niet aan de natuurlijke persoon zelf toekomen, maar aan een andere persoon die inwoner is van de andere verdragsluitende staat, mogen die inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14, worden belast in de verdragsluitende staat waarin de werkzaamheden van de natuurlijke persoon worden verricht.

Artikel 17. Pensioenen en lijfrenten

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 18, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen, met inbegrip van socialezekerheidsuitkeringen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat die de uiteindelijk gerechtigde is uitsluitend in die verdragsluitende staat belastbaar. Dergelijke pensioenen en andere soortgelijke beloningen, met inbegrip van socialezekerheidsuitkeringen, mogen ook in de andere verdragsluitende staat worden belast, indien ze uit die andere verdragsluitende staat afkomstig zijn en in de eerstgenoemde verdragsluitende staat onvoldoende aan belasting zijn onderworpen.
  2. Lijfrenten die worden verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van een verdragsluitende staat die de uiteindelijk gerechtigde is, zijn uitsluitend in die verdragsluitende staat belastbaar. Dergelijke lijfrenten mogen ook in de andere verdragsluitende staat worden belast, indien ze uit die andere verdragsluitende staat afkomstig zijn en in de eerstgenoemde verdragsluitende staat onvoldoende aan belasting zijn onderworpen. De uitdrukking „lijfrenten” zoals gebezigd in dit artikel betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven van de natuurlijke persoon, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, die tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
  3. Afkoopsommen in plaats van het recht een pensioen of andere soortgelijke beloning, of in plaats van het ontvangen van een lijfrente, betaald aan een natuurlijke persoon die inwoner is van een verdragsluitende staat, zijn uitsluitend in die verdragsluitende staat belastbaar. Dergelijke afkoopsommen mogen evenwel ook in de andere verdragsluitende staat worden belast indien ze uit die verdragsluitende staat afkomstig zijn.

Artikel 18. Overheidsfuncties

1.

  1. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die verdragsluitende staat of dat staatkundige onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, in de uitoefening van overheidsfuncties, mogen uitsluitend in die verdragsluitende staat worden belast.
  2. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn evenwel slechts in de andere verdragsluitende staat belastbaar, indien de diensten in die andere verdragsluitende staat worden verleend en de natuurlijke persoon inwoner is van die andere verdragsluitende staat die:
  3. onderdaan is van die andere verdragsluitende staat; of
  4. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die andere verdragsluitende staat werd.

 

2.

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald door, of uit fondsen, waaraan bijdragen worden gedaan of die gecreëerd zijn door, een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die verdragsluitende staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, uitsluitend in die verdragsluitende staat belastbaar.
  2. Deze pensioenen en andere soortgelijke beloningen zijn slechts in de andere verdragsluitende staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die andere verdragsluitende staat.

 

  1. De bepalingen van de artikelen 14, 15, 16 en 17 zijn van toepassing op salarissen, lonen, pensioenen en andere soortgelijke beloningen ter zake van diensten verleend in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 19. Studenten

Betalingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is of onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een verdragsluitende staat inwoner was van de andere verdragsluitende staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde verdragsluitende staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in de eerstgenoemde verdragsluitende staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die eerstgenoemde verdragsluitende staat. De in dit artikel voorziene vrijstelling geldt uitsluitend voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon gedurende een tijdvak van ten hoogste een jaar vanaf de datum waarop hij begint met zijn opleiding in de eerstgenoemde verdragsluitende staat .

Artikel 20. Overige inkomsten

  1. Bestanddelen van het inkomen die worden verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat die de uiteindelijke gerechtigde is, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld (in dit artikel verder aangeduid als „overige inkomsten”), zijn slechts in die verdragsluitende staat belastbaar.
  2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op overige inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de uiteindelijk gerechtigde tot die overige inkomsten, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, en het recht of de zaak ter zake waarvan de overige inkomsten worden betaald tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  3. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de inwoner bedoeld in het eerste lid en de betaler of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de overige inkomsten hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding tussen hen zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstgenoemde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de overige inkomsten belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
  4. Een inwoner van een verdragsluitende staat wordt niet beschouwd als de uiteindelijk gerechtigde tot overige inkomsten afkomstig uit de andere verdragsluitende staat ter zake van het gebruik van het recht of de zaak, indien deze overige inkomsten niet zouden worden betaald aan de inwoner tenzij de inwoner overige inkomsten had betaald ter zake van het gebruik van hetzelfde recht of dezelfde zaak aan een persoon:
  5. die geen recht heeft op voordelen ter zake van overige inkomsten afkomstig uit de andere verdragsluitende staat die gelijk zijn aan of gunstiger dan die uit hoofde van dit Verdrag beschikbaar zijn voor een inwoner van de eerstgenoemde verdragsluitende staat; en
  6. die geen inwoner is van een van de verdragsluitende staten.

 

Artikel 21. Beperking van voordelen

  1. Tenzij anders bepaald in dit artikel heeft een inwoner van een verdragsluitende staat die inkomsten verkrijgt van de andere verdragsluitende staat omschreven in artikel 10, derde lid, artikel 11, derde lid, of de artikelen 12, 13 of 20, uitsluitend recht op de voordelen die voor een belastingjaar worden toegekend door de bepalingen van die leden of artikelen indien deze inwoner daarvoor als gekwalificeerd persoon wordt aangemerkt overeenkomstig het tweede lid en voldoet aan de overige in die leden en artikelen omschreven voorwaarden voor het verkrijgen van deze voordelen.
  2. Een inwoner van een verdragsluitende staat wordt uitsluitend als gekwalificeerd persoon voor een belastingjaar aangemerkt indien deze inwoner:
  3. een natuurlijke persoon is;
  4. de regering van een verdragsluitende staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, de Bank of Japan, De Nederlandsche Bank of een persoon die onmiddellijk of middellijk eigendom is van de regering van een verdragsluitende staat, of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan;
  5. een lichaam is, indien de voornaamste aandelencategorie aan een erkende effectenbeurs staat genoteerd en regelmatig verhandeld wordt op een of meer erkende effectenbeurzen, mits, indien de aandelen aan een erkende effectenbeurs zijn genoteerd omschreven in het achtste lid, onderdeel c, onder iii of iv, de voornaamste plaats van leiding en bestuur van het lichaam zich in de verdragsluitende staat bevindt waarvan het inwoner is;
  6. een persoon is die:
  7. wordt omschreven in artikel 4, eerste lid, onderdeel b of c, mits in het geval van een persoon omschreven in onderdeel b van dat lid:
  8. per het eind van het voorgaande belastingjaar meer dan 50 percent van de begunstigen, leden of deelnemers van die persoon natuurlijke personen zijn die inwoner zijn van een van de verdragsluitende staten; of
  9. meer dan 75 percent van de bijdragen aan de persoon afkomstig is van inwoners van een van de verdragsluitende staten die als gekwalificeerde personen worden aangemerkt; of
  10. een bank of een verzekeringsmaatschappij of een effectenmakelaar is die gevestigd is in en als zodanig gereguleerd wordt door de wetgeving van de verdragsluitende staat waarvan deze inwoner is; of
  11. een persoon is niet zijnde een natuurlijke persoon, indien inwoners van een van de verdragsluitende staten als gekwalificeerde personen worden aangemerkt op grond van de onderdelen a, b, c of d van dit lid en onmiddellijk of middellijk aandelen of andere belangen als uiteindelijk gerechtigden bezitten die ten minste 50 percent vertegenwoordigen van het totale aantal stemmen van de persoon.

 

  1. Wanneer een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat niet als gekwalificeerd persoon wordt aangemerkt, heeft het lichaam desalniettemin recht op de voordelen toegekend in de bepalingen van artikel 10, derde lid, artikel 11, derde lid, of de artikelen 12, 13 of 20 ter zake van een in deze leden of artikelen omschreven bestanddeel van het inkomen die afkomstig zijn uit de andere verdragsluitende staat, indien dat lichaam voldoet aan de overige in die leden of artikelen omschreven voorwaarden voor het verkrijgen van deze voordelen en mits de aandelen die ten minste 75 percent van het totale aantal stemmen in dat lichaam vertegenwoordigen onmiddellijk of middellijk in het bezit zijn van ten hoogste zeven personen die gelijkwaardige gerechtigden zijn.
  2. Indien de bepalingen van het tweede lid, onderdeel e, of van het derde lid van toepassing zijn:
  3. wordt een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van bronbelasting geacht te voldoen aan de in die leden en onderdelen omschreven voorwaarden voor het belastingjaar waarin de betaling van een bestanddeel van het inkomen geschiedt, indien deze inwoner gedurende het tijdvak van twaalf maanden voorafgaand aan de datum van betaling of, in het geval van dividenden, op de datum waarop de aanspraak op de dividenden wordt vastgesteld aan die voorwaarden voldoet; en
  4. wordt een inwoner van een verdragsluitende staat geacht in alle overige gevallen aan de in die leden en onderdelen omschreven voorwaarden te voldoen voor het belastingjaar waarin het bestanddeel van het inkomen wordt ontvangen, indien de inwoner op ten minste de helft van het aantal dagen van het belastingjaar aan die voorwaarden voldoet.

 

5.

  1. Niettegenstaande de omstandigheid dat een inwoner van een verdragsluitende staat mogelijk niet wordt aangemerkt als gekwalificeerd persoon, heeft deze inwoner recht op de door de bepalingen van artikel 10, derde lid, artikel 11, derde lid, of de artikelen 12, 13 of 20 toegekende voordelen ter zake van de in die leden en artikelen omschreven bestanddelen van het inkomen die afkomstig zijn uit de andere verdragsluitende staat, indien:
  2. die inwoner een bedrijf uitoefent in de eerstgenoemde verdragsluitende staat (niet zijnde het doen of beheren van investeringen voor de eigen rekening van de inwoner, tenzij het bedrijf bestaat uit bankieren, verzekeren of de handel in effecten door een bank, verzekeringsbedrijf of effectenmakelaar);
  3. het uit die andere verdragsluitende staat afkomstige bestanddeel van het inkomen wordt verkregen in verband met of voortvloeit uit dat bedrijf; en

iii.  die inwoner voldoet aan de overige in die leden en artikelen omschreven voorwaarden voor het verkrijgen van dergelijke voordelen.

  1. Indien een inwoner van een verdragsluitende staat een bestanddeel van het inkomen ontvangt uit het uitoefenen van een bedrijf door die inwoner in de andere verdragsluitende staat of een bestanddeel van het inkomen ontvangt van een van zijn gelieerde ondernemingen die in die andere verdragsluitende staat een bedrijf uitoefenen, wordt ter zake van dat bestanddeel van het inkomen uitsluitend geacht te zijn voldaan aan de in onderdeel a omschreven voorwaarden indien de in de eerstbedoelde staat uitgevoerde bedrijfsmatige activiteit wezenlijk is voor het in de andere verdragsluitende staat uitgeoefende bedrijf. Of een bedrijfsmatige activiteit wezenlijk is voor de toepassing van dit lid wordt vastgesteld op grond van alle feiten en omstandigheden.
  2. Bij het bepalen of een persoon overeenkomstig onderdeel a een bedrijf uitoefent in een verdragsluitende staat, wordt een bedrijf uitgeoefend door een samenwerkingsverband waarin die persoon een partner is en het bedrijf uitgeoefend door met deze persoon gelieerde personen geacht door deze persoon te worden uitgeoefend. Een persoon is gelieerd met een andere persoon, indien de ene als uiteindelijk gerechtigde onmiddellijk of middellijk ten minste 50 percent van de belangen in de andere bezit (of, in het geval van een lichaam, aandelen die ten minste 50 percent vertegenwoordigen van het totale aantal stemmen in het lichaam) of een derde als uiteindelijk gerechtigde onmiddellijk of middellijk ten minste 50 percent van de belangen (of, in het geval van een lichaam, aandelen die ten minste 50 percent vertegenwoordigen van het totale aantal stemmen in het lichaam) in elke persoon bezit. In elk geval wordt een persoon geacht gelieerd te zijn met een andere, indien de een volgens alle feiten en omstandigheden zeggenschap heeft over de andere of beide onder toezicht staan van dezelfde persoon of personen.

 

6.

  1. Niettegenstaande de omstandigheid dat een inwoner van een verdragsluitende staat mogelijk niet wordt aangemerkt als gekwalificeerd persoon, heeft deze inwoner recht op de door de bepalingen van artikel 10, derde lid, artikel 11, derde lid, of de artikelen 12, 13 of 20 toegekende voordelen ter zake van de in die onderdelen en artikelen omschreven bestanddelen van het inkomen die afkomstig zijn uit de andere verdragsluitende staat, indien:
  2. die inwoner fungeert als hoofdkantoor van een multinationale groep van vennootschappen;
  3. het uit die andere verdragsluitende staat afkomstige bestanddeel van het inkomen wordt verkregen in verband met of voortvloeit uit het in onderdeel b,onder ii,bedoelde bedrijf; en

iii.  die inwoner voldoet aan de overige in die onderdelen en artikelen omschreven voorwaarden voor het verkrijgen van dergelijke voordelen.

  1. Een inwoner van een verdragsluitende staat wordt voor de toepassing van onderdeel a uitsluitend als hoofdkantoor van een multinationale groep van vennootschappen beschouwd indien:
  2. die inwoner een wezenlijk deel van het algemene toezicht op en het bestuur van de groep verzorgt of financiering voor de groep verschaft;
  3. de groep bestaat uit lichamen die inwoner zijn van ten minste vijf landen en aldaar een bedrijf uitoefenen en deze bedrijfsactiviteiten in elk van de vijf landen ten minste 5 percent van het bruto-inkomen van de groep genereren;

iii.  het bedrijf uitgeoefend in een ander land dan die verdragsluitende staat minder dan 50 percent van het bruto-inkomen van de groep genereert;

  1. ten hoogste 50 percent van zijn bruto-inkomen afkomstig is uit de andere verdragsluitende staat;
  2. die inwoner de onafhankelijke discretionaire bevoegdheden heeft en uitoefent voor het vervullen van de onder i. bedoelde taken; en
  3. op die inwoner in die verdragsluitende staat dezelfde regels met betrekking tot belastingen naar het inkomen van toepassing zijn als op de personen omschreven in het vijfde lid.
  4. Voor de toepassing van onderdeel b wordt een inwoner van een verdragsluitende staat geacht te voldoen aan de bruto-inkomensvereisten omschreven onder ii, iii of iv van dat onderdeel voor het belastingjaar waarin het bestanddeel van het inkomen wordt verkregen, indien de inwoner voldoet aan elk van die bruto-inkomensvereisten, wanneer het gemiddelde bruto-inkomen van de drie daaraan voorafgaande belastingjaren wordt bepaald.

 

  1. Een inwoner van een verdragsluitende staat die noch aangemerkt kan worden als een gekwalificeerd persoon noch ingevolge het derde, vijfde of zesde lid recht heeft op de voordelen verleend door de bepalingen van artikel 10, derde lid, artikel 11, derde lid, of de artikelen 12, 13 of 20 ter zake van de in die onderdelen en artikelen omschreven bestanddeel van het inkomen worden deze voordelen desalniettemin verleend indien de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat in overeenstemming met zijn wetten of bestuursrechtelijke praktijk vaststelt dat het verkrijgen van deze voordelen niet een van de voornaamste doelstellingen van de oprichting, verwerving of instandhouding van deze inwoner en de uitoefening van zijn activiteiten was.
  2. Voor de toepassing van dit artikel:
  3. betekent de uitdrukking „voornaamste aandelencategorie” de aandelencategorie of -categorieën die een meerderheid van het totale aantal stemmen van het lichaam vertegenwoordigen;
  4. omvat de uitdrukking „aandelen” mede depotbewijzen of trustcertificaten van aandelen;
  5. betekent de uitdrukking „erkende effectenbeurs”:
  6. een effectenbeurs opgericht door eenFinancial Instruments Exchange of een ingevolge deInstruments and Exchange Law (wet nr. 25 uit 1948) van Japan goedgekeurd type vereniging van handelaren in financiële instrumenten;
  7. een in Nederland gevestigde gereguleerde markt die onderworpen is aan de voorschriften van de Autoriteit Financiële Markten (of haar rechtsopvolger) ingevolge een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de Nederlandse Wet op het financieel toezicht (of de opvolger daarvan);

iii.  deIrish Stock Exchange, deLondon Stock Exchange, deSwiss Stock Exchange en de effectenbeurzen van Brussel, Düsseldorf, Frankfurt, Hamburg, Hongkong, Johannesburg, Lissabon, Luxemburg, Madrid, Mexico, Milaan, New York, Parijs, Seoul, Singapore, Stockholm, Sydney, Toronto en Wenen en het NASDAQ-systeem; en

  1. elke andere effectenbeurs die de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten overeenkomen te erkennen voor de toepassing van dit artikel;
  2. betekent de uitdrukking „gelijkwaardige gerechtigde”:
  3. een inwoner van een staat die een verdrag heeft gesloten tot het vermijden van dubbele belasting en het vermijden van het ontgaan van belasting tussen die staat en de verdragsluitende staat waar aanspraak wordt gemaakt op de voordelen van dit Verdrag, waarbij:
  4. dat verdrag bepalingen bevat voor de doeltreffende uitwisseling van informatie;
  5. die inwoner als gekwalificeerd persoon wordt aangemerkt ingevolge de bepalingen inzake beperkingen van voordelen in dat verdrag, of, indien dergelijke bepalingen in dat verdrag ontbreken, die persoon als gekwalificeerd persoon zou worden aangemerkt indien dat verdrag zodanig wordt uitgelegd dat het bepalingen bevat die overeenkomen met het tweede lid; en
  6. ter zake van een bestanddeel van het inkomen zoals bedoeld in artikel 10, derde lid, artikel 11, derde lid, of de artikelen 12, 13 of 20 die inwoner ingevolge dat verdrag recht zou hebben op een belastingtarief ter zake van de specifieke categorie inkomen waarvoor aanspraak wordt gemaakt op de voordelen uit hoofde van dit Verdrag dat ten minste even laag als het tarief dat hoofde van dit Verdrag van toepassing is; of
  7. een persoon die als gekwalificeerd persoon wordt aangemerkt op grond van het tweede lid, onderdeel a, b, c of d;
  8. betekent de uitdrukking „gelieerde ondernemingen” ondernemingen die met elkaar in betrekking staan zoals omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel a of b; en
  9. betekent de uitdrukking „bruto-inkomen” de totale inkomsten die een onderneming uit haar bedrijf ontvangt minus de directe kosten die gemoeid zijn met het verkrijgen van die inkomsten.

 

Artikel 22. Vermijden van dubbele belasting

  1. Onverminderd de bepalingen van de wetgeving van Japan inzake het toestaan een verrekening met de Japanse belasting van belasting die in een ander land dan Japan verschuldigd is, indien een inwoner van Japan inkomen verkrijgt uit Nederland dat in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag in Nederland mag worden belast, mag het bedrag aan verschuldigde Nederlandse belasting ter zake van dat inkomen worden verrekend met de over die inwoner geheven Japanse belasting. Het verrekende bedrag mag echter niet hoger zijn dan het deel van de Japanse belasting ter zake van dat inkomen.
  2. Indien het inkomen afkomstig uit Nederland bestaat uit dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Nederland aan een lichaam dat inwoner is van Japan en dat gedurende het tijdvak van zes maanden onmiddellijk voor de dag waarop de verplichting tot het betalen van dividend is vastgesteld ten minste 10 percent bezat van de door het lichaam dat de dividenden betaalt uitgegeven aandelen met stemrecht of van het totale aantal door dat lichaam uitgegeven aandelen, worden deze dividenden uitgesloten van de grondslag van de Japanse belastingheffing. Op deze uitsluiting zijn de bepalingen van toepassing, niet zijnde de bepalingen ter zake van de eisen omtrent de eigendom van aandelen uit de wetgeving van Japan ter zake van de uitsluiting van dividenden van de grondslag van de Japanse belastingheffing.
  3. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Japan mogen worden belast of uitsluitend in Japan mogen worden belast.
  4. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6 eerste, derde en vierde lid, artikel 7, eerste lid, artikel 10, zevende lid, artikel 11, vijfde lid, artikel 12, derde lid, artikel 13, eerste, tweede, derde en vierde lid, artikel 14, eerste en derde lid, artikel 17, eerste en tweede lid, artikel 18, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, en artikel 20, tweede lid, in Japan mogen worden belast of uitsluitend in Japan mogen worden belast en die in de in het derde lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen van het inkomen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden bedoelde bestanddelen van het inkomen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
  5. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor de bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede en tiende lid, artikel 11, tweede lid, artikel 13, zevende lid, artikel 15, artikel 16, eerste en tweede lid, en artikel 17, derde lid, in Japan mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het derde lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Japan over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt, indien de bepalingen van de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting daarin voorzien, niet meer dan het bedrag van de aftrek die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting in vermindering zijn toegelaten.

Dit lid zal een tegemoetkoming nu of in de toekomst verleend uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting niet beperken, echter uitsluitend voor zover het de berekening van het bedrag van de aftrek op de Nederlandse belasting betreft met betrekking tot de som van inkomsten afkomstig uit meer dan een land en de voortwenteling van de belasting betaald in Japan op bedoelde bestanddelen van het inkomen naar de volgende jaren.

  1. Niettegenstaande de bepalingen van het vierde lid, verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in Japan betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, eerste lid, artikel 10, zevende lid, artikel 11, vijfde lid, artikel 12, derde lid, en artikel 20, tweede lid, in Japan mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het derde lid bedoelde grondslag zijn begrepen en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepalingen van het vijfde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
  2. Voor de toepassing van de voorgaande leden van dit artikel wordt inkomen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat die de uiteindelijk gerechtigde is dat in overeenstemming met dit Verdrag mag worden belast of uitsluitend mag worden belast in de andere verdragsluitende staat geacht afkomstig te zijn uit bronnen in die andere verdragsluitende staat.

Artikel 23. Non-discriminatie

  1. Onderdanen van een verdragsluitende staat worden in de andere verdragsluitende staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere verdragsluitende staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande de bepalingen van artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een van de of van beide verdragsluitende staten.
  2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, is in die andere verdragsluitende staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere verdragsluitende staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een verdragsluitende staat verplicht aan inwoners van de andere verdragsluitende staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de burgerlijke staat, de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde verdragsluitende staat aan zijn eigen inwoners verleent.
  3. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, zevende lid, artikel 12, vierde lid, of artikel 20, derde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij waren betaald aan een inwoner van de eerstgenoemde verdragsluitende staat.
  4. Ondernemingen van een verdragsluitende staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere verdragsluitende staat, worden in de eerstbedoelde verdragsluitende staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde verdragsluitende staat zijn of kunnen worden onderworpen.
  5. De bepalingen van dit artikel zijn niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming die worden geheven namens een verdragsluitende staat, zijn staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen.

Artikel 24. Procedure voor onderling overleg

  1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een van de of van beide verdragsluitende staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die verdragsluitende staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 23, eerste lid, aan die van de verdragsluitende staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
  2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, het geval in onderling overleg met de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat op te lossen teneinde belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag te vermijden. De bereikte overeenstemming wordt ten uitvoer gelegd niettegenstaande de eventuele termijnen in de nationale wetgeving van de verdragsluitende staten.
  3. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag in onderling overleg op te lossen. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in het bijzonder overeenstemming bereiken over:
  4. dezelfde toewijzing van inkomen, aftrekken, verminderingen of toekenningen van een onderneming van een verdragsluitende staat aan haar vaste inrichting die zich in de andere verdragsluitende staat bevindt;
  5. dezelfde toewijzing van inkomen, aftrekken, verrekeningen of toekenningen tussen personen;
  6. het regelen van tegenstrijdigheden over de toepassing van het Verdrag, met inbegrip van geschillen over:
  7. de omschrijving van specifieke bestanddelen van het inkomen;
  8. de omschrijving van personen;

iii.  de toepassing van regels omtrent de herkomst ter zake van specifieke bestanddelen van het inkomen; en

  1. de betekenis van de in dit Verdrag gebruikte termen; en
  2. het bevorderen van verrekenafspraken.

 

Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting te voorkomen in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.

  1. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen zich rechtstreeks, of via een gezamenlijke commissie, bestaande uit henzelf of hun vertegenwoordigers, met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden van dit artikel te bereiken.
  2. Indien
  3. een persoon uit hoofde van het eerste lid een geval heeft voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat omdat de maatregelen van een van de of van beide verdragsluitende staten ertoe hebben geleid dat de belastingheffing voor die persoon niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, en
  4. de bevoegde autoriteiten er niet in slagen om binnen twee jaar nadat het geval is voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat overeenstemming te bereiken om het geval op te lossen overeenkomstig het tweede lid,

 

worden onopgeloste kwesties die voortvloeien uit het geval op verzoek van de persoon voorgelegd voor arbitrage. Deze onopgeloste kwesties worden evenwel niet voorgelegd voor arbitrage indien een rechterlijke of een bestuursrechtelijke instantie van een van beide verdragsluitende staten reeds over deze kwesties beslist heeft. Deze arbitrale uitspraak is bindend voor beide verdragsluitende staten en wordt ten uitvoer gelegd ongeacht eventuele termijnen in de nationale wetgeving van deze verdragsluitende staten, tenzij de rechtstreeks betrokken persoon de wederzijdse overeenstemming voor de tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraak niet aanvaardt. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten regelen in onderling overleg de wijze van toepassing van dit lid.

Artikel 25. Uitwisseling van informatie

  1. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten wisselen de informatie uit die naar verwachting van belang zal zijn voor de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag of voor de toepassing of handhaving van de nationale wetgeving betreffende belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de verdragsluitende staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing ingevolge die wetgeving niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van informatie wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
  2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een verdragsluitende staat ontvangen informatie wordt op dezelfde wijze geheim gehouden als informatie die volgens de nationale wetgeving van die verdragsluitende staat is verkregen en wordt alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke en bestuursrechtelijke instanties) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen alleen voor deze doeleinden van de informatie gebruikmaken. Zij mogen de informatie bekendmaken in openbare rechtszittingen of in gerechtelijke beslissingen.
  3. In geen geval worden de bepalingen van het eerste en tweede lid zo uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat de verplichting opleggen:
  4. bestuursrechtelijke maatregelen uit te voeren die in strijd zijn met de wetgeving en bestuursrechtelijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;
  5. informatie te verstrekken die niet verkrijgbaar is volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in het bestuur van die of van de andere verdragsluitende staat;
  6. informatie te verstrekken waardoor een handelsgeheim, zakelijk geheim, industrieel-, commercieel- of handelsproces zou worden onthuld, dan wel informatie waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

 

  1. Indien de informatie wordt verzocht door een verdragsluitende staat in overeenstemming met dit artikel, treft de andere verdragsluitende staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van informatie om de verzochte informatie te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere verdragsluitende staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke informatie behoeft te beschikken. Op de in de vorige volzin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het derde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke informatie te weigeren informatie te verstrekken.
  2. De bepalingen van het derde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is het verschaffen van informatie te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de informatie berust bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking heeft op eigendomsbelangen in een persoon.

Artikel 26. Bijstand bij de invordering van belastingen

  1. Elk van de verdragsluitende staten streeft ernaar de door de andere verdragsluitende staat geheven belastingen te innen, teneinde te waarborgen dat uit hoofde van dit Verdrag door de andere verdragsluitende staat verleende vrijstellingen of verlaagde tarieven niet worden genoten door personen die geen recht hebben op dergelijke voordelen. De verdragsluitende staat die dergelijke inningen verricht is jegens de andere verdragsluitende staat aansprakelijke voor aldus geïnde bedragen.
  2. De bepalingen van het eerste lid mogen in geen geval zo worden uitgelegd dat een verdragsluitende staat die tracht de belastingen te innen de verplichting wordt opgelegd bestuursrechtelijke maatregelen uit te voeren die in strijd zijn met de wetgeving en de bestuursrechtelijke praktijk van die verdragsluitende staat of die in strijd of die in strijd zouden zijn met de openbare orde (ordre public) van die verdragsluitende staat.

Artikel 27. Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten

De bepalingen in dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het internationaal recht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.

Artikel 28. Uitbreiding tot andere gebieden

  1. Dit Verdrag kan, hetzij in zijn geheel, hetzij met de nodige wijzigingen, worden uitgebreid tot de delen van het Koninkrijk der Nederlanden die niet in Europa zijn gelegen. Een dergelijke uitbreiding wordt van kracht met ingang van een dergelijke datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij een diplomatieke notawisseling.
  2. Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van dit Verdrag niet met zich mede, dat tevens de uitbreiding van het Verdrag tot enig deel van het Koninkrijk der Nederlanden waartoe het ingevolge dit artikel is uitgebreid, wordt beëindigd.

Artikel 29. Kopjes

De kopjes van de artikelen van dit Verdrag zijn uitsluitend ingevoegd ter wille van de verwijzing en zijn niet van invloed op de uitlegging van het Verdrag.

Artikel 30. Inwerkingtreding

  1. Dit Verdrag wordt goedgekeurd in overeenstemming met de wettelijke procedures van elk van de verdragsluitende staten en treedt in werking dertig dagen na de datum van de diplomatieke notawisseling waaruit de goedkeuring blijkt.
  2. Dit Verdrag is van toepassing:
  3. wat Japan betreft:
  4. met betrekking tot aan de bron geheven belastingen op bedragen die mogen worden belast op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het Verdrag in werking treedt;
  5. met betrekking tot belastingen naar het inkomen die niet aan de bron worden geheven, ter zake van inkomen in elk belastingjaar beginnend op of na 1 januari van het belastingjaar dat volgt op het jaar waarin het Verdrag in werking treedt; en

iii.  met betrekking tot overige belastingen, op bedragen over elk belastingjaar beginnend op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het Verdrag in werking treedt; en

  1. wat Nederland betreft:
  2. met betrekking tot aan de bron geheven belastingen, op bedragen die mogen worden belast op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het Verdrag in werking treedt;
  3. met betrekking tot belastingen naar het inkomen die niet aan de bron worden geheven, ter zake van inkomen in elk belastingjaar en elk tijdvak beginnend op of na 1 januari van het belastingjaar dat volgt op het jaar waarin het Verdrag in werking treedt; en

iii.  met betrekking tot overige belastingen, op bedragen over elk belastingjaar en tijdvak beginnend op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het Verdrag in werking treedt.

 

  1. De Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Japan tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol, ondertekend te ’s-Gravenhage op 3 maart 1970, zoals gewijzigd bij het Protocol, ondertekend te ’s-Gravenhage op 4 maart 1992, (in dit artikel verder „de eerdere Overeenkomst” genoemd) houdt op van toepassing te zijn met ingang van de datum waarop dit Verdrag van toepassing is ter zake van de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is in overeenstemming met de bepalingen van het tweede lid van dit artikel.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het derde lid, indien een persoon die recht heeft op de voordelen uit de eerdere Overeenkomst, uit hoofde daarvan recht zou hebben op grotere voordelen dan uit hoofde van dit Verdrag, blijft de eerdere Overeenkomst, naar keuze van deze persoon, volledig van toepassing gedurende een tijdvak van twaalf maanden na de datum waarop de bepalingen van dit Verdrag anders van toepassing zouden zijn ingevolge het tweede lid.
  3. De eerdere Overeenkomst eindigt op de laatste datum waarop deze van toepassing is in overeenstemming met de bepalingen van de voorgaande leden van dit artikel.

Artikel 31. Beëindiging

Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een verdragsluitende staat wordt beëindigd. Elk van de verdragsluitende staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar dat begint na het verstrijken van een tijdvak van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kennis te geven van de beëindiging. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn:

  1. wat Japan betreft:
  2. met betrekking tot aan de bron geheven belastingen, op bedragen die mogen worden belast op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de kennisgeving van beëindiging wordt gedaan;
  3. met betrekking tot belastingen naar het inkomen die niet aan de bron worden geheven, ter zake van inkomen in elk belastingjaar beginnend op of na 1 januari van het belastingjaar dat volgt op het jaar waarin de kennisgeving van beëindiging wordt gedaan; en

iii.  met betrekking tot overige belastingen, op bedragen over elk belastingjaar beginnend op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de kennisgeving van beëindiging wordt gedaan; en

  1. wat betreft Nederland:
  2. met betrekking tot aan de bron geheven belastingen, op bedragen die mogen worden belast op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de kennisgeving van beëindiging wordt gedaan;
  3. met betrekking tot belastingen naar het inkomen die niet aan de bron worden geheven, ter zake van inkomen in elk belastingjaar en elk tijdvak beginnend op of na 1 januari van het belastingjaar dat volgt op het jaar waarin de kennisgeving van beëindiging wordt gedaan; en

iii.  met betrekking tot overige belastingen, op bedragen over elk belastingjaar en tijdvak beginnend op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de kennisgeving van beëindiging wordt gedaan.

 

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe door hun onderscheiden regeringen naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Tokio op 25 augustus 2010, in de Engelse taal.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

  1. DE HEER

Voor Japan:

KOICHI TAKEMASA

Protocol

Bij de ondertekening heden van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Japan tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna te noemen „het Verdrag”) zijn het Koninkrijk der Nederlanden en Japan de volgende bepalingen overeengekomen die een integrerend onderdeel vormen van het Verdrag.

  1. Onder verwijzing naar artikel 3, eerste lid, onderdeel m, onder iii, van het Verdrag, is het wel te verstaan dat een pensioenfonds wordt behandeld als vrijgesteld van belasting naar het inkomen ter zake van de activiteiten omschreven onder ii van dat onderdeel, ook wanneer deze vallen onder de in de artikelen 8 of 10-2 van deCorporation Tax Law (wet nr. 34 uit 1965) van Japan omschreven belasting of onder artikel 20, eerste lid, van de aanvullende bepalingen daarbij.
  2. Onder verwijzing naar de artikelen 6 en 13 van het Verdrag worden de rechten op de exploratie en exploitatie van natuurlijke hulpbronnen beschouwd als onroerende zaken die gelegen zijn in de verdragsluitende staat op wier zeebodem en de ondergrond daarvan deze rechten betrekking hebben. Voorts omvatten de hiervoor genoemde rechten ook rechten op belangen bij of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.
  3. Onder verwijzing naar artikel 7 van het Verdrag is het wel te verstaan dat in het geval van voordelen uit toezicht, leverings-, installatie- of constructiewerkzaamheden, alleen dat deel daarvan aan een vaste inrichting is toe te rekenen dat voortvloeit uit de feitelijke uitvoering van dergelijke werkzaamheden door die vaste inrichting.
  4. Onder verwijzing naar artikel 9 van het Verdrag is het wel te verstaan dat de omstandigheid dat de ondernemingen die met elkaar gelieerd zijn, zoals omschreven in het eerste lid, onderdelen a of b, van dat artikel, onderlinge regelingen hebben getroffen tot het delen van de kosten en risico’s bij het ontwikkelen, produceren of verwerven van vermogensbestanddelen, diensten of rechten, en de aard en omvang vast te stellen van de belangen van elke deelnemer in deze vermogensbestanddelen, diensten of rechten niet automatisch voldoet aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid van dat artikel.
  5. Onder verwijzing naar de artikelen 10 en 13 van het Verdrag behandelt Nederland inkomsten die worden ontvangen in verband met de volledige of gedeeltelijke liquidatie van een lichaam of de inkoop van eigen aandelen door een lichaam als dividenden zoals bedoeld in artikel 10 van het Verdrag en niet als vermogenswinsten zoals bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
  6. Onder verwijzing naar artikel 11, derde lid, van het Verdrag wordt verstaan onder de uitdrukkingen „de centrale bank” en „instelling die eigendom is van die regering:
  7. wat Japan betreft:
  8. deBank of Japan;
  9. deJapan Finance Corporation;

iii.  deJapan International Cooperation Agency;

  1. deNippon Export and Investment Insurance; en
  2. elke andere soortgelijke instelling wier kapitaal toebehoort aan de Regering van Japan, zoals van tijd tot tijd tussen de regeringen van de verdragsluitende staten bij een diplomatieke notawisseling kan worden overeengekomen; en
  3. wat Nederland betreft:
  4. de Nederlandsche Bank NV;
  5. de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden NV;

iii.  de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden NV; en

  1. elke andere soortgelijke instelling wier kapitaal toebehoort aan de Regering van Nederland, zoals van tijd tot tijd tussen de regeringen van de verdragsluitende staten bij een diplomatieke notawisseling kan worden overeengekomen.
  2. Onder verwijzing naar artikel 15 van het Verdrag is het wel te verstaan dat indien een lichaam inwoner is van Nederland, de uitdrukking „leden van de raad van beheer” zowel een „bestuurders als een commissaris” omvat. Onder de uitdrukkingen „bestuurder” en „commissaris” worden respectievelijk verstaan personen die belast zijn met de algemene leiding van het lichaam en personen die belast zijn met het toezicht daarop.
  3. Onder verwijzing naar de artikelen 17 en 18 van het Verdrag is het wel te verstaan dat of en in hoeverre een pensioen of een andere soortgelijke beloning valt onder artikel 17 of 18 van het Verdrag bepaald wordt door de aard (particulier of in overheidsdienst) gedurende het tijdvak of de tijdvakken waarin het recht op een dergelijk pensioen of soortgelijke beloning werd opgebouwd.
  4. Niets uit het Verdrag belet Japan in overeenstemming met zijn wetgeving belasting aan de bron te heffen over inkomsten en voordelen verkregen door een persoon uit eenTokumei Kumiai(overeenkomst ter zake van een stil samenwerkingsverband) of een andere soortgelijke overeenkomst.
  5. Onder verwijzing naar artikel 21, tweede lid, onderdeel c, van het Verdrag, worden de aandelen van de voornaamste aandelencategorie van een lichaam geacht in een belastingjaar regelmatig op een of meer erkende effectenbeurzen te worden verhandeld, indien het totale aantal aandelen van die categorie dat op een dergelijke effectenbeurs of -beurzen, gedurende een tijdvak van twaalf maanden eindigend op de dag voordat dat belastingjaar begint, wordt verhandeld, ten minste 6 percent van het gemiddelde aantal in dat tijdvak uitstaande aandelen van die categorie vertegenwoordigt.
  6. Onder verwijzing naar artikel 21, tweede lid, onderdeel c, van het Verdrag, ligt „de voornaamste plaats van het lichaam waar leiding wordt gegeven en toezicht wordt uitgeoefend” uitsluitend in de verdragsluitende staat waarvan het inwoner is, indien de uitvoerende medewerkers en het senior management de dagelijkse verantwoordelijkheid voor de strategische, financiële en operationele besluitvorming voor het lichaam (met inbegrip van zijn directe en indirecte dochterondernemingen) meer in die verdragsluitende staat dan in een andere staat uitoefenen en de werknemers van deze personen de dagelijkse werkzaamheden die noodzakelijk zijn ter voorbereiding van deze besluiten meer in die verdragsluitende staat verrichten dan in een andere staat.
  7. Onder verwijzing naar artikel 24, vijfde lid, van het Verdrag:
  8. De bevoegde autoriteiten stellen in onderling overleg een procedure vast teneinde te waarborgen dat arbitrale uitspraken binnen twee jaar na een verzoek om arbitrage zoals bedoeld in artikel 24, vijfde lid, van het Verdrag, ten uitvoer worden gelegd, tenzij handelingen of het uitblijven van handelingen van een persoon op wie het ingevolge dat lid voorgelegde geval rechtstreeks betrekking heeft de oplossing van het geval beletten of tenzij de bevoegde autoriteiten en die persoon anders overeenkomen.
  9. Een arbitragepanel wordt ingesteld in overeenstemming met de volgende regels:
  10. Een arbitragepanel bestaat uit drie arbiters met deskundigheid of ervaring op het gebied van internationale belastingaangelegenheden.
  11. Elke bevoegde autoriteit benoemt een arbiter. De twee door de bevoegde autoriteiten benoemde arbiters benoemen de derde arbiter die in overeenstemming met de door de bevoegde autoriteiten overeengekomen procedures optreedt als voorzitter van het arbitragepanel.

iii.  De arbiters mogen niet in dienst zijn van de belastingautoriteiten van de verdragsluitende staten, noch bij het ingevolge artikel 24, eerste lid, voorgelegde geval in enige hoedanigheid betrokken zijn geweest.

  1. De bevoegde autoriteiten waarborgen dat alle arbiters en hun werknemers in verklaringen die aan elke bevoegde autoriteit worden gezonden voordat zij optreden in een arbitrageprocedure ermee instemmen onderworpen te zijn aan dezelfde verplichtingen inzake vertrouwelijkheid en openbaarmaking omschreven in artikel 25, tweede lid, van het Verdrag en in de van toepassing zijnde nationale wetgeving van de verdragsluitende staten en deze na te leven.
  2. Elke bevoegde autoriteit draagt de kosten van de door haar benoemde arbiter en haar eigen kosten. De kosten van de voorzitter van een arbitragepanel en overige kosten in verband met de uitvoering van de procedures worden gelijkelijk gedragen door de bevoegde autoriteiten.
  3. De bevoegde autoriteiten verstrekken alle arbiters en hun medewerkers onverwijld de informatie die nodig is voor de arbitrale uitspraak.
  4. Een arbitrale uitspraak wordt als volgt behandeld:
  5. Een arbitrale uitspraak heeft geen formele precedentwerking.
  6. Een arbitrale uitspraak is onherroepelijk, tenzij de rechters van een van de verdragsluitende staten de uitspraak niet uitvoerbaar achten wegens een schending van artikel 24, vijfde lid, van het Verdrag, van deze paragraaf of van een in overeenstemming met punt a. van deze paragraaf vastgestelde procedureregel die redelijkerwijs van invloed zou kunnen zijn op de uitspraak. Indien de uitspraak wegens de schending onuitvoerbaar wordt geacht, wordt de uitspraak geacht niet te zijn gedaan.
  7. Indien op enig tijdstip nadat een verzoek om arbitrage is ingediend en voordat het arbitragepanel een uitspraak heeft doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten en de persoon die het verzoek om arbitrage heeft gedaan, de bevoegde autoriteiten alle onopgeloste kwesties die ter arbitrage zijn voorgelegd hebben opgelost, wordt het geval geacht te zijn opgelost overeenkomstig artikel 24, tweede lid, van het Verdrag en wordt geen arbitrale uitspraak gedaan.
  8. De bepalingen van artikel 24, vijfde lid, van het Verdrag en deze paragraaf zijn van overeenkomstige toepassing op een geval die ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Japan tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol, ondertekend te ’s-Gravenhage op 3 maart 1970, zoals gewijzigd bij het Protocol, ondertekend te ’s-Gravenhage op 4 maart 1992, (hierna „de eerdere Overeenkomst” genoemd) is voorgelegd, tenzij de bevoegde autoriteiten op bijzondere gronden overeenkomen dat het geval geen geval is waarop de bepalingen van artikel 24, vijfde lid, van het Verdrag en deze paragraaf van overeenkomstige toepassing zijn. Indien de bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat het geval vóór de inwerkingtreding van het Verdrag overeenkomstig artikel 26, eerste lid, van de eerdere Overeenkomst heeft voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat, wordt de zinsnede „voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat” uit artikel 24, vijfde lid, onderdeel b, van het Verdrag voor de toepassing van dit punt vervangen door „de inwerkingtreding van het Verdrag”.
  9. Onder verwijzing naar artikel 25, derde en vijfde lid, van het Verdrag kan een verdragsluitende staat weigeren informatie te verstrekken met betrekking tot vertrouwelijke communicatie tussen advocaten of andere erkende juridische vertegenwoordigers in die hoedanigheid en hun cliënten, voor zover deze communicatie ingevolge de nationale wetgeving van die verdragsluitende staat beschermd wordt tegen openbaarmaking.

 

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden regeringen, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Tokio op 25 augustus 2010, in de Engelse taal.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

  1. DE HEER

Voor Japan:

KOICHI TAKEMASA

Terug

Contact opnemen met Innovative Tax




Bezoekadres

Contact

Volg ons